(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Op zoek naarklik dan HIER Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland (2/2)
Geinteresseerd in een lezing over Elmina door de auteur van dit verhaal, Aad Engelfriet?
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netGeinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netWilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:
klik dan HIER
Elmina, een aantal Rotterdammers waren de laatsten die handeldreven met en rondom Elmina, we noemen natuurlijk Pincoffs, maar natuurlijk vooral de firma Muller.
Hendrik Muller
1819 - 1898
LINK
Tijdens een wandeling in 1869 in het Haagse Bos werd een deal gesloten tussen Nederland en Groot-Brittannië.
Toen ooit Maxima en haar Willem-Alexander in Ghana in een tafelrede het Nederlandse koloniale verleden rondom Elmina in het huidige Ghana aan de orde brachten, dacht Aad, dan moet ik daar maar eens iets over gaan schrijven, over Elmina....
Begin met een citaat uit mijn eigen Atjeh site, mocht je het niet helemaal kunnen plaatsen, het gaat uiteraard om een citaat uit een veel groter verhaal, voor meer details raadpleeg deze LINK naar Aad's Atjeh site :
Een historische herfst wandeling in 1869 in het Haagse Bos
Londen had in 1815 aan de wieg gestaan van het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden, de oude Republiek der Zeven Verenigde Provinciën, inklusief de oude Generaliteitsgebieden "Brabant en Limburg" (nu volwaardige gewesten), en de sinds 1581 afgescheiden Zuidelijke Nederlanden (het huidige België). Londen had in 1830 echter het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden in de steek gelaten. Na 1830 werd Nederland niet meer als gelijkwaardig beschouwd door de Britten. De Britse gezanten in Den Haag waren meestal dan ook als eerste op de hoogte van politieke veranderingen, waaruit zij hun voordeel probeerden te halen !
Als klein landje aan de overkant van de Noordzee was Nederland voor de Britten niet meer zo belangrijk, des te belangrijker was Nederland echter als grote koloniale mogendheid in het Verre Oosten. Voor zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als het Ministerie van Koloniën hadden de Britten een aparte gezant, waarbij de gezant verantwoordelijk voor de kontakten met het Ministerie van Koloniën het belangrijkste was.
Nederland speelde op het Europese toneel geen rol meer van betekenis, maar wat betreft de koloniale politiek was Nederland een zeer belangrijke Britse rivaal die zijn eigen koloniale weg ging. Uiteraard werd zo veel mogelijk het konflikt met het machtigste rijk in de 19e eeuw (Groot-Brittannië) vermeden, altijd werden compromissen gezocht, zo ook voor de kwestie rond Atjeh oftewel de scheepvaart door de strategisch belangrijke Straat van Malakka.
In 1869 was het Suez kanaal geopend, waardoor de betekenis van de Straat van Malakka voor zowel de Britten als de Nederlanders, uiterst belangrijk was geworden. De oude scheepvaartroutes om Kaap de Goede Hoop waren ineens verdwenen en nu ging al het scheepvaart verkeer niet meer ten zuiden van Sumatra naar Batavia, maar via Singapore en dus ook de Straat van Malakka, dus vlak langs Atjeh. Ook erg dicht langs Atjeh moesten de schepen op weg naar het net opbloeiende Deli ten zuiden van Atjeh.
De noodzakelijke economische rust werd soms vanuit de Noord Sumatraanse kuststaatjes verstoord, zowel op zee als op het land, zonder dat de Sultan van Atjeh ingreep en daarover waren Den Haag en Londen het al jaren roerend eens : zo'n onafhankelijk eigenzinnig gebied op zo'n belangrijk strategisch punt, daar moest wel vanuit Europa toezicht opgehouden kunnen worden.
Zowel Den Haag als Londen kwamen tot de konklusie dat het in 1824 afgesloten Londense tractaat (link) niet meer voldeed. De Nederlanders hadden weliswaar beloofd dat zij er zorg voor zouden dragen dat "Atjeh de veiligheid en handel niet in gevaar zou brengen, zonder aan de soevereiniteit van het sultanaat te tornen", maar dit voldeed eind zestiger jaren, niet meer aan de nieuwste koloniale inzichten !
In de herfst van 1869 maakt de Minister van Koloniën de Waal een wandeling in het Haagse Bos en wie komt hij daar tegen, uiteraard niet geheel toevallig, : de Britse gezant Harris !
Terwijl zij samen verder wandelen wordt de koloniale wereld gedeeltelijk herverdeeld, "natuurlijk het zijn maar ideetjes, denk er is over na" op deze manier zal het wel gegaan zijn... Het gevolg is wel dat er officiële onderhandelingen starten tussen Den Haag en Londen dat uiteindelijk in november 1871 wordt afgesloten met een nieuw tractaat, het Sumatra tractaat. Het oude Londense tractaat uit 1824 (link) werd tegelijkertijd ontbonden.
In het Sumatra tractaat werd het volgende afgesproken, uiteraard zonder de bewoners te raadplegen die toevallig in die gebieden woonden, bijvoorbeeld de Atjeeërs !
- De laatste Nederlandse bezittingen aan de Goudkust van Afrika (het huidige Ghana) worden, na een taxatie van de voorraden in de pakhuizen, voor dfl 47.000,= verkocht aan de Britten, w.o. het Nederlandse ex-slavendepot Kasteel St. George d'Elmina
Dit punt van het Sumatra tractaat levert nog in de Tweede Kamer de nodige diskussies op : " Ik sta geen grond der vaadren af, wier kloekheid ons dat erfdeel gaf". Ook Koning Willem III "betreurt het verlies van Onzen laatste Afrikaansche Erfgoederen "
Ondanks het feit dat de Britten al lang via hun Haagse informanten weten dat die Afrikaanse gebieden nauwelijks nog de moeite waard zijn, want de slaventransporten zijn reeds lang geleden voor het laatst uit Kasteel St. George d'Elmina vertrokken, gaan zij in op de deal om op deze manier hun kuststrook ter plaatse beter te kunnen verdedigen tegen de Ashanti- Ook enkele nog resterende Nederlandse concessies langs de kust van Brits-Indië worden aan de Britten overgedaan
- Nederland mag kontraktarbeiders werven in Brits-Indië t.b.v. Suriname
- Vanuit de Tweede Kamer wordt erop aangedrongen om de Nederlandse soevereiniteit over Noord-Borneo, bijv. Sarawak, te herstellen, maar hierover komt vanuit Londen geen reaktie, want ook zij hebben geen invloed op mensen als James Brooke
- De Britse gouverneur van Singapore wordt geraadpleegd. Hij is er voorstander van dat de Nederlanders Atjeh veroveren om zo rust in het gebied te brengen. Britse zakenlieden worden ook steeds meer gehinderd door de onrust die in en rond Noord Sumatra heerst, doordat "bewoners met bewapende prauwen elkaars havens afsluiten zonder dat dit tot ingrijpen leidt van de soeverein over dit gebied, nl de Sultan van Atjeh".En dit alles gaat ten koste van de ruilhandel peper vs opium en daar gaat het om in deze gebieden !
Minister Engelbert de Waal had, volgens zijn tijdgenoten een geweldige deal afgesloten, niet wetende dat Nederland met de vrije hand wat betreft Atjeh, zeer roerige jaren tegemoet zou gaan. Hadden zij maar geweten dat t.g.v. de Atjehse 'pacificaties' de winsten uit Nederlands-Indië, nagenoeg geheel zouden moeten worden gebruikt om de militaire akties te bekostigen......
In het jaar dat het Sumatra tractaat wordt ondertekend is Engelbert de Waal geen minister meer, want het kabinet waar hij deel van uit maakte, is dan al weer verdwenen. Uniek in de Nederlandse geschiedenis is dan wel dat Koning Willem III weigert om Engelbert de Waal de gebruikelijke medaille op te spelden. Het verlies van "Onzen laatste Afrikaansche Erfgoederen " zit de Koning nog steeds dwars. Engelbert de Waal sterft rond de eeuwwisseling geheel vergeten in een Haagse bovenwoning.
Aan deze deal ging natuurlijk nog veel meer vooraf, de West Indische Compagnie (WIC), Johan Maurits (van het Mauritshuis in Den Haag) en Nederlands-Brazilië en natuurlijk de slavenhandel, al deze en nog vele andere aspekten zullen aan de orde komen.
Ben je op zoek naar iets over de VOC, klik dan hier.
Trouwens via deze LINK vind je ALLES wat we op onze site hebben over de geschiedenis van de WIC en de bewindhebbers van de WIC Kamer van Rotterdam
WIC Vlag
LINK
Misschien is het aardig om eerst te beginnen met zomaar 3 boeken van Aad, die allemaal iets over Elmina vertellen, wat had Aad graag deze boeken willen schrijven.....
's Heeren Slaaf, het dramatische leven van Jacobus Capitein
1742
Jacobus Joannes Eliza Capitein
de eerste zwarte dominee van Elmina
Als 8-jarige jongen van zijn ouders weggeroofd, als slaaf verkocht via Elmina aan een Zeeuwse zeekapitein, cadeau gegeven aan een koopman van de WIC aan de Goudkust kwam Jacobus Capitein op 11-jarige leeftijd in 1728 naar Nederland,
Daar werd hij niet alleen in vrijheid gesteld, maar kreeg van zijn pleegvader ook de gelegenheid om in Leiden theologie te gaan studere. Zo werd hij 's werelds eerste zwarte predikant.
Hij baarde veel opzien door de publikatie van zijn dissertatie waarin hij de slavernij verdedigde !!
Gevierd en gerespecteerd in Nederland, werd zijn terugkomst in Elmina als zendeling een anti-climax. Hij bleek bij niemand te horen. De blanken haatten hem om zijn huidskleur, zijn eigen landgenoten moesten niets van hem hebben, hij was te Nederlands. Zijn kerkelijke bazen in Amsterdam begrepen niet waarom het hem niet lukte om mensen te bekeren.
Hij stierf op 30-jarige leeftijd, onder onduidelijke omstandigheden.
De Zwarte met het Witte Hart
Een kaft die je ook op Aad's eigen site kunt terugvinden in zijn overzicht van boeken over Nederlands-Indië.
In 1837 worden Aquasi Boachi en Aquame Boachi, twee Afrikaanse Prinsjes uit de omgeving van Elmina, aan Koning Willem I geschonken (...)
De kinderen dienen als onderpand voor een illegale slavenhandel van de Nederlandse regering.
In Delft worden de zwarte jongens als Hollanders opgevoed. Ze worden natuurlijk gedoopt en als bezienswaardigheid geintroduceerd aan het Haagse Hof, waar ze bevriend raken met de koninklijke familie, en dan vooral met Anna Paulowna's dochter, Prinses Sophie.
Terwijl Aquasi zich uit alle macht aanpast en het liefst een echte Nederlander zou worden, vecht Aquame om zijn Afrikaanse identiteit te behouden en op een dag naar Elmina te kunnen terugkeren. Ver van hun ouders en hun volk hebben zij echter hun eigen taal en gebruiken verleerd, wat hen noodlottig wordt.
Aquasi Boachi gaat naar Nederlands-Indië en ontdekt achteraf het complot waarmee de Nederlandse regering zijn Indische carriere op een Javaanse koffie plantage heeft gedwarsboomd. De volgende zin uit het boek vat het aldus samen :Al in 1591 probeerden Nederlanders Elmina op de Portugezen te veroveren:
Het principe van noblesse de peau, de verhevenheid van de blanke huid boven een andere,
en van de morele en intellectuele superioriteit van het witte ras boven het bruine,
waarop onze overheersing van Indië berust, zou een ernstige klap worden toegebracht,
wanneer Aquasi Boachi (uit de omgeving van Elmina) zou worden aangesteld in een aan blanken voorgehouden functie met welke bevoegdheid dan ook, aldus Gouverneur-Generaal Pahud in 1850.
Schipper Barent Erickszoon van Medemblik werd op weg naar Brazilië met zijn schip door de sterke zeestroming langs de kust van Guiné meegevoerd en kwam terecht op het eilandje Principe, in de Bocht van Guinea. Overvallen door Portugezen uit het nabijgelegen Säo Tomé werden Barent Erickszoon en zijn mannen in 1591 gevangen genomen en naar dit eiland gevoerd. Tijdens zijn gevangenschap vernam Erickszoon allerlei bijzonderheden over de goudverscheping uit Elmina. Toen hij terug was in de Republiek, haastte hij zich zijn kennis produktief te maken en slaagde er in vermogende kooplieden te bewegen een schip uit te reden voor een reis naar het Goudland.
Zijn tocht gelukte, in juni 1593 vertrokken, keerde hij na negen maanden terug met een partij peper, ivoor en wat goud.
Vanzelfsprekend volgden anderen zijn voorbeeld en toen al spoedig bleek, hoe zwak de Portugezen waren en welke aanzienlijke winsten deze handel opleverde, kon niets de ondernemende Hollanders meer keren: langs de gehele Westafrikaanse kust van Kaap Verde tot nabij het land van de Mani-Kongo verschenen hun schepen. De zwakke Portugese garnizoenen wisten de hulp in te schakelen van de lokale bevolking tegen de Hollanders en stelden een prijs op iedere Hollander, die hun dood of levend werd gebracht. Maar de Hollanders lieten zich hierdoor niet ontmoedigen.
In 1596 werd voor de eerste keer door de Hollanders, onder leiding van Karel Hulscher, het sterkste fort van de gehele kust, S.Jorge da Mina, het centrum van de goudhandel, aangevallen. Het fort werd ernstig in het nauw gebracht en slechts met de hulp dus van de bevolking uit de omtrek gelukte het de Portugezen de aanvallers af te slaan.
Maar de Hollanders wisten ondanks deze nederlaag toch hun handelspositie t.o.v. de Portugezen te versterken.
Uit Portugese bronnen is bekend dat vóór de komst van de Hollanders ieder jaar f 1.500.000 tot f 1.800.000 goud vanuit Elmina werd verscheept. Het was dus een rijke bezitting, totdat de Hollanders in enkele jaren tijds de hele handel tot zich trokken. Elmina werd daarna een verliespost voor Portugal, dat ieder jaar f 60.000 tot f 90.000 kostte.
In het kader van een groot strategisch plan, de geschiedenis ingegaan als Het groot desseyn, werd in 1625 een nieuwe poging ondernomen door de WIC om Elmina te veroveren. Een expeditie onder leiding van de Admiraals Andries Veron en Jan Dircksz. Lam mislukte echter weer, Veron en nog 450 Hollanders sneuvelden hierbij.
Volgens Het groot desseyn zouden in één grote aktie ook een deel van Brazilië en eilanden in het Caribisch gebied worden veroverd én Elmina. Het groot desseyn zouden we nu noemen de Grand Strategy oftewel het grote achterliggende masterplan.
Net als de VOC hanteerde dus ook de WIC "wereldomvattende", grootste visionaire plannen, alleen had de VOC er meer succes mee dan de WIC....Vanuit de Nederland duurde de tocht ruim twee maanden voordat voorbij Cabo Palmas de Goudkust in zicht kwam, die zich uitstrekte tot het aangrenzende Benin. Langs de gehele door de Portugezen overheerste Goudkust lagen, soms op vrij korte afstand van elkaar, talloze dorpen en door forten verdedigde steden, met als hoofdplaats São Jorge da Mina alias Elmina.
Generaal ter kuste Arendt Jansz van Amersfoort had in 1624 een handelsovereenkomst en een militair pact gesloten met het opperhoofd van de Fante, en korte tijd later ook met de vorst van Accra. Het jaar daarop, dus in 1625 werd daarom een nieuwe poging ondernomen om de Portugezen uit hun sleutelpositie aan de Goudkust te verdrijven.
Op 25 oktober 1625 ankerde een vloot van zestien goed bewapende schepen op de rede en verzamelden 1200 soldaten en een detachement van het Fort Nassau (zie hieronder) zich voor de aanval op het bolwerk Elmina. De strijdmacht werd aangevoerd door de admiraals Andries Veron en Jan Dircksz Lam. Volgens inlichtingen rapporten was het Portugese garnizoen niet alleen sterk onderbezet, maar ook slecht gemotiveerd zodat men de Hollanders weinig in de weg zou leggen.
De Portugese gouverneur was echter al enige tijd op de hoogte van een op handen zijnde aanval. Net als in 1596 werd een naburig stamhoofd zover gekregen tweehonderd krijgers te leveren en een flinke prijs uitgeloofd voor elke indringer waar korte metten mee werd gemaakt.
Terwijl Arendt Jansz van Amersfoort en zijn hoofdofficieren het fort en de omgeving verkenden, hadden anderen op het palmenstrand liggen rusten of waren op zoek gegaan naar drinkwater en vruchten. Door de benauwende warmte was men weinig alert en had men bovendien verzuimd voldoende wachtposten uit te zetten.
De verrassingsaanval had 441 hoofden doen rollen, waaronder die van Andries Veron en de meeste hoofd- en onderofficieren. Het aantal slachtoffers had veel groter kunnen zijn, maar was enigszins beperkt gebleven omdat de Afrikanen verzot waren op uniformen, maar dan wel zonder bloedvlekken.
Terwijl hogergeplaatsten zich op het strand hadden moeten uitkleden, zagen circa 600 anderen kans om veilig aan boord terug te komen. De generaal ter kuste was zwaar gewond door zijn negers van het slagveld gedragen, en nadat de vloot op Annobom had kunnen provianderen, waren de Hollanders snel weggevaren. Voorlopig liet men Elmina maar liever met rust.........
In 2006 verscheen in de Serie Werken van de Linschoten-Vereniging als Deel 105 het boek
Expeditie naar de Goudkust
Het journaal van Jan Dirksz Lam over de Nederlandse aanval op Elmina
1624 - 1626
Ingeleid en bezorgd door Henk den Heijer.
ISBN 90 5730 445 7
Van harte aanbevolen
In 1482, tien jaar nadat de Portugezen met hun handel op de Goudkust waren begonnen, hadden zij bij het dorp Eddena een kasteeltje gebouwd, op een plek waarvan zij vermoedden dat er een goudmijn in de buurt lag. Vandaar de naam El Mina (de mijn), waaraan zij het voorvoegsel São Jorge (de patroonheilige van de koning) verbonden.
De oorspronkelijke Afrikaanse naam van het latere Elmina is onbekend. In 1471 werd het gebied door de Portugezen ook het dorp dat uit twee delen bestaat genoemd. (Aldeia das Duas Partes). De Vlaming Eustache dela Fosse zou de eerste zijn geweest die het had over La Minne d'Or. (1480) De huidige Afrikaanse naam voor Elmina luidt Odenna.
Portugezen die zich in eind 15e eeuw inscheepten om richting Elmina te gaan, kregen van Paus Sixtus IV de verzekering dat als zij aan de Goudkust zouden komen te overlijden, zij dan automatisch een volle aflaat zouden krijgen!
Nadat in 1478 niet minder dan vijfendertig Spaanse schepen uit Sevilla in de Golf van Guinee waren buitgemaakt, die daar voeren o.l.v. de Spanjaard Pedro de Covidos, gaf de Portugese Koning Joáo II opdracht voor de bouw van een versterking aan de Goudkust. Er werd naar een geschikte en strategische gelegen plek gezocht en op 19 januari 1482 legde gouverneur-generaal Diogo de Azambuja bij de nederzetting Ghama de eerste steen voor een versterkte handelspost en verversingsstation met zoetwaterreservoirs naar het model van een kruisvaardersburcht met vestinggracht en ophaalbrug. De naam die men eraan gaf verwees naar de katholieke schutspatroon Sint-Joris en naar de Portugese veronderstelling dat het bouwwerk in de directe omgeving stond van een of meer goudmijnen.
Karamansa, het hoofd van een aan de Songhai schatplichtige stam, zijn gevolg en een groot aantal krijgers en muzikanten waren voor de plechtigheid uitgenodigd. Nadat de ceremonie had plaatsgevonden, staken Portugese bouwvakkers de handen uit de mouwen en raakten de negers buiten zinnen van woede: de bergwand waarin de arbeiders waren gaan hakken werd als heilig beschouwd! Door de dreigende houding van de negers vluchtten de Portugezen hals over kop naar de op de rede voor anker liggende schepen. Europeanen die met succes handel wilden drijven, zouden nog veel moeten leren over de West-Afrikaanse mentaliteit en de vele taboes die voor de verschillende stammen golden. Nadat het misverstand was opgelost, er uitvoerig excuses waren aangeboden en men Karamansa met geschenken had gepaaid, kon alsnog met de werkzaamheden worden begonnen.
Het bastion, op een smalle rotsachtige landtong pal bij de monding van de goed bevaarbare en visrijke Benjanrivier, zou in vier jaar tijd worden voltooid. De ten oosten van de burcht, die door palissades en aarden wallen omringd was en vier hoektorens bezat, gelegen rede was een geschikte ankerplaats. De hoofdbewapening van Sao Jorge da Mina bestond uit dertig bronzen kanonnen, waarvan de zwaarste op zee werden gericht. Omdat men een aanval via de smalle landtong voor onmogelijk hield, waren de landinwaarts geplaatste verdedigingswerken van geringere omvang.
Op een heuvel tegenover het onneembaar geachte handelsfort met hoge en aan de zeezijde tot zes meter dikke vestingmuren, werd een kleine sterkte gebouwd, waarvan het veldgeschut de rivier, het fort en het strand bestreek. De handel in goud, ivoor en slaven werd aan particulieren verpacht, waarvoor de Portugese kroon jaarlijks anderhalf miljoen gulden in rekening bracht.
Columbus, die zich omstreeks 1482 in Funchal op Madeira had gevestigd, maakte als schipper in Portugese dienst een of twee reizen naar de handelsfactorij aan de Goudkust. Sao Jorge da Mina zou nog model staan voor de naar koningin Isabella van Spanje vernoemde kolonie die Columbus in januari 1494 op het eiland La Espaniola (Hispaniola - het huidige Haïti en de Dominicaanse republiek) zou stichten.
In de loop der jaren was dat kasteeltje bij het dorp Eddena voortdurend vergroot totdat het een indrukwekkende vesting was, ingemetseld in de rotsen aan het strand van een landtong.
Nieuwkomers, voorop Fransen en particuliere Portugese handelaren, en later ook Vlamingen, Engelsen en Nederlanders, werden met geweld uit Elmina geweerd.
Andere belangrijke kuststeden en dorpen waren onder meer Aziem, Accoda, Apassi, Discove, Chana, Takowari, Abouddi, Fettah, Temina en Mingo, waar de Portugezen eveneens versterkingen hadden gebouwd; maar uiteraard konden zij niet de gehele Goudkust permanent verdedigen.
Elmina was dus oorspronkelijk gebouwd door de Portugezen, op het internet kun je er dit over lezen :
Just 10 km. west of Cape Coast is the township of Elmina, the first point of contact between the Europeans and the inhabitants of Ghana. A visit to Elmina Castle is both memorable and moving, for within these walls many significant events took place that literally shaped the history of the world.
In 1471, a Portuguese expedition arrived, led by Don Diego d'Azambuja. Because of the vast amounts of gold and ivory they found here, they called the area "Mina de Ouro" - The gold mine. In no time at all, Elmina became the centre of a thriving trade in gold, ivory and slaves, which were exchanged for cloth, beads, brass, bracelets and other goods brought by the Portuguese.
In 1482, the Portuguese built St. George's Castle (Elmina Castle). This vast rectangular, 97,000 sq. ft. fortification is the earliest known European structure in the tropics. As the immensely profitable trade in gold and slaves in Elmina increased, it began to attract the attention of other European nations, and a struggle for control of the Castle ensued.
Finally in 1637, after two previously unsuccessful attempts, the Dutch captured Elmina Castle, and remained in control for the next 274 years. The damp, unlit dungeons in this castle also served as horrific holding areas for the infamous slave trade.
Elmina Castle became the largest Slave Trading Post in the World. It was here that the Slaves were kept until they were transported to their unknown destination. Many Afro Americans originate from here.Tijdens de zestiende eeuw verwierven de Portugezen het monopolie in menselijke koopwaar. Sáo Jorge da Mina (Elmina) fungeerde als marinebasis voor de bewaking van het gebied tussen Gibraltar en Sáo Tomé. Daarnaast groeide het uit tot het grootste slavendepot aan de Golf van Guinee, van waaruit jaarlijks tegen de 40.000 Afrikanen naar de Nieuwe Wereld werden gedeporteerd.
Voor de koninklijk goedgekeurde handel in ébano vivo ('levend ebbenhout') werd de Casa dos Escravos opgericht, terwijl handel en scheepvaart op West-Afrika werden geregeld door de Casa da Guinée in het Zuid-Portugese Lagos. Later zou deze organisatie worden vervangen door de Casa da Mina in Lissabon. Omstreeks 1552 telde de Portugese hoofdstad alleen al tegen de zestig slavenmarkten en bestond een tiende deel van de bevolking uit Afrikanen.
In 1635 werd het noodzakelijk geacht door de Heren XIX van de WIC om voor de aanvoer van slaven naar Brazilië het eiland São Tomé te veroveren, maar met het sterke Elmina in de buurt, was de verovering van São Tomé onmogelijk. Vanuit Elmina werd ook het Nederlandse Fort Nassau bedreigd.Op 1 juli 1635 schreef de bevelhebber van Fort Nassau, Pompeius de la Sale, aan de Heren van de WIC een brief over 'den stand ende gelegentheyt vant Casteel de Mina'. Deze brief kwam op het juiste ogenblik, daar de afgetreden 'generael op de Custe van Afrika' Jan Jochemsen Sticker zich in Nederland bevond en schriftelijk en mondeling rapport had uitgebracht over de kust.
In augustus 1611 namen de Staten-Generaal het besluit om een 'Hollantsch Casteel' , Fort Nassau, met een vijftig man sterk garnizoen te vestigen aan de Goudkust in het koninkrijk Sabu. In december 1611 vertrokken drie fregatten, een oorlogs- en een bevoorradingsschip onder bevel van de Amsterdammer Jacob Adriaensz Clantius naar de Golf van Guinee.
Ter onderstreping van zijn vreedzame missie voerde Clantius een vlag met het devies Defensionis ergo. In 1612 werd bij het op tien zeemijlen ten oosten van Elmina gelegen dorp Mourée in het met de Republiek bevriende koninkrijk Sabu het Fort Nassau gebouwd. Fort Nassau op 5°4' noorderbreedte en 1 °9' westerlengte viel onder de supervisie van de Admiraliteit van Amsterdam.
In 1623 droeg de Admiraliteit van Amsterdam het Fort Nassau over aan de WIC en werd het steunpunt Fort Nassau aan de Golf van Guinee verstevigd en uitgebreid. De bezetting van Fort Nassau bestond uit vier kooplieden, een garnizoen van 28 man, twee handwerkslieden, een ziekentrooster en een chirurgijn, twee leerjongens en 165 'kettinggangers' - permanent in de forten en handelsposten van de Compagnie werkzame slaven. De hoofdbewapening van Fort Nassau bestond uit zes stukken geschut. Naar Portugees voorbeeld hief de WIC belasting op de visvangst van de plaatselijke kustbewoners. Ook werd een belasting van 0.5% geheven over alle goudtransporten. Met deze en andere maatregelen werden de kosten van Fort Nassau gedekt.
De Heren XIX hadden de beide rapporten grondig bestudeerd, en waren tot de slotsom gekomen dat al mocht het kasteel voor onneembaar gelden en al voelde de bezetting zich achter de dikke muren volkomen veilig, er toch een kans was om het kasteel tot overgave te dwingen. Pompeius de la Sale kreeg bevel te proberen Elmina te bemachtigen, waarbij hij er speciaal op diende te letten, dat 'de berch die over t'voorn. casteel commandeert in tijds ende tot voordeel worde besett ende bemachtigt'.
De Heren XIX gaven hem echter in overweging eerst het eiland Principe te bezetten. Toen de Windthondt, die deze brief overbracht, voor het fort Nassau arriveerde, was De la Sale reeds gestorven en door de 'secunde ter Custe', Nicolaes van Yperen, opgevolgd.
Het materieel en de troepen waarover Van Yperen beschikte waren bij verre na niet voldoende om een aanslag te wagen; daarbij kwam dat de inheemsen uit de directe omgeving van Elmina hun bondgenootschap met de Portugezen trouw bleven. De zaak bleef slepende tot de Heren XIX Pernambuco, de hoofdzetel van Hollands Brazilië, instructie gaven een vloot uit te rusten en Elmina te veroveren, een opdracht die graaf Johan Maurits van Nassau, de eerste en enige gouverneur van Hollands Brazilië, maar al te graag opvolgde.
Ook graaf Johan Maurits van Nassau zag duidelijk in dat er slechts één middel was om in het nijpende gebrek aan werkkrachten te voorzien: een regelmatige toevoer van slaven uit West-Arika. En toen Nicolaes van Yperen met zijn brief van 19 april 1637 aan graaf Johan Maurits van Nassau berichtte dat in Elmina op dat ogenblik slechts een zwakke bezetting lag en Portugese versterkingen in de laatste tijd waren uitgebleven, wachtte graaf Johan Maurits van Nassau geen ogenblik langer.
25 juni 1637 stak een vloot van negen schepen, bemand met 800 soldaten en 400 matrozen, onder kolonel Hans van Koin in zee. Van Yperen had intussen bevriende volkeren tegen de Portugezen en hun bondgenoten opgehitst, zodat toen de vloot 23 augustus haar bestemming bereikte, de strijd onmiddellijk een aanvang nam.
Tot ieders verrassing bleek de door de Heren XIX aangewezen heuvel, die inderdaad de sleutel van Elmina was, slechts zeer zwak bezet te zijn. Van Koin bracht er terstond een mortier en vier kanonnen in stelling, die onafgebroken het kasteel beschoten, zodat 'niemant op de mure konde duyren'. Wat vrijwel niemand aan de gehele kust had verwacht, gebeurde: na een beleg van slechts vier dagen gaf het machtige Elmina met zijn ondoordringbare wallen, zijn grote voorraden aan krijgsmateriaal, zich op 28 augustus 1637 over.Hiermee was het eerste en voornaamste van de drie steunpunten van het Portugees bezit op Afrika's westkust in Hollandse handen gevallen en was de macht van de Portugezen aan dit gedeelte van de kust voorgoed gebroken.
Terwijl de negen schepen met 400 matrozen en 800 soldaten onder bevel van kolonel Hans van Koin op 25 juni van dat jaar in zee staken, had Van Yperen omringende stammen intussen met mooie beloften en fraaie cadeaus weten te paaien. Toen de aanvalsmacht op 23 augustus aan land ging, kon dankzij de goede voorbereidingen direct tot actie worden overgegaan.
De heuvel Santiago werd zonder slag of stoot genomen, waarna Van Koin vier stukken geschut en een zware mortier in stelling liet brengen. Er volgde een hevig artilleriebombardement, een zogenaamde muurbreker sloeg diepe bressen in de achillespees van het fort en het toch al gedemoraliseerde garnizoen werd bijna gek van het Wilhelmus, dat met oorverdovend trompetgeschal ten gehore werd gebracht.
Vijf dagen later gaven de Portugezen zich over en bracht Van Yperen de directiezetel van de Compagnie over van Fort Nassau naar 'Casteel de Myne'. Er werden nieuwe verdragen met achteraf gezien vaak onbetrouwbare stamhoofden van de Fante gesloten......
Van Yperen, tot gouverneur van Elmina benoemd, liet het kasteel meteen versterken en tot een gezag afdwingende zetel van Hollands West-Arika uitbouwen.
Op de heuvel S. Jago verrees in later jaren het fort Coenraadsburg, opvallend door een merkwaardige toren, ver vanuit zee zichtbaar.
Centraal: Fort St. George d' Elmina
rechts: Fort Coenraadsburg op de heuvel St. Jago
Meteen al in het eerste jaar na de verovering van Elmina werden ca 1600 slaven vanuit Elmina naar Brazilië overgebracht tegen een netto winst van maar liefst Dfl 380.000,=, de kosten van de verovering van Elmina waren er meteen uit...
Fort Coenraadsburg was vernoemd naar Albert Coenraets Burgh, Opper-Bewindhebber van de WIC Kamer van Amsterdam en vanaf 1638 ook burgemeester van Amsterdam
Voor de aanvoer van slaven zorgden zwarte tussenhandelaren, die in de binnenlanden stammen tegen elkaar ophitsten om tegen betaling gevangenen te maken. Geketend werden die naar de forten aan de kust gevoerd en gewassen en geolied alvorens ze aan de inkopers van de WIC werden voorgeleid.
Een chirurgijn aan het werk in Rotterdam
LINK
Chirurgijns keurden de aanvoer door de zwarten in de mond en in de anus te kijken. Willem Bosman, een Nederlandse slavenhandelaar die vijftien jaar aan de Goudkust werkte, schreef in zijn memoires dat de aangevoerde slaven 'op het allernauwkeurigste werden besigtigt en betast, tot het alderminste lid dat zy aen hun lighaem hebben, en dat Moedernaekt, so wel Vrouwen als Mannen, sonder eenig onderscheid of schyn van de minste schaemte'.
De besten werden bijeengedreven en kregen een brandstempel met het monogram van de WIC op de borst gedrukt. Volgens Bosman kon dat 'wat wreed en half barbarisch' lijken, 'doch echter dragen wy so veel mogelyke sorg, datse niet te hard werden gebrand, voornamentlyk de Vrouwlieden, die toch altoos wat teerder vallen'.
De tweede keus - in handelstermen makrons - bestond uit ouderen dan vijfendertig jaar, 'of die aen armen, beenen, handen of voeten zyn verminkt; ook die een tand quyt zyn; die gryse haeren, of vliegen op de oogenhebben; alle die met Venus siekte zyn besmet, en veelerhande qualen meer'.
Ondanks alle tegenslagen, ontberingen, het rampzalige klimaat en tropische ziekten waar geen medicijn tegen bestand was, wisten Nederlanders zich bijna driehonderd jaar aan de Goudkust (de Ghanese kustlijn tussen Axim en de Volta-rivier) te handhaven. Sao ]orge da Mina (kortweg Elmina, naar de Spaanse benaming) op 5°2' noorderbreedte en 1 °12' westerlengte fungeerde hierbij als administratieve hoofdzetel.
Men bleef aan de kust en expedities naar het achterland werden niet of nauwelijks ondernomen. Er was ook geen noodzaak om de woeste en niet ongevaarlijke binnenlanden in te trekken, daar goud, ivoor en slaven tot op de grote binnenplaats van het handelsfort werden afgeleverd.
Slaven kocht de Compagnie aanvankelijk van de Fante. Later, toen dit volk van vissers en tussenhandelaren verdragen met de Britten had gesloten, betrok de Compagnie levend ebbenhout van hun erfvijanden, de Ashanti, die de menselijke koopwaar vanuit de hoogvlakten van het huidige Ghana aanvoerden.
In 1701 reisde de Nederlandse gezant David van Nyendael van Elmina naar de hoofdstad van het Ashantirijk. In Kumasi wist Van Nyendael diplomatieke betrekkingen te sluiten met Osei Tutu, de asantehene of opperkoning van een van de machtigste volkeren in West-Afrika.
Merkwaardig was alleen, maar ook typisch Nederlands, toen al (?), dat de Nederlandse kolonie Kaap de Goede Hoop ook slaven nodig had, maar de VOC, waaronder de Kaapkolonie viel, was ervan overtuigd dat de WIC, de beheerder van Elmina, een veel te hoge prijs zou rekenen en dus richtte de VOC zich o.m op Madagascar en Mauritius voor de aanvoer van slaven, veel goedkoper dan bij de WIC...
v.b.n.o.
De Tafelbaai met
Kaap de Goede Hoop
Kasteel De Goede Hoop toen en nu
LINK
Al in 1677 moest de WIC toestaan dat de Franse admiraal Jean duc d'Estrées het WIC eiland Goerée bij Cabo Verde veroverde. Ook werd door de Franse admiraal Jean duc d'Estrées de WIC uit de factorijen in het Senegambia gebied verdreven.
Het eiland Arguin werd in 1678 door de Fransman Jean Ducasse veroverd. Daardoor werd de WIC verdreven uit het noorden van de Goudkust.
De Engelsen hadden in het rampjaar 1672 5 vestigingen aan de Goudkust en dit zou zich in 1713 uitbreiden tot 11 factorijen en forten. Ook Denen en Brandenburgers vestigden zich aan de Goudkust, waardoor de macht van de WIC steeds verder werd beperkt, met uitzondering natuurlijk, voorlopig, van Elmina. De winstgevendheid van de WIC werd ook steeds verder ondermijnd door smokkelende Zeeuwen (!), destijds lorrendraaiers genoemd.
In 1730 dwong de Staten-Generaal de WIC het handelsmonopolie op te heffen voor het gehele West-Afrikaanse gebied. Particulieren kregen zodoende de vrije hand. Vooral de opheffing van het handelsmonopolie betekende het begin van het einde voor bijv. de slaven- en goederenhandel van de WIC. Vanaf ca 1740 was de WIC alleen nog maar in staat de verschillende bezittingen te beheren, een aktieve handelsrol zat er niet meer in.
Tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780 - 1784) werd Elmina in 1782 door de Britten aangevallen, de aanval werd afgeslagen.
Citaat uit dit verhaal:
De Zeeslag op de Doggersbank (5 augustus 1781) eindigde onbeslist, Admiraal Zoutman kreeg alle lof toegezwaaid, maar het was wel de laatste Nederlandse Zeeslag in Europa. De rol van Nederland als militaire mogendheid in Europa was definitief voorbij.
In februari 1781 veroverde admiraal Rodney St.-Eustatius en nam daarbij een groot aantal schepen in beslag, en een enorme hoeveelheden koopwaar en voorraden wapens.
LINK
Nog meer rampen volgden. De Britten veroverden alle Afrikaanse forten van de WIC, behalve Elmina en ook de koloniën in West-Guyana, hoewel die vervolgens door de Fransen voor de Republiek heroverd werden.
In Oost-Indië, was de schade minder dan zij zonder Franse assistentie geweest zou zijn. maar toch gingen er verscheidene bases verloren in Zuid-India en op Ceylon, waaronder Negapatnam, alsmede een aantal rijk beladen VOC-schepen met een gezamenlijke waarde van 10 miljoen gulden.
Na de opheffing van de WIC in 1791 werden de resterende bezittingen van de WIC staatsbezit.
Daendels, Maarschalk van Holland
In dit verhaal hebben we het al eens over het stormachtige leven van Daendels gehad :
Waar uit die buurt (Hattem) ook Daendels vandaan kwam, de Nederlandse bevelhebber van het latere Bataafse Legioen, toen Gouverneur-Generaal werd van Nederlands-Indië en zijn laatste jaren doorbracht als Gouverneur van Elmina, waar hij in 1818 overleed en werd begraven.
Daendels ging naar Elmina met het idee van Elmina e.o. iets te maken als Nederlands-Indië, maar al zijn brieven met plannen werden door het moederland niet beantwoord, men was blij van Daendels verlost te zijn.
Op 3 Meij 1818 werd den Gouverneur-Generaal Daendels ten 4 uur des namiddags in de Tombe gezet, doende het Hoofdkasteel van Elmina bij die gelegenheid 15 schoten
Tot in 1844 zijn er processen gevoerd over de nalatenschap van Daendels...
In 1962 is toch nog in Elmina een gedenkplaat voor Mr. Herman Willem Daendels aangebracht.
Herman Willem Daendels (1762 - 1818)
Kwam als Brigade-Generaal van het Bataafsche Legioen
samen met een Frans leger o.l.v. Pichegru in de winter van 1795 naar Nederland
waar alle rivieren tot hun geluk bevroren waren....
Het Paleis van en gebouwd door Gouverneur-Generaal Daendels in Batavia
Daendels ging in Indië de geschiedenis in als De Donderende Groote Heer
onder zijn leiding werd onder dwang de Grote Postweg dwars door Java aangelegd
terug in Europa trok hij met Napoleon op naar Moskou en overleefde het ternauwernood
Daendels arriveerde in Elmina in Januari 1816 met het het schip Venus met aan boord ook zijn maitresse.....
Daendels had grootse plannen met de niet meer rendabele kolonie Elmina in een gebied dat tot de invloedssfeer van de Ashanti's hoorde. Nadat de Ashanti hun erfvijanden, de Fante, een forse nederlaag hadden toe gebracht, slaagde Daendels erin een verdrag met de asantehene of opperkoning te sluiten voor de aanleg van een weg tussen de hoofdstad Kumasi en de kust. Daarnaast had Daendels plannen voor de aanleg van katoen-, koffie- en suikerplantages, waarop van slavenarbeid gebruik zou worden gemaakt.
Daar dit inging tegen de bepalingen van het Congres van Wenen, zouden de lijfeigenen na tien jaar in vrijheid worden gesteld.
Om de vervallen kolonie opnieuw tot bloei te brengen, stelde Daendels tevens voor om verarmde Nederlanders met een eigen minimumkapitaal van 6000 gulden in staat te stellen om een kolonistenbestaan aan de Goudkust op te bouwen. Om het goede voorbeeld te geven liet de gouverneur-generaal zijn oudste zoons overkomen. Op Daendels' eigen plantage 'Oranje-Vrijstaat' zouden ze als opzichter worden geplaatst, maar het is er allemaal niet meer van gekomen. Constant Daendels en Jan Daendels zullen geschokt hebben gereageerd toen ze hun vader na lange tijd weer ontmoetten. De man die tijdens zijn gouverneurschap in Indië volop aan het goede leven had deelgenomen, was nu zo mager als een lat en had last van hevige koortsaanvallen. Net als zoveel anderen uit de tijd van de WIC werd Lodewijk Herman Willem Daendels het slachtoffer van gele koorts. Daendels overleed op 2 mei 1818 op 56-jarige leeftijd en zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in het gouverneursgraf op het 'Dutch Cemetery' bij Elmina. (LINK)
Na de dood van Daendels was het eigenlijk al afgelopen met de door de zware branding vaak moeilijk bereikbare handelspost in een kustgebied dat maar net vier breedtegraden besloeg. In Nederland gingen stemmen op om de bezittingen aan de Goudkust en de Slavenkust op te geven. Sinds de handel in mensen door de Europese mogendheden gelijk was gesteld met zeeroverij, bracht Elmina nauwelijks geld meer in het laatje en de verliesposten op de koloniale begroting waren aanzienlijk; alleen al het onderhoud aan de tussen Axim en Accra gelegen handelsforten Hollandia, Batensteyn, Witsen, Oranje, Vredenburgh, Elmina, Nassau, Amsterdam, Leydsaamheyd, Goede Hoop, Crevecoeur en Singelenburgh, en aan de factorijen bij Klein Popo, Fida, Jaquin, Offra, Appa en Pattackerie kostte jaarlijks meer dan een ton.
Tegen de opdringende Britten in WestAfrika kon niet voldoende worden opgetreden, en ook op het gebied van de lokale politiek speelde Nederland geen rol van belang meer.
In de dagen van de WIC was er al nauwelijks animo geweest voor een betrekking in West-Afrika; met de voortdurende schermutselingen tussen de Fante en de Ashanti werd het aanbod van personeel er nog kleiner op. Het handjevol Nederlanders die nog aan de Golf van Guinee gestationeerd waren, werden niet alleen door dysenterie, malaria of gele koorts gesloopt, maar werden ook het slachtoffer van allerlei stammenoorlogen. De meeste Nederlanders kwijnden ook weg door eenzaamheid, heimwee en verveling en grepen regelmatig naar de fles om vergetelheid te zoeken. Alcohol werd in die tijd beschouwd als een geneesmiddel tegen tropische ziekten, waardoor menigeen zich letterlijk het graf in dronk.
In 1821 werd een groot gedeelte van het archief van de oorspronkelijke West-Indische Compagnie bij beschikking van het ministerie van Koloniën als oud papier verkocht. Van wat er aan scheepsjournalen, dagregisters, maritieme kaarten, notulen, briefwisselingen, boekhoudstaten, en notities over land- en volkenkunde was overgebleven, ging in 1844 nog het nodige verloren tijdens een brand in het departement van Marine...
Nadat ook in 1844 een verdrag met de stamhoofden van de Fante was gesloten, verstevigden de Britten hun positie aan de Goudkust en werd de bestrijding van de slavenhandel krachtig aangepakt. In 1850 was dit voor de Deense Afrika Compagnie reden om zijn bezittingen in ruil voor 10.000 pond sterling aan Groot-Brittannië over te dragen.
Na al deze verhalen is het ook tijd om even wat kaartjes te laten zien van o.m. Aad's site over de geschiedenis van Suriname (LINK) :
Over Elmina is nu in de 21e eeuw bij de gemiddelde Nederlander niets meer bekend, in tegenstelling tot de 19e eeuw, toen was het precies andersom, Suriname ??? Nooit van gehoord, om daar wat aan te doen, werd in 1883 een tentoonstelling georganiseerd, aldus Aad's eigen site :
Wist je dat Nederland voor het "eerst" kennismaakte met Surinamers via een tentoonstelling ??
Het is nu niet meer voor te stellen........
Via deze link krijg je toegang tot de Wereldtentoonstelling gehouden in Amsterdam in 1883. Met bovenstaand kaartje kreeg je toegang tot de afdeling Suriname.
"In de zuidwesthoek van het Museumplein was plaats gemaakt voor een belangrijk onderdeel van de koloniale tentoonstelling: de expositie van de 'Surinaamsche Inboorlingen'. Er was een grote tent neergezet, de rotonde, waar men op vertoon van een speciaal bewijs van toegang naar binnen kon. En hoewel de extra entreeprijs van een kwartje aan de hoge kant was, bleek de belangstelling overweldigend. Het was dan ook voor het eerst dat er in Nederland een groep inwoners van Suriname bewonderd kon worden."
Het huidige Ghana, toen de Goudkust genoemd
Even een paar vroegere Nederlandse bezittingen noemen in het huidige Ghana ?
Net als vroeger het rijtje Java, Bali, Lombok, Soembawa, etc was er ook dit rijtje :
- San Antonio
- Hollandia
- Dorothea
- Batenstein
- Witsen
- Oranje
- San Sebastiaan
- Sint George d'Elmina
- Coenraadsburg
- Vredenburg
- Nassau
- Amsterdam
- Munford
- Leydsaamheyd
- Goede Hoop
Al deze Nederlandse kolonien lagen aan de, wat werd genoemd, Ivoorkust, Goudkust of Slavenkust.
Wie er geweest was en het overleefd had, sprak echter liever van Muskietenkust, Malariakust of Moordkust.
Het klimaat daar was zoo slecht voor Europeanen dat er altijd werd gesproken dat er voor iedere post drie personen moesten zijn :
- één persoon in de kist
- één persoon in funktie
- één persoon in patria om nummer twee op te volgen, zodra het diens tijd was om nummer één op te volgen
de Goudkust met centraal Elmina
In 1956 werd er ook dit verteld over bijv. Liberia:Oude kronieken gewagen van de zeiltochten, welke de Hollanders omstreeks 1600 van hun forten. uit langs de westkust van Afrika maakten, waarbij ook Liberia, toen nog (Greijn- of Peperkust, werd bezocht.
Een stukje eigentijdse geschiedenis, over het Nederlandse Elmina e.o. in de jaren 1837 :
Peper, ivoor, goudwaren produkten, welke aan de Afrikaanse kust werden betrokken; katoentjes, kruit, kralen, spiegeltjes en vele andere, voor de primitieve inheemsen begerenswaardige, artikelen dienden als betaling. Dit alles was tijdrovend en de practische Nederlanders zochten naar middelen om hun handel met minder tijdverlies te kunnen uitoefenen. Daarom vestigde de koopman zich aan de kust, met alle gevaren voor leven en gezondheid daaraan verbonden. Verscheen een schip, dan nam hij de lading in ontvangst, de retourlading lag reeds gereed voor de terugreis; ziedaar het begin van een permanente nederzetting, hot ontstaan ook van de eerste handelsonderneming in Liberia.
Omstreeks 1855 was het de Rotterdammer H. van Rijckevorsel, die, als zovele ondernemende Hollanders uit die dagen, voet aan wal zette in dit gedeelte van West-Afrika. Deze vestiging is de bakermat van de Oost-Afrikaansche Compagnie en nu nog geniet Nederland materiele voordelen van het werk, door deze pionier onder moeilijke en - naar onze huidige begrippen - onhoudbare toestanden en voor eigen risico verricht.
De scheepjes, waarmede van Rijckevorsel en zijn medewerkers de tocht ondernamen, waren zeer klein. Een ervan was de Sint George de la Mina, genoemd naar een der toenmalige Nederlandse forten aan de Goudkust, dat onder de naam Elmina nog bestaat.
De zaken van H. van Rijckevorsel werden in. latere jaren overgenomen door Hendrik Muller & Co. De belangen in Liberia werden uitgebreid. De namen van de voorgangers van de O.A.C. leven voort in een tweetal handelsprodukten. Het is bekend dat al in vroegere tijden genever een zeer belangrijk exportprodukt van Nederland was. De eerstgenoemde koopman bracht dit artikel onder het merk H. v. R. in Liberia. Tot op de huidige dag importeert de O.A.C. nog steeds H. v. R. - genever, zij het dan ook, dat het kwantum, dat jaarlijks wordt aangevoerd, van geringe betekenis is.
De balen met koffie, die de O.A.C. exporteert uit Liberia, dragen het merk H.M.C. In 1892 verschijnt de O.A.C. ten tonele, welke de zaken van de firma Hendrik Muller & Co. in Liberia overneemt.
De O.A.C., eveneens een Rotterdamse zaak, opgericht 4. augustus 1883, had uitsluitend vestigingen in Oost-Afrika (Lourenço, Marques, Beira, enz.). Met de overname van H. Muller en Co werden de belangen uitgebreid tot Liberia. Een tiental jaren later, toen - ten gevolge van de Boerenoorlog in Zuid-Afrika (LINK) -de zaken in Oost-Afrika verliepen, verdween de naam O.A.C. uit Oost-Afrika, doch niet uit Liberia.
In 1920 kwam een fusie tot stand met de N.V. Nieuwe Afrikaans HandelsVennootschap. De ontwikkelingsgeschiedenis der N.A.H.V., met haar grote belangen in Belgisch Kongo, (LINK) is identiek aan die van de O.A.C., Liberia. De pionier van de N.A.H.V. was ook een Rotterdammer, de heer H(endrikus) Kerdijk, (een zwager van de Rotterdammer Pincoffs) die in 1859 een klein zeilschip had ge-charterd, waarmede hij naar de monding van de Congo rivier voer.
De O.A.C. bleef in Liberia onder eigen naam bestaan terwijl het kantoor in Rotterdam in dat van de N.A.H.V. overging. De "goodwill" in de loop der jaren door deze Nederlandse zaak gekweekt, is na de fusie nog versterkt. De naam O.A.C. is ingeworteld bij de bevolking van Liberia; het kleinste kind kent de ,,Dutch Store" en iedere Liberiaan zal u vertellen, dat de O.A.C;. ,,the oldest established firm" in Liberia is.
De stores (combinatie van winkel en pakbuis) van de O.A.C. vindt men in de kustplaatsen zowel als in het binnenland en zij worden geleid door Nederlanders en/of Liberianen. Het hoofdkantoor is gevestigd in Monrovia, de voornaamste filialen te Grand Bassa (Buchanan), River Cess, Sinoe (Greenville), Cape Palnias (Harper) en Cape Mount (Robertsport).
Dat de Nederlandse vlag in Liberia graag wordt gezien en de arbeid van de Nederlanders daar wordt gewaardeerd, is ongetwijfeld toe te schrijven aan de voortreffelijke wijze, waarop de O.A.C.. haar belangen met die van land en volk van Liberia wist samen te brengen...........
In dit verband moge vermeld worden, dat de hoofdagent van de O.A.C. te Monrovia vóór de vestiging van een Nederlands gezantschap in Monrovia steeds consul der Nederlanden was. Anderzijds was tot voor kort de directeur van de O.A.C. in Neder-land Consul, later Consul-Generaal, van de Republiek Liberia.
In 1837 duikt een zekere Verveer, een speciale diplomaat van Willem I, maar ook in dienst van het leger, inmiddels bevorderd tot generaal-majoor, op in West-Afrika. Hij tuchtigt er en passant een 'negerstam', die verantwoordelijk wordt gesteld voor de dood van de Nederlandse gouverneur Tonneboeyer, op reis in het binnenland.
Uit een eigentijdse beschrijving blijkt, dat er dan meteen een oude rekening wordt vereffend : 'In 1837 werd de ridder der beide Nederlandsche orden Verveer naar de Kust van Guinea gezonden, om den opstand van een der Negervolken tegen het Nederlandsch gezag te dempen, welk doel hij volkomen bereikte.
Het opperhoofd Bonsoe geraakte in zijn magt, en het tegen hem uitgesproken doodvonnis onderging deze ter plaatse, waar in 1817 de Ambtenaar Cremer en de Luitenant Maassen verraderlijk door hem waren vermoord '
Verveer komt niet in de eerste plaats naar Elmina om tegen plaatselijke hoofden te vechten. Hij sluit namens koning Willem I in 1837 een verdrag met de machtige koning der Ashanti, Osei Kwaku Dua, in diens hoofdstad Koemasi, vele dagreizen het binnenland in. Deze potentaat zal verse troepen leveren voor de strijd in Nederlands-Indie. Sinds de Fransen zijn begonnen met de verovering van Algerije, maken zij gebruik van een eigen vreemdelingenlegioen. De werving voor Nederlands-Indie, via het wervingsdepot in Harderwijk, ook wel het 'riool van Europa' genoemd,dreigt mede daardoor op te drogen, ondanks een voor die tijd ongehoord hoog handgeld van f 200,- voor buitenlanders en f 300,- voor Nederlanders.
West-Afrika biedt echter nieuwe mogelijkheden. In Elmina en in Koemasi worden nieuwe Werfdepots geopend. Voor elke recruut zal de Ashanti koning voortaan veertig gouden dukaten ontvangen.
De eerste proefzending van 150 recruten is een groot succes. De Gouverneur-Generaal van Elmina, F. Last, waarschuwt Den Haag echter voor al te groot optimisme, want emigratie is hier iets onbekends, niemand denkt eraan om het land en de plaats zijner geboorte te verlaten. Dat er vanuit Elmina ooit slaven werden weggevoerd, dat was natuurlijk geen emigratie.
Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL
LINK
Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL op Java
LINK
Beide partijen hebben zich echter nog vele jaren zonder mankeren aan de afspraak met de Ashanti koning gehouden, ondanks de protesten van de Britten, de aartsvijanden van de Ashanti, en van de slavernij.
Want hier is sprake van een merkwaardige transactie. Op Java zijn deze Afrikaanse soldaten van het Oostindisch leger in de annalen overgeleverd als 'zwarte Hollanders' 'blanda items'. Het argument, dat zij op deze wijze uit slavernij worden verlost, of niet in slavernij zullen geraken, heeft uiteraard slechts een heel betrekkelijke waarde... .
Sommige 'Sneeuwwitjes*, zoals zij meestal werden genoemd, van het Oostindisch leger overleven echter hun diensttijd van zes, twaalf of achttien jaar en keren naar Afrika terug. Ze wonen bij elkaar op Java Hill, bij de vesting Elmina.
Deze oud-KNIL militairen konden prima rondkomen van hun KNIL-pensioen. Zij maakten er een sport van om iedere dag de Nederlandse driekleur net iets eerder dan de Nederlanders omhoog te hijsen. De kleurige batik-doeken, die zij uit de Oost meebrengen, doen het goed aan de Goudkust en worden tot op de dag van vandaag, als Dutch Waxprints, vlijtig nagemaakt, wat gelukkig goede verdiensten oplevert.De Nederlander die Elmina liet veroveren in 1637 was niemand minder dan Johan Maurits van Nassau-Siegen die ook in 1637 het bekende Mauritshuis in Den Haag liet bouwen, wie was Johan Maurits ? Lees maar even mee, wat er op de site van het Mauritshuis staat, alleen geen woord over Elmina... :
Ter versterking van de Indische kolonie had Daendels' opvolger in Nederlands-Indië 500 man troepen mee uit Nederland gebracht. Dit contingent huurlingen bestond voor een groot deel uit avonturiers van laag allooi en weinig kwaliteit, en had samen met de inlandse hulptroepen en het Europese officierenkader een Britse invasie moeten afslaan. Men bleek kansloos, toen in april 1811 een honderd schepen tellende Britse vloot met 12.000 man invasietroepen op de rede van Batavia was verschenen. De matig tot slecht uitgeruste en ongemotiveerde inlandse hulptroepen liepen en masse naar de vijand over, blanke officieren bezweken bij bosjes aan het moordende klimaat, en op 18 september van dat jaar had, gouverneur-generaal Jan Willem Janssens in Toentang de capitulatie getekend.
Een beroemde prent uit de Java Oorlog
De overgave van Prins Diponegoro aan Generaal De Kock, een school wandplaat...
Diponegoro en de Java Oorlog ( 1825 - 1830 )
Het gebrek aan voldoende goed getrainde koloniale troepen speelde opnieuw toen in 1825 de Java-oorlog uitbrak, en het Nederlandsch-Indisch Leger in vijf jaar tijd 15.000 man verloor, waaronder 8000 Europese huurlingen. Dat de verdediging van de Indische kolonie voortaan beter geregeld moest worden, daar was iedereen het wel over eens. Waar haalde men echter gedisciplineerde, goed gedrilde en vechtlustige troepen vandaan, sinds het Koninkrijk der Nederlanden een verdrag met andere Europese mogendheden had gesloten dat men geen buitenlandse huurlingen meer zou werven die niet eerst in eigen land onder de wapenen waren geweest?
Omdat Javanen, Molukkers, Bantammers en andere Oost-Indiërs niet werden vertrouwd, viel ten slotte het besluit om negersoldaten voor Nederlands-Indië te werven. Afrikanen waren zonder twijfel goed bestand tegen het klimaat in de Gordel van Smaragd, en door hun manier van leven gewend aan weinig voedsel en gebrek aan comfort. Volgens andere inlichtingenrapporten waren Afrikanen die in het Britse koloniale leger in West-Indië dienden, zeer betrouwbaar, dapper in het gevecht en even makkelijk te dresseren als apen.
In 1831 kreeg de in Elmina gestationeerde commandeur Last opdracht van het ministerie van Oorlog om zonder gebruikmaking van geweld of enige dwang 150 rekruten te werven. Het betrof een proef die moest aantonen dat Afrikanen inderdaad het beste alternatief vormden als aanvulling voor het Nederlandsch-Indisch Leger, dat bij Koninklijk Besluit van 10 maart 1832 een zelfstandige krijgsmacht werd en tevens het predikaat 'Koninklijke' mocht voeren. (LINK) Wanneer de resultaten positief uitvielen, wuden in totaal 1800 rekruten in dienst worden genomen, die tijdens de oversteek naar militaire maatstaven zouden worden gedrild.
Voor het transport van deze zwarte soldaten nam het ministerie van Waterstaat, Nationale Nijverheid en de Koloniën contact op met Anthony van Hoboken. Eerder al was deze, om zijn snelzeilende vloot bekend staande Rotterdamse reder om dezelfde reden benaderd door de in 1824 onder auspiciën van koning-koopman Willem I opgerichte Nederlandsche Handel-Maatschappij. Er werd een vrachtprijs van 23,3 mille overeengekomen om vijftig Afrikanen in Elmina op te halen met het fregat Rotterdams Welvaren. Het schip werd voor 182 dagen geproviandeerd, kreeg een bataljon soldaten en een luitenant aan boord, en vertrok op 28 september 1831 uit Hellevoetsluis. De gezagvoerder had opdracht om negers en de blanke opvarenden op gelijke voet te behandelen en zich strikt te houden aan de internationale wetgeving ten aanzien van het verbod op slavenhandel.
Op 8 december kwam het bijna 350 jaar oude handelsfort aan de Goudkust in zicht, en de dag daarop liet men het anker vallen. Aan de wal had men intussen weinig succes gehad met de werving, zodat het fregat acht dagen later met slechts achttien rekruten in zee stak en koers werd gezet naar Batavia. Een rweede poging in 1832 met de voor troepentransport aangepaste en in Amsterdam uitgerede Henriëtte Klazina beantwoordde evenmin aan de hoge verwachtingen uit Den Haag.
Drie jaar later meldde de gouverneur-generaal ter kuste van Guinee aan de Nederlandse overheid dat hij ruim vijftig rekruten kon leveren. Het hadden er veel meer kunnen zijn als de aan het fort Elmina verbonden keuringsarts niet zoveel zwarten had moeten afwijzen wegens ziekte of een lichamelijk gebrek.
Het duurde nog tot 1836 voordat het oorspronkelijke quotum van 150 man werd gehaald: een druppel op een gloeiende plaat. De minister van Koloniën en oud-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, Johannes van den Bosch, besloot dan ook om de zaken anders aan te laten pakken.
Citaat ook uit ons Diponegoro en de Java Oorlog ( 1825 - 1830 ) verhaal:
Johannes van den Bosch ging van start met nieuwe ideeën : hij werd de grondlegger van het cultuurstelstel. Volgens Willem I kon hij "net als Mozes water uit de rots" geld uit Indië halen, ondanks een beginschuld van 40 miljoen gulden o.a. veroorzaakt door Diponegoro.
Gewapend met een volmacht uit Den Haag van Johannes van den Bosch reisde generaal-majoor Jan Verveer naar het hof in Kumasi, waar hij na lang onderhandelen een contract wist te sluiten met opperkoning Kwaku Dua. Hierbij werd overeengekomen dat de asantehene 1000 stevig gebouwde rekruten, vrij van lichaamsgebreken, betrouwbaar en vlot van begrip, op jaarbasis zou leveren; dit in ruil voor geweren, munitie en buskruit ter waarde van 100 gulden per hoofd. Tevens werd het Verweer toegestaan een werfdepot in de hoofdstad van het Ashanti-rijk te vestigen, waar het echter ook geen storm liep.
Zoals het verleden maar al te vaak had geleerd, moest men aan in Afrika gemaakte afspraken vaak een andere waarde hechten dan aan in Europa afgesloten overeenkomsten. De asantehene, die de generaal-majoor had verzekerd dat de levering van 1000 rekruten per jaar geen enkel probleem zou vormen, voldeed niet aan de Nederlandse verwachtingen en had een jaar later nauwelijks meer dan vijftig man overgedragen. De meeste rekruten waren bovendien pandslaven, die hun handgeld dringend nodig hadden om hun schulden af te kunnen lossen voordat ze als vrije individuen konden worden ingescheept.
In Den Haag heerste een en al onbegrip.
Waarom kwam het 'opperhoofd' van de Goudkust zijn contractuele verplichtingen niet na? De prijs per hoofd was toch hoog genoeg?De Nederlandse gezant Jacob Huydecooper, die als werfagent in Kumasi optrad, klaagde steen en been bij de bewindhebbers in Elmina. Het volk waarmee de West-Indische Compagnie destijds zulke goede zaken had gedaan, hield er nog steeds duizenden slaven op na, die na te zijn vrijgekocht uitstekend geschikt zouden zijn om 's konings wapenrok in Indië te dragen.
Portret van Johannes Jacobus Cornelis Huydecoper, klerk bij het Nederlandse gouvernement en later koopman te Elmina, in dienst firma Ter Meulen. Eveneens een telg uit een vooraanstaand Euro-Afrikaans geslacht. Zijn bet-overgrootvader was Jan Pieter Theodoor Huydecoper (1728-1767), lid van de Amsterdamse patriciërsfamilie van die naam en van 1756 tot zijn dood in dienst van de West-Indische Compagnie op de Goudkust, laatstelijk als directeur-generaal. Zijn grootvader Willem (1788-1826) en vader Jacob (1811-1845) waren beiden Nederlands gezant bij het hof van de koning van Ashanti in Kumasi.
Directors-general
13 Mar 1759 - 2 Mar 1760 Jan Pieter Theodor Huydecooper (d. 1769)
(1st time)
Directors-general
31 Aug 1764 - 11 Sep 1764 ....
11 Sep 1764 - 8 Jun 1767 Jan Pieter Theodor Huydecooper (s.a.)
(2nd time)
Governor-general
8 Jun 1767 - 10 Jun 1769 Jan Pieter Theodor Huydecooper (s.a.)
Dat zou echter wel nooit lukken omdat de Ashanti veel van hun tot slaaf gemaakte krijgsgevangenen niet als handelswaar beschouwden, maar ze op gruwelijke wijze afslachtten tijdens begrafenisplechtigheden van hoogwaardigheidsbekleders - en bij andere rituelen.........
Het werfdepot in Kumasi werd in 1841 opgeheven, nadat het nog geen 2000 rekruten had opgeleverd. In Nederlands-Indië had de militaire leiding de zwarte soldaten inmiddels anders leren kennen dan onmondige inboorlingen die je uit je hand kon laten eten.
Discipline en dapperheid in het vuur van de strijd kon de Afrikanen zeker niet worden ontzegd, maar het feit dat er onder de zwarte infanteristen elementen zaten die van mening waren dat ze dezelfde rechten hadden als blanke soldaten, schoot menige hoge ijzervreter van het KNIL in het verkeerde keelgat. Na verschillende opstandjes en muiterijen, zoals op Sumatra, werden de zwarte korpsen ontbonden en de negers in andere onderdelen ondergebracht, zodat ze niet langer konden samenzweren tegen het militaire gezag.
Tien jaar na het verlies van de laatste Nederlandse bezittingen in WestAfrika bestond er nog steeds een nijpend tekort aan militairen in Nederlands-Indië. Op het Binnenhof in Den Haag werd een voorstel ingediend om negerrekruten in Liberia aan te werven: de aangewezen instantie hiervoor leek de firma H.H. Muller & Co.
Hendrik Muller
1819 - 1898
Drijvende kracht achter deze rederij en handelsmaatschappij was Hendrik Muller, zoon van een doopsgezinde familie uit de Palts, die wegens geloofsvervolging naar Amsterdam was uitgeweken, waar zijn vader een predikantenstudie had gevolgd. Door zijn huwelijk met de dochter van de Rotterdamse scheepsverzekeraar en graanhandelaar Abraham van Rijckevorsel was Muller in het bedrijf van zijn zwager opgenomen. Rederij H. van Rijckevorsel & Co. deed zaken in het Caribisch gebied, op Java, Sumatra en aan de Goudkust, maar was na een aantal forse tegenslagen in 1866 opgeheven en onder de firmanaam H.H. Muller & Co. voortgezet. De liberale Hendrik Muller was een groot pleitbezorger van vrije handel en vond dat de handel beschouwd moest worden als een gangmaker, als een krachtige impuls voor de ontwikkeling, hervorming en verheffing van wilde, onbeschaafde volkeren, en als de meest belangrijke verbreider van westerse beschaving en christendom. Meer over Hendrik Muller in ons Elima verhaal deel 2.
In 1890 ging het stoomschip Celia van rederij H.H. Muller & Co. in de haven van Monrovia voor anker, waar de wervingsagent tegen de 100 Liberianen had weten te contracteren. Toen het de negers echter duidelijk werd dat Java het doel van de reis was, deserteerde het gros van de rekruten. Voortaan zou nieuwe lichtingen worden voorgespiegeld dat men niet ver van huis ging en op plantages te werk zou worden gesteld.
Om onrust, paniek of pogingen tot muiterij tijdens de lange oversteek te vermijden, kregen de rekruten in plaats van uniformen butgerkleding uitgereikt, en na aankomst werden de Liberianen, ondanks de slechte ervaringen van weleer, in speciale korpsen ingedeeld. Kopstukken van het KNIL die hoge verwachtingen hadden gekoesterd, moesten na een half jaar erkennen dat ook deze negers niet de simpele zielen waren die men zich had voorgesteld. De Liberianen weigerden dienst onder de verklaring dat men maar voor zes maanden had getekend en dat men bovendien op valse gronden was ingelijfd. Toen dreigementen met celstraf of krijgsraad geen enkel effect sorteerden, besloot men de zelfbewuste Liberianen maar te repatriëren.
Al met al hadden de wervingsactiviteiten van rederij H.H. Muller & Co. nog geen 200 rekruten opgeleverd, en een jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog dienden er geen Afrikanen meer in het KNIL.
Johan Maurits van Nassau-Siegen
Het Mauritshuis in Den Haag is genoemd naar Johan Maurits van Nassau- Siegen, die het in 1637 liet bouwen.
Johan Maurits van Nassau-Siegen (Geb. 1604 Dillenburg - Gest. 1679 Kleef) was een zoon van Jan VII 'de Middelste' van Nassau-Siegen (1561-1623) en Margaretha van Sleeswijk-Holstein.
Hij was een neef van Prins Frederik Hendrik en Prins Maurits. De grootvader van Johan Maurits I (Jan VI) was een broer van Willem van Oranje.
Johan Maurits was Landheer van het Graafschap Nassau Siegen (in 1652 werd dat een Vorstendom). Hij werd in 1637 door de West Indische Compagnie naar Brazilië gezonden, alwaar de Republiek enkele 'steunpunten' bezat (Hollands-Brazilië, met de Hoofdstad 'Recife').
Johan Maurits werd Gouverneur-Generaal van de Nederlandse gebieden aldaar. Aangezien hij zich vrij populair maakte bij de lokale bevolking riepen de Brazilianen hem omstreeks 1640 uit tot Koning van Brazilië
De W.I.C. was daar minder blij mee, want Johan Maurits behandelde de belangen van de Brazilianen beter dan die van de W.I.C.
Omstreeks 1644 onthief men hem in Nederland van zijn functie (als Gouverneur-Gen.) en riep men hem - Koning of niet - terug naar het vaderland.
Al in 1637/1638 had hij in Den Haag zijn Paleis laten bouwen. Het streng-Classicistische Mauritshuis werd ontworpen en gebouwd door Jacob van Campen en Pieter Post, de twee belangrijkste Hollandse architecten van hun tijd.
De Republiek heeft niet veel gewonnen met het terugroepen van Johan Maurits. De Brazilianen waren zo verbolgen dat ze steun zochten bij Portugal. Dat land kon nog wel een Kolonie gebruiken en zodoende werd Brazilië na een korte strijd Portugees. Er zijn nog twee invasies geweest van Brazilië en deze zijn alle twee op een drama voor de Republiek uitgelopen.
Vervolgens heeft men Brazilië maar opgegeven. Als de geschiedenis iets anders was verlopen zouden de Brazilianen wellicht Nederlands hebben gesproken.
Johan Maurits werd Stadhouder van Brandenburg en verbleef het grootste deel van het jaar in de stad Kleef. Zijn Haagse paleis gebruikte hij niet veel.
In 2004, 400 jaar na zijn geboorte zullen belangrijke vertegenwoordigers uit Brazilië, Nederland en Duitsland bij elkaar komen om hem te herdenken.
Zeker is dat hij het beeld dat de West Europeanen van Zuid-Amerika hadden heeft beïnvloed doordat hij veel kunstwerken uit de nieuwe wereld mee nam (vaak ook schilderijen gemaakt / en boeken geschreven door Hollanders in die overzeese gebieden).
1664
een zendingspost in Nederlands-Brazilië
een cartouche van een kaart van Joan Blaeu
LINKHet doel van de in 1621 opgerichte WIC was d.m.v. bijvoorbeeld de kaapvaart geld en vooral suiker te veroveren op Spanje en Portugal, sinds 1580 door Philips II verenigd. Een bekend voorbeeld is natuurlijk Piet Heyn (LINK).
Johan Maurits van Nassau Siegen was een neef van Frederik Hendrik. Johan Maurits van Nassau Siegen had zich, geinspireerd door de ambitieuze echtgenote van Frederik Hendrik, Amalia van Solms, gevestigd in Den Haag.
Citaat uit dit verhaal:Nadat Johan Maurits van Nassau Siegen was begonnen aan de bouw van het Mauritshuis, kwam Johan Maurits van Nassau Siegen al snel in geldnood. En toen kwamen de Heren XIX van de WIC net langs. De Heren XIX zochten een bekwame zuinige Gouverneur, Johan Maurits van Nassau Siegen dacht dat de Heren XIX op zoek waren naar een vorst voor het stichten van een Overzees Rijk, 2 verschillende verborgen agenda's....
Amalia van Solms
Amalia, gravin van Solms-Braunsfels kwam als hofdame in het gevolg van de keurvorst Frederik V van de Paltz in Den Haag terecht. Een verloren veldslag in de Dertigjarige oorlog (Slag bij Witte Berg) in Bohemen had deze Protestantse vorst in 1620 doen besluiten naar de Nederlanden te vluchten.
Amalia trad in 1625 in het huwelijk met Frederik Hendrik. Broer Maurits had dit op zijn sterfbed bedongen.
Amalia wist het Haagse hofleven meer allure te geven en liet paleis Huis ten Bosch bouwen. Amalia arrangeerde het huwelijk van haar zoon Willem II met Maria Henriette Stuart de dochter van de Engelse koning. Na de vroegtijdige dood van Willem II, hij overleed aan de pokken, werd zij de belangrijkste voogdes over haar kleinzoon, de latere Willem III, die op zijn beurt ook weer trouwde met een Mary Stuart.
William III en zijn Mary onderweg naar Engeland in 1688
LINK
Mary Stuart
Het salaris van Johan Maurits van Nassau Siegen was voor die tijd in ieder geval vorstelijk te noemen, Dfl 1400,= per maand, een eenmalige start bonus en een percentage van de buit van allerlei toekomstige veroveringen. Met de opbrengst van de Zilvervloot voor neef Frederik Hendrik in het achterhoofd, was de beslissing van Johan Maurits van Nassau Siegen zo genomen.
Citaat uit dit verhaal:
Frederik Hendrik wist de Staten-Generaal er toen van te overtuigen dat de opbrengst (geschattte waarde toen 7 miljoen, waarvan Frederik Hendrik 10% commissie verkreeg....) moest worden gebruikt voor de verovering van 's Hertogenbosch, de meest noordelijke Spaanse stad in onze regio en omringd door moerassen en water en dus voor die tijd onneembaar, vergelijkbaar met het ontzet van Leiden waar de Spanjaarden moesten vluchtten toen de dijken werden doorgestoken.
Frederik Hendrik kwam met een revolutionaire aanpak : buiten schootsveld vanuit Den Bosch legde hij een grote wal aan en plaatste daarop kanonnen met als doel zich te verdedigen tegen een eventueel ontzettingsleger, uniek voor die tijd. Men ging meestal meteen de stadsmuren te lijf !!
In Mauritsstad liet Johan Maurits van Nassau Siegen 2 paleizen bouwen: Huis Vrijburg en Huis Boa Vista. Huis Vrijburg werd ook gebouwd naar een ontwerp van Pieter Post, Huis Vrijburg leek dan ook sprekend op het Mauritshuis. Het Mauritshuis werd door de WIC trouwens Het Suikerpaleis genoemd....
Mauritsstad werd de hoofdstad van Pernambuco en samen met Recife werd Mauritsstad de hoofdstad van Nederlands-Brazilië.
Tot de naam Mauritsstad werd besloten op 23 december 1639. Mauritsstad is NIET vernoemd naar Johan Maurits, zoals vaak wordt gedacht, maar is afgeleid van de oudere Portugese naam Cidade Maurícia. Aanvankelijk noemden de Nederlanders de stad dan ook Mauricia, maar Mauritsstad lag natuurlijk beter in de mond en Johan Maurits van Nassau-Siegen zal hier zeker geen bezwaar tegen hebben gehad.
Voor 1639 werd Cidade Maurícia ook wel Antonio Vaz genoemd.
Pieter Post was een leerling van Jacob van Campen, de man die het Stadhuis op de Dam in Amsterdam heeft ontworpen, we kennen het nu als het Paleis op de Dam, dankzij Lodewijk Napoleon.
Citaat uit ons verhaal over de Vrede van Münster van 1648:
En natuurlijk heeft Amsterdam er zijn Paleis op de Dam aan overgehouden, oorspronkelijk bedoeld als 't nieuw Stadthuys ter herinnering aan de Vrede van Münster van 1648.
Boven op de voorgevel van het Paleis op de Dam staat nog steeds een vrouwenbeeld voorstellend De Triomferende Vrede met Palmtak en Mercurius staf. Aan haar voeten de Hoorn des Overvloeds. Het beeld wordt omringd door de Voorzichtigheid en de Gerechtigheid (beide aan de voorkant) en de Gematigdheid en Waakzaamheid, aan de achterzijde. Het interieur ademt nog steeds de oorspronkelijke funktie van Vredestempel uit. De totaal indruk van het Paleis op de Dam moest uitstralen dat na 80 jaar oorlog heel wat bereikt werd en dat is zondermeer waar.
Jacob van Campen was beinvloed door een reis door Italië en die renaissance invloed vinden we ook terug bij zijn leerling Pieter Post.
Vrijwel zeker is wel dat Pieter Post nooit in Mauritsstad is geweest, tijdens de bouw van Huis Vrijburg woonde Pieter Post met vrouw Rachel Ridders en hun kinderen in Haarlem. Een van de kinderen van Pieter Post en Rachel Ridders werd wel naar Johan Maurits van Nassau-Siegen vernoemd: Maurits Post.
Ook weten we dat Johan Maurits van Nassau-Siegen vanaf de bouw van het Mauritshuis in Den Haag (1633) kostbare houtsoorten vanuit Mauritsstad liet overbrengen en heel veel kisten suiker, met de opbrengst daarvan kon een gedeelte van de bouwkosten worden gefinancierd. Officieel heette het trouwens dat Johan Maurits van Nassau-Siegen ter bestudering fraaie houtsoorten uit Pernambuco liet overbrengen.
Een van de konflikten van Johan Maurits van Nassau-Siegen met de Heren XIX van de WIC ging uiteindelijk over Huis Vrijburg. Johan Maurits van Nassau-Siegen had het uiteraard representatieve Huis Vrijburg op min of meer eigen kosten laten bouwen en verlangde van de Heren XIX van de WIC een vergoeding daarvoor van Dfl 12.000,= per jaar, zeg maar een omgekeerd huurwaardeforfait. Maar de Heren XIX van de WIC gingen hier niet op in....
Ooit gaan we ons nog eens wagen aan een biografie over Johan Maurits van Nassau-Siegen, die in 1643 aan de Heren XIX van de WIC liet weten datWij het land regeren en bewonen, maar dat de Portugezen over de goederen beschikken.
Toen de Nederlanders in het eerste kwartaal van de zeventiende eeuw besloten om zich meester te maken van de lucratieve handel in Braziliaanse suiker, bleken eerst Bahia en later Olinda moeilijk in te nemen Portugese vestingen. De laatste was de hoofdstad van Pernambuco, in economisch opzicht het meest belangrijke district van Brazilië, dat op geringe hoogte in geaccidenteerd terrein gelegen was. Recife, de haven van Olinda, lag echter enkele kilometers verder weg op een strategische locatie.
Afgeschermd van de Atlantische Oceaan door een rif aan de ene kant en door moeilijk te bevaren rivieren aan de andere kant, kon de haven alleen bereikt worden vanuit het noorden, door een nauwe zeestraat waarvan de ingang aan beide zijden door een fort werd beschermd.
Vanwege de mogelijkheden geboden door het landschap én alle handelswaar die hier lag opgeslagen in pakhuizen, besloten de Nederlanders in 1630 zich te concentreren op Recife. De vloot onder commando van Hendrick Corneliszoon Loncq ondervond weinig weerstand.
Olinda werd in november 1631 tot op de grond toe afgebrand, nadat al het bruikbare bouwmateriaal was meegenomen; men verkoos het dorp of't Recif te ontwikkelen tot het overzeese administratieve centrum van de WIC.
Alhoewel het Braziliaanse avontuur van korte duur zou blijken te zijn, kwam in de jaren van Nederlands bestuur van 1630 tot 1654 een stedelijke structuur tot stand, die de basis legde voor het economisch administratieve centrum van Pernambuco, waarop Recife zou uitgroeien tot Brazilië' s vierde stad.Onmiddellijk na inname werden bij Recife vier grote forten opgetrokken, samen met een serie bastions en loopgraven, terwijl de twee Portugese forten werden herbouwd en aangepast. In de jaren na 1630 werden grootschalige civiel-technische werken, zoals dijken en kanalen met sluizen, aangelegd om António Vaaz, het grotere buureiland van Recife, bouwrijp te maken.
Het aan alle kanten door water ingesloten Recife werd al gauw te klein en onder de supervisie van Johan Maurits van Nassau-Siegen, Gouverneur van Nieuw-Holland van 1637 tot 1644, werd op António Vaaz in krap zeven jaar tijd een geheel nieuwe stad gepland en gebouwd: Mauritsstad. Mauritsstad werd opgebouwd uit afzonderlijke stedelijke elementen, die ieder op zich degelijk werden uitgelegd met fraaie ontwerpen voor de verbindingen tussen de stadsdelen. Een buitengewoon resultaat, dat toegeschreven kan worden aan Johan Maurits' toewijding, de kwaliteit van de vestingbouwkundigen en civiele ingenieurs in dienst van de WIC en het harde werk van honderden geïmporteerde Afrikaanse slaven......
Tijdens het Portugese beleg van Mauritsstad tussen 1645 en 1654 werd Mauritsstad door de Nederlanders weer voor het grootste gedeelte afgebroken. Dit om de twee forten op Antônio Vaaz van een open schootsveld te voorzien en om te voorkomen dat de vijand zich in de stad zou verschansen.
Na de Nederlandse capitulatie werd Mauritsstad na verloop van tijd door de Portugezen weer opgebouwd, echter op een ander, smaller grondplan. De grachten en kanalen van voormalig Mauritsstad werden niet meer onderhouden en aan het begin van de achttiende eeuw zelfs gedempt.
Gedurende de negentiende eeuw voerden Franse ingenieurs grootschalige publieke werken uit, nadat het kleine Recife in 1808 zijn oorspronkelijke stads grenzen was ontgroeid. Gebouwen en pakhuizen werden toegevoegd, maar het originele stratenpatroon werd behouden tot aan het begin van de twintigste eeuw.
Grootscheepse herstructurering door de Braziliaanse gemeentelijke overheid tussen 1910 en 1913 ruimde uiteindelijk ook deze sporen op van Nederlands-koloniale stedenbouw in de kern van de stad.
Een van de twee grote forten op Antônio Vaaz, Fort Frederik Hendrik, werd door de Portugezen sterk aangepast en veranderd van een vijfhoek naar een vierhoek. Alleen Forte do Brum (Fort de Bruin) is vandaag de dag overgebleven als zeventiende-eeuws Nederlands-koloniaal bouwwerk.
De stad Recife heeft echter een essentiële erfenis overgehouden aan haar Nederlands-koloniale verleden. Naast structurele karakteristieken zoals de smalle, hoge huizen op kleine kavels en de Ponte Mauricio de Nassau, de verbindende brug tussen Recife Island en Santo Antônio, zijn de belangrijkste elementen het ontwerp concept en het ruimtelijk-functionele patroon. De kern van het moderne Recife wordt nog steeds gevormd door de hoofdverkeersader die van Recife Island over de Ponte Mauricio de Nassau naar Santo Antônio loopt naar het vasteland.
In de Hollandse tijd was dit de primaire as die de algemene ontwikkelingsrichting bepaalde en beschouwd kan worden als de kapstok waaraan het ontwerp en de planning van Recife / Mauritsstad werden opgehangen.
Een secundaire as, gedeeltelijk lopend over een centraal kanaal, verbond het paleis van Johan Maurits via de centra van de verschillende stedelijke wijken waaruit het geheel was opgebouwd (het Grootkwartier Mauritsstad en Nieuw-Mauritsstad) met Fort Frederik Hendrik.
Het zou uiteindelijk dus allemaal anders gaan lopen met Johan Maurits van Nassau Siegen dan de Heren XIX van de WIC en Johan Maurits hadden gedacht. Want heel teleurgesteld verliet Johan Maurits van Nassau Siegen op 11 mei 1644 Nederlands-Brazilië.....
Wel voegen we ook vast deze opmerking toe over Johan Maurits' rol in het rampjaar 1672: LINK:
En toen beging Lodewijk toch een taktische blunder, was hij maar meteen doorgetrokken naar Holland, het water in de waterlinie stond nog steeds niet hoog. Lodewijk koos er echter voor, gelukkig voor de Vesting Holland, om de in zijn ogen onafwendbare nederlaag van de Hollanders af te wachten in Amersfoort, in Huis te Keppel. Onduidelijk is bijvoorbeeld of de Fransen wisten dat het Muiderslot niet verdedigd werd, Johan Maurits van Nassau Siegen, de veroveraar van Elmina en Brazilië, was de Fransen net voor nadat het Muiderslot dagen leeg had gestaan. De weg naar Amsterdam werd 2 uur voordat de Fransen kwamen, afgesloten.
Citaat uit ons Armada verhaal:Portugese Joden smokkelden ook suiker vanuit Brazilie naar Amsterdam. Door de kaapvaart van de WIC kwam aan deze smokkelhandel een einde, de kontrole werd steeds groter. En dus dreigde een suikertekort voor de pakhuizen van de WIC.
In de 15e en begin van de 16e eeuw waren tienduizenden Portugezen naar de koloniën vertrokken, ook mede t.g.v. een aktief stimuleringsprogramma (zoals we dat nu zouden noemen) van de Portugese overheid, iets wat in Nederland eigenlijk nooit aan de orde is geweest.
Portugezen gingen zich dus al in de 15e eeuw vestigen niet alleen op de Kaap Verdische eilanden en Madeira, maar ook al in het verre Brazilië, Angola en India (Goa). Het kleine Portugal raakte hierdoor heel veel mensen kwijt, aangelokt door rijkdom verhalen en gestimuleerd door de overheid. Daarnaast werd Portugal nogal eens getroffen door een grote pestepidemie, die tienduizenden het leven kostte. Toen dan ook nog in 1578 de Portugese Koning Sebastiaan I een roekeloze massale veldtocht in Marokko tegen de Moren verloor en dus ook zelf sneuvelde, was het land reddeloos verloren en greep Philips II zijn kans.
Ter aanvulling: in 1580 woonden er in Portugal nog slechts 950.000 inwoners, in een periode van 70 jaar was de bevolking gehalveerd.....
Tijdens de pestepidemie van 1569 - 1570 stierven alleen al in Lissabon meer dan 50.000 inwoners...
Pas in 1640 kwam er een eind aan de Spaanse periode. Op 15 december 1640 werd de Hertog van Bragança, uit een oud Portugees adellijk geslacht, onder de naam João IV tot Koning van Portugal uitgeroepen. De opstand slaagde en al snel moest Philips IV van Spanje zich er bij neer leggen.
Philips IV
Koning van Spanje
1621 - 1665
de man die de Vrede van Münster initieerde
Voor het eerst kwam Spanje, in de persoon van Koning Philips IV, toen met een voorstel tot een langdurige wapenstilstand eventueel uitlopend tot een permanente overeenkomst, traditioneel het begin van iets wat zou uitlopen tot 1648 en de Vrede van Münster....LINK
De officiële vijandigheden tussen Portugal en de Republiek zouden na jaren onderhandelingen worden gestaakt, maar dat belette de VOC en de WIC niet om toch bijv. Brazilië en Angola tijdelijk, dat wel, op de Portugezen te veroveren, maar nu dwalen we wel erg ver af.
Door de verovering van Portugal door Alva kwam de Republiek ekonomisch in het nauw, de toegang tot de Iberische havens werd hun ontzegd en dus moesten de Nederlanders zelf hun weg gaan zoeken op de wereld, waaronder Indië en dus werden uiteindelijk de VOC en, na het 12-jarig bestand, de WIC opgericht, het begin van de Nederlandse Gouden Eeuw....Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva
1507 - 1582
Gouverneur-Generaal van de Nederlanden
1567 - 1573
Door de verovering van Portugal in 1580 beschikte Philips II over o.m. de, in die tijd, meest ervaren zeelui (link), om nog maar te zwijgen van de al enorme Portugese koloniale veroveringen.
Met geld van de kaapvaart werd het mogelijk tussen 1630 en 1635 een deel van Brazilie te veroveren, helaas ging een groot deel van de te veroveren suikerplantages in vlammen op.Johan Maurits werd naar Brazilie gestuurd om de zaak grondig aan te pakken en zoals bekend, met succes. Zoo wist hij een groot aantal Portugese suikerplanters over te halen op Nederlands gebied een suiker plantage te beginnen en van hen konden de Nederlanders alles leren. Het bewind van Johan Maurits was een groot commercieel succes, de welvaart in het gebied steeg en nog steeds wordt ook in Brazilie met ontzag over Johan Maurits gesproken.
Toen Aad ooit voor zijn baas daar was, ontmoette hij uiteraard mensen uit Recife die meteen gingen vertellen over Johan Maurits.
Op het hoogtepunt van Johan Maurits korte periode (1637 - 1644) werden gedeelten van de volgende Braziliaanse provincies bezet : Maranhão, Ceará, Rio Grande do Norte, Paraíba, Itamaracá, Pernambuco, Alagoas en Sergipe. De Nederlanders zijn hierdoor ook oppermachtig over het aangrenzende deel van de Atlantische Oceaan. Recife is het Batavia van de WIC.
Het bezit van de nieuwe kolonie bracht Nederland ertoe om na 1635 actief een eigen, geregelde Nederlandse slavenhandel op te zetten. Het kapen van bijvoorbeeld Portugese slavenschepen was niet langer voldoende. Alternatieven waren er niet.
De indianen in de kolonie -ongeveer 9000-moesten wel allerlei diensten verrichten en vooral voedsel verbouwen, maar ze werden niet als arbeidskrachten op de plantages gebruikt. De Portugezen hadden dat wel gedaan, maar tegen de tijd dat de Nederlanders kwamen, was door de import van Europese ziekten het aantal 'rode' slaven in Brazilië al scherp gedaald en was hun plaats grotendeels ingenomen door slaven uit Afrika.
Bij de oprichting van de WIC in 1621 werd er nog niet aan de handel in slaven gedacht. Door de hoge winsten van de slavenhandel door bijvoorbeeld de Portugezen overlegden de Heren Negentien van de WIC of de WIC er toch ook niet zelf aan moest deelnemen.
Na rijp beraad vonden de Heren Negentien van de WIC dat er toch te veel haken en ogen aan zaten:Wat den handel in Angola aengaet, te weten van de swarten, is alsnoch bedenckelijck dewijle men geen plaetse noch gelegentheijt heeft om deselve in Brasil of elders tegebruycken, behalven dattet schijnt dat die handel den Christen niet geoorlooft en is, welcke aengaende eenige naerdere onderrichtinge soude dienen gedaen.
Een speciale commissie zou zich daarna met een onderzoek naar deze materie bezighouden. Het pleit werd vooralsnog gewonnen door degenen die zich op bijbelse gronden verzetten tegen de handel in mensen.
Tot ongeveer 1635 zou de WIC zich officieel niet met slavenhandel bezighouden. Daarna leken de godsdienstige bezwaren plotseling niet meer te bestaan.
Net als de Portugezen en Spanjaarden stelde men zich toen op het standpunt dat heidense slaven door hun omgang met christenen bevoorrecht werden door kennis te nemen van het enig ware geloof.........
De Nederlanders konden die verandering niet meer terugdraaien, ook al niet omdat ze de indianen hard nodig hadden als hulptroepen in de niet-aflatende strijd tegen de Portugezen, die op hun beurt weer samenwerkten met andere groepen indianen.
Soms boden indiaanse hulptroepen de WIC in Brazilië landgenoten die krijgsgevangen gemaakt waren als slaaf aan. Die kocht Johan Mau-rits dan maar omdat ze anders ter dood zouden worden gebracht maar hij besefte terdege dat de oplossing van het arbeidstekort in Afrika lag.
Voor de suikerplantages waren dringend slaven uit Afrika nodig en Johan Maurits nam geen halve maatregelen. Hij wist dat er voor een geregelde aanvoer vaste steunpunten op de Afrikaanse kust nodig waren. Vanuit Recife slaagde hij erin het onneembaar geachte Portugese fort Sao Jorge d'Elmina op de Goudkust te veroveren, en daarna ook nog de havenstad Luanda in Angola. Deze successen op de Portugezen in Afrika waren overigens voor een deel te danken aan de Braziliaanse indianen, die onderdeel uitmaakten van het Nederlandse expeditieleger.
WIC handelsplaatsen in 1650
Nederlands-Brazilië
WIC munten uit Nederlands-Brazilië
Om nu ook nog in dit verhaal in te gaan op de rol van Nederland in de internationale slavenhandel, dan dwalen we wel erg af, nou vooruit een paar dingen dan :
- Amerikaanse schoolkinderen schijnen nog steeds te leren dat in 1619 de eerste slaven naar Virginia door een Zeeuws oorlogsschip werden aangevoerd.
- Hetzelfde verhaal werd / wordt ook verteld op veel eilanden in de Caraiben en beide verhalen zijn historisch juist...
- Op mijn eigen site poneer ik de stelling dat de Nederlandse Gouden Eeuw o.m. is gebaseerd op de handel in opium en slaven
- Een Dominicaner monnik De Las Casas ging zoo te keer tegen de uitbuiting van de lokale indianen, dat men om de indianen te ontzien, slaven uit Afrika ging halen....
- Tegenwoordig is niet de diskussie waarom de meeste slaven werden aangevoerd uit Afrika, maar is de diskussie meer, waarom werden er in West-Europa geen slaven gehouden. Heel de wereld deed het... Ook hier waren grote vluchtelingen stromen, denk bijvoorbeeld aan de 300.000 Joden die uit Portugal en Spanje werden verdreven, een zelfde aantal Hugenoten, ook hier waren heel veel krijgsgevangenen, ook hier waren voldoende mensen zonder enige bron van inkomsten. De 30-jarige oorlog in Midden Europa, die ook eindigde in 1648, kostte aan twee derde van de bevolking het leven, het leven tijdens deze oorlog was volledig onmogelijk gemaakt, mensen trokken plunderend rond. Armoede troef, elk bod was welkom.
Het door Spanje in 1648 ondertekende Vredesverdrag van Münster
het einde van onze 80-jarige oorlog
in het bezit van de Staten Generaal
- Uit Aad's eigen Suriname site (LINK) het volgende citaat : In 1833 werd voor de Engelse koloniën de slavernij afgeschaft, in het revolutie jaar 1848 schafte ook Frankrijk de slavernij af. Beide landen hadden koloniën die grensden aan Suriname, dus ontstond er grote onrust onder de planters en hun slaven, van wie velen nu konden vluchten.
Pas na 10 jaar vergaderen en plannen maken werd ook door Nederland op 1 juli 1863 de slavernij afgeschaft. De uiteindelijke doorslag gaf de financiele compensatie, het Batig Slot uit Nederlands-Indië, ethische overwegingen bleven op de achtergrond ! Nederland was dus een van de laatste landen die de slavernij afschafte !!
Volgens allerlei bronnen bedroeg het Indisch Batig Saldo soms bijna een derde van de Staatsinkomsten, meer dan de gasbel van Slochteren ooit aan winsten heeft opgeleverd.
Door deze inkomsten uit het Batig Slot werd in Nederland in de 19e eeuw geen wet op de inkomstenbelasting ingevoerd, zoals in andere landen. Spoorwegen, kanalen en de Surinaamse planters compensatie werden dus o.m. gefinancierd uit het Batig Slot uit Nederlands-Indië.
Met de invoering van de Ethische Politiek in Nederlands-Indie werd becijferd dat Nederland minimaal zoo iets van dfl. 189.000.000 (19e Eeuwse guldens) zou moeten investeren in Nederlands-Indie om weer quite te spelen, reeds toen werd deze berekening van het Batig Slot uit Nederlands-Indië weggehoond.
Het ging de geschiedenis in als de Eereschuld aan Nederlands-Indie en daarom moest Nederland wel het gezag over Indie behouden....
Minister Uhlenbeck merkte in 1862 al op dat Nederland zich moest ontwennen aan het Batig Slot uit Nederlands-Indië en dus niet langer afhankelijk moest zijn van een vreemden Staat (= Nederlands-Indië.....) levende onder eene vreemden wetgeving (....). In die dagen werd becijferd dat het Batig Slot uit Nederlands-Indië per jaar ca 20% van de Staatsinkomsten bedroeg...
Zo bedroeg in 1834 het overschot op de Indische Begroting, toen reeds het Batig Saldo genoemd, ca Dfl 6.000.000,=, doorgesluisd naar het verarmde Nederland. Rond 1850 bedroeg het Indisch Batig Slot ca 19% van de totale inkomsten van de Nederlandse Staat, met als hoogtepunt in de periode 1850 - 1860 toen het Batig Slot ca 31% bedroeg van de totale inkomsten van de Nederlandse Staat
Het toenmalige zeer profijtelijke Cultuurstelsel (verplichte verbouwing van door de overheid voorgeschreven teelt, af te nemen tegen een door dezelfde overheid vooraf vastgestelde prijs) werd dan ook snelde kurk waarop Nederland drijft
genoemd...
Achteraf kun je stellen dat vooral in de jaren 1840-1845, toen Nederland zeer sterk verarmd was o.m. t.g.v. de kosten van het staande leger in Brabant, dankzij de halsstarige houding van Koning Willem I na de Belgische Afscheiding, Nederland hoogstwaarschijnlijk failliet zou zijn gegaan zonder het Batig Saldo uit Nederlands-Indië...............de slavenroutes...........
In de Napoleontische tijd verloor Nederland al zijn kolonien aan de Britten, behalve..... Elmina en Deshima in Japan.
1810
Deshima in de baai van Nagasaki
van 1641 tot 1853 mochten alleen Nederlanders hier verblijven
1810
links Deshima in de baai van Nagasaki
rechts van Deshima de Nederlandse fregatten Arinus Marinus en Ida Aleyda uit Rotterdam ?
Wil je weten hoe de Nederlanders op Deshima terecht kwamen en hoe het ze daar verging, lees dan ons verhaal
Het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes, belandde in Japan, het begin van Deshima
De factorij Deshima was sinds 1636 het enigste (kunstmatige) schiereiland op Japan waar Europeanen mochten komen en dan alleen de Nederlanders van de VOC. Dit Hollandse monopolie heeft geduurd tot 1853, toen kwam de Amerikaanse Admiraal Perry die 'met geweld' de Japanners dwong hun land te openen voor handel met het Westen. De Britten deden hetzelfde in China, maar daar waren grote opium belangen meegemoeid, inderdaad de Opium oorlogen .(LINK)
Commodore Matthew C. Perry
LINK
De Japanners haalden hun technologische achterstand zoo snel in, dat zij in 1905 al een grote Russische Vloot konden verslaan, de Japans-Russische Oorlog, een omslagpunt in de Aziatische koloniale wereld : voor het eerst werden blanken verslagen. De zoon van de sultan van Atjeh werd prompt door de Nederlanders verbannen naar Java, hij werd er van verdacht Japanse sympathieen te hebben.
1764 - 1837
Hendrik Doeff
Van 1799 - 1819 Opperhoofd van de Nederlandse factorij Deshima
Een zekere Hendrik Doeff arriveerde in 1799 als VOC bewindhebber op Deshima en kwam pas in 1819 in Nederland terug, die had heel wat gemist. Een echte pechvogel dus, al had hij vier Japanse minnaressen gehad en nogal wat Japanse gedichten samengesteld. Met een van de vrouwen huwde hij voordat hij naar Europa, via Nederlands-Indie, afreisde. In de Indische Oceaan verging zijn schip, waarbij zijn vrouw omkwam. Ook al zijn bezittingen, w.o. zijn dichtbundels en zijn zelf samengesteld Japans / Nederlands woordenboek, gingen verloren.
In Nederland werd hij door de hem onbekende Koning Willem I geridderd en er werd een portret van hem geschilderd, op staatskosten, een grote eer. Hij heeft wel tevergeefs geprobeerd zijn achterstallig salaris alsnog uitbetaald te krijgen en dat was te veel van het goede. Later, in 1831, dook hij weer op als deelnemer aan het Eere Comite Ter Eere van Luitenant-ter-Zee J.C.J. van Speijk, die van "En dan liever de lucht in", gaan we het ook eens over hebben, klik maar even HIER.
Op onze site hebben we ook nog dit verhaal:
Deshima in de baai van Nagasaki, ooit de kleinste "kolonie" van Nederland
Na de afschaffing van de slavenhandel in 1807 hadden niet alleen de Nederlandse, maar ook de Deense en Britse forten hun bestaansgrond verloren. In de achttiende eeuw hadden de Denen op originele wijze getracht de slavenhandel met de Nieuwe Wereld overbodig te maken door de aanleg van plantages in Afrika in het achterland van hun kantoren.
Tijdens de Napoleontische oorlogen betekende de overgebleven handel in goud en ivoor weinig omdat Nederlandse schepen wegbleven. De Nederlandse handel leek dus na 1816 even weer op te bloeien met de komst van Daendels als gouverneur. De Ashanti kochten bij hem gretig kruit en geweren die de Engelsen slechts mondjesmaat wilden leveren. Daendels trachtte de goede verstandhouding met de Ashanti te benutten voor de aanleg van een weg het binnenland in, om zo andere Europese handelaren voor te zijn.
Van deze onderneming kwam evenals van de door hem opgezette plantages, niets terecht. De geringe omzet van de Nederlandse handel in West-Afrika bracht de regering er enkele malen toe, onder meer in 1825, deze bezittingen aan de Engelsen te koop aan te bieden.
De status van het bezit was omstreden. De Nederlanders betaalden de Ashantivorsten een vorm van tribuut. De Nederlandse term hiervoor, "kostgeld", duidde op betaling voor bewezen diensten, maar de wijze waarop de Ashanti het geld kwamen innen, leek op het eisen van tribuut. Zij hadden de "kostbrieven" nota bene veroverd bij hun overwinning op het rijk Denkyira dat deze brieven van de Nederlanders had gekregen. Door het kostgeld en de goede verstandhouding tussen de bevolking van Elmina en de Ashanti, waren de betrekkingen met dit machtige koninkrijk in het binnenland vreedzaam. De Britten daarentegen stonden op betere voet met de Fanti. Beide volkeren trachtten de Europeanen te betrekken in hun onderlinge conflicten.
De Nederlandse handel op de Goudkust bleef achter bij de Britse. Een groot probleem na de beëindiging van de slavenhandel was de vraag hoe in een samenleving die grotendeels gericht was op de zelfvoorzieningslandbouw plantages zouden kunnen worden opgezet. Werkkrachten waren na de afschaffing van de slavenhandel nauwelijks te vinden. Verdiensten in geld waren voor de bevolking een aanvulling op de voedingsgewassen die men voor eigen gebruik verbouwde. Het geld was alleen nodig voor de aankoop van luxe goederen. Wanneer men zijn behoeften had bevredigd, viel ook de noodzaak en de lust om op de plantages te werken weg.
Verschillende Nederlandse pogingen om plantages te stichten mislukten, zelfs die in 1846 met een Braziliaanse schoolmeester La Rocha Vierra, omdat deze niet met vrije zwarten wist om te gaan. Even weinig succes hadden de pogingen in 1825, 1828 en 1843 om de goudmijnbouw nieuw leven in te blazen, m.b.v. Duitse mijnwerkers.
Ondanks een tot het uiterste doorgedreven zuinigheid bleven de West-Afrikaanse bezittingen een voortdurende last op de Nederlandse begroting. In 1857 bedroegen de jaarlijkse inkomsten 4.600 gulden, tegen zeventigduizend gulden aan uitgaven. Deze onkosten werden ook toen niet goedgemaakt door een bloeiende Nederlandse handel. Van de 102 schepen die Elmina aandeden in 1858 waren slechts elf van Nederlandse herkomst. De enige Nederlandse handelsonderneming op de kust was de firma Van Rijckevorsel, later werd dit de firma Muller uit Rotterdam.
Een kostbare zaak voor de staat om ten koste van honderdduizend gulden per jaar de forten aan te houden voor één firma, merkte een Engelse minister van Koloniën zelfs schamper op. Groot-Brittannië had rond deze tijd bijna de gehele handel overgenomen.
Desondanks was in de eerste helft van de negentiende eeuw in Groot-Brittannië niet iedereen ervan overtuigd dat men de Afrikaanse bezittingen moest houden. De voortgezette Britse aanwezigheid op de Goudkust was vooral te danken aan de handelaren, die met succes de voorstellen om de Goudkust te verlaten, hadden weten tegen te houden. Geleidelijk aan namen de Britse handelaren ook het achterland over. De Nederlandse onwil om de forten te verkopen had deels een nationalistische achtergrond en werd deels door grondwettelijke bepalingen ingegeven die verboden om grondgebied af te staan.
Op economisch en politiek gebied was de toekomst aan Groot-Brittannië. Britse pogingen om in hun gebied in- en uitvoerrechten te heffen en een hoofdelijke belasting in te voeren, faalden door de uitwijkmogelijkheden die de bevolking had naar de tussenin gelegen Nederlandse en Deense forten. Nadat de Britten in 1850 voor tienduizend pond de Deense bezittingen hadden overgenomen, stelden zij in 1867 aan de Nederlanders voor gebied uit te wisselen om over een beter aaneengesloten territoir te kunnen beschikken. De ruil die buiten de Afrikaanse bevolking om tot stand kwam, gaf aanleiding tot felle protesten.
De oude allianties tussen de Fanti en de Britten en die van de Nederlanders mee de Ashanti waren doorbroken. Onderlinge gevechten en strijd tegen de Britten en Nederlanders volgden. Een Ashanti gezant bivakkeerde zelfs enkele jaren in Elmina om de plaats te beschermen. Nederland zond een militaire expeditie en herstelde enkele forten. Geschrokken van de hoge kosten om de orde te handhaven begon de Nederlandse regering onderhandelingen met Londen, die op 6 april 1872 leidden tot de overdracht van de laatste bezittingen in West-Afrika aan de Britten. De verontwaardigde bevolking van Elmina zond tevergeefs een delegatie naar koning Willem III om te protesteren.
Bij dezelfde conferentie werden alle hangende zaken tussen Londen en Den Haag afgedaan en werd er een regeling getroffen voor de migratie van Hindoestanen naar Suriname. De Britten gaven hun claims op Noord-Sumatra op. Nederland kreeg nu de vrije hand om tegen Atjeh op te treden.
In 1872 kwam dus een einde aan de laatste Nederlandse kolonie in Afrika: Elmina. De Nederlanders hebben Elmina in bezit gehad na de succesvolle verovering in opdracht van Johan Maurits van Nassau-Siegen in 1637. Twee mislukte aanvallen gingen er aan vooraf: die van 1596 o.l.v. Karel Hulscher en die in 1625 onder bevel van Jan Dircksz Lam.
Nederland kreeg, waarvoor het initiatief dus was genomen tijdens die beroemde wandeling in het Haagse Bos, door dit verdrag, waarin o.m. de overdracht van Elmina aan Groot-Brittannie werd geregeld, dus de vrije hand in Nederlands-Indie. In 1873 werd door Nederland de, historisch laatste, oorlogsverklaring aan het vrije Sultanaat Atjeh afgegeven, de grootste aanvalsoorlog ooit door Nederland gevoerd met als resultaat 100.000 doden en 1.000.000 gewonden. Er volgden nog twee oorlogsverklaringen in WOII, maar die waren een gevolg van het feit dat Nederland zelf werd aangevallen.
Geinteresseerd ? Klik dan hier, kom je op Aad's unieke Atjeh site.
Oorlogsmanifest.
De Commissaris van het Gouvernement van Nederlandsch Indie voor Atjeh;
Overwegende:
dat op het Gouvernement van Nederlandsch Indie de verpligting rust, om de algemeene belangen van handel en scheepvaart in den Oost-Indischen Archipel tegen belemmeringen te beveiligen;
dat die belangen door de onderlinge geschillen en vijandelijkheden der aan het Rijk van Atjeh onderhoorige staatjes, waarvan enkelen hij herhaling de bescherming van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement hebben ingeroepen, bij voortduring zijn geschaad;
dat de herhaalde vertoogen van de zijde van dat Gouvernement, om aan zoodanigen toestand een einde te maken en eene goed bevestigde verstandhouding van Atjeh tot hetzelve in het leven te roepen, steeds zijn afgestuit op den onwil en de volslagen onverschilligheid van de bestuurders van gemeld Rijk, en op hunne magteloosheid om in de onderhoorigheden van Atjeh de rust en orde naar eisch te handhaven;
dat die pogingen onlangs zelfs zijn beantwoord met verregaande trouweloosheid, op een tijdstip dat het Nederlandsch-Indisch Gouvernement met de meest welwillende bedoelingen zich in nadere verbinding met Atjeh heeft gesteld;
dat de Sultan van Atjeh, deswege nadrukkelijk om opheldering gevraagd, eerst bij het schrijven van den Commissaris van den 22sten dezer, en daarna bij dat van den 24sten daaraanvolgende, niet alleen geheel in gebreke is gebleven die te verschaffen, maar zelfs de tegen hem ingebragte grieven niet heeft weêrsproken, en daarenboven er toe is overgegaan zich zoo in het oog loopend mogelijk ten strijde toe te rusten, dat daaraan geen andere beteekenis kan worden toegekend dan dat Atjeh het Gouvernement van Nederlandsch Indie moedwillig heeft gehoond en zich op het daardoor ingenomen vijandig standpunt wenscht te handhaven;
dat de bestuurders van dat Rijk zich daardoor hebben schuldig gemaakt aan schennis van het tusschen hetzelve en het Nederlandsch-Indisch Gouvernement op den 3Osten Maart 1857 gesloten tractaat van handel, vrede en vriendschap, en het mitsdien overtuigend is gebleken dat geen staat kan worden gemaakt op de goede trouw van die bestuurders;
dat het der Regering van Nederlandsch Indie onder deze omstandigheden niet langer mogelijk is, zonder krachtdadige middelen, een zoowel door het algemeen handelsbelang als de eischen van hare eigene veiligheid in noordelijk Sumatra gevorderden staat van zaken te waarborgen;
Verklaart uit kracht van de magt en bevoegdheid, aan hem door de Regering van Nederlandsch Indie verleend, in naam van die Regering,den oorlog aan den Sultan van Atjeh
waarvan hij overigens bij dit manifest mededeeling doet aan elk wien zulks mogt aangaan, en een iegelijk aandachtig maakt aan alle mogelijke daaruit voortvloeijende gevolgen en aan de verpligtingen, welke in oorlogstijd op iederen burger van den Staat rusten.
Gedaan aan boord van Zijner Majesteits stoomschip Citadel van Antwerpen, liggende voor Groot-Atjeh, op heden, Woensdag den 26sten Maart 1873.
De sultan van Atjeh reageert met : "maak ik mijn vriend mijn wensch kenbaar, dat hij mijn land niet verwoeste" De sultan kent de Nederlanders maar al te goed en helaas voor hem, het land zal eerst moeten worden verwoest, erna kan pas met het bijbrengen van de Westerse beschaving worden begonnen, want gegarandeerd heeft de sultan dit gelezen :
......een roofstaat aan de Noordzee......
.....dat spoorwegen bouwt van gestolen geld en tot
betaling de bestolene bedwelmt met
opium, Evangelie en jenever...
Aan U durf ik met vertrouwen te vragen of het
Uw wil is dat daarginds Uw meer dan dertig
millioenen onderdanen worden mishandeld en
uitgezogen in UWEN naam?
Multatuli [1860] ...aan Nederland...Koning Willem III
....dat dorp stond in brand, omdat het veroverd was door Nederlandsche soldaten.......
Ja, 't dorp was veroverd door Nederlandsche soldaten, en stond dus in brand.
Op Nederlandsche heldendaad volgt brand.
Nederlandsche overwinning leidt tot verwoesting.
Nederlandsche krygsbedryven baren wanhoop.
De huidige staatsgrenzen van Indonesië werden geconsolideerd door Van Heutsz :
Alle Atjehers waren gesneuveld, 71 in totaal. Onder hen Kamby, de Ambonese deserteur. Aan Nederlandse kant bedroegen de verliezen 5 doden en 37 gewonden.
'Het lijden van hen, die met brandwonden overdekt waren als gevolg van de kruitontploffingen was niet met droge ogen aan te zien,' aldus fotograaf Nieuwenhuis.
De fotograaf had wel kans gezien een foto te maken van de generale staf tijdens de aanval op Batè Ilië, die over heel de wereld bekend geworden is als symbool van arrogant imperialisme. Generaal Van Heutsz, breeduit, zijn forse buik uitpuilend onder een frommelig uniform, handen gevouwen op de rug, de blauwe helm losjes op het hoofd, een enigszins geamuseerde blik.
Bedeesd en bescheiden achter hem een groepje officieren, veel smaller van formaat en oneindig smaller van allure. Op de achtergrond soldaten, palmen en zonneschijn.
Van Heutsz bij de aanval op Batè Ilië op 3 februari 1901.
Geheel links staat een afdeling infanterie voor dekking van de staf.
Achter Van Heutsz v.l.n.r. kolonel Van Dussen, majoor Doorman, kapitein Spruijt, acher de kapitein
luitenant Schutstal van Woudenberg en de controleur (inlandse bestuurder) Frijling
een wereldberoemde foto geworden die door de lichaamshouding van Van Heutsz ("de buik naar voren") het Nederlandse imperialisme ging symboliseren.
Nadat de fotograaf zijn opname had voltooid, trad een van de officieren naar voren om de generaal te feliciteren. Van Heutsz bromde dat hij dat wat voorbarig vond. Met uw vijftigste verjaardag, verduidelijkte de officier. In de hitte van de strijd was Van Heutsz zijn eigen geboortedag vergeten.
Aad heeft ooit het volgende ingezonden stuk geplaatst gekregen in zijn Volkskrant, n.a.v. nieuwe plannen voor het Van Heutsz monument in Amsterdam :
geen opstand, maar een ordinaire koloniale oorlog om het onafhankelijke Atjeh te veroveren. Nederland heeft zelfs via een keurige oorlogsverklaring de oorlog verklaard aan het sultanaat Atjeh, waarop Atjeh antwoordde met een Jihad tegen de agressors, maar om dat nu een opstand te noemen.....
Van Heutsz was de man die de Atjehse agressie oorlog (ten kostte van 100.000 doden en 1.000.000 gewonden oftewel een pacificatie, weer zo'n heerlijk eufemisme ) tot een voor Nederland acceptabel resultaat bracht. De Atjehse bevrijdingsorganisatie eist nog steeds van Nederland de intrekking van die oorlogsverklaring.
Van Heutsz kan wel beschouwd worden als de grondlegger van de staatsgrenzen van het huidige Indonesie, net zoals dat in Afrika is gebeurd in de koloniale tijd, maar om daar nu een standbeeld voor op te richten ??
Zelfs zijn zoon ( SS-Sturmbahnführer der Waffen-SS J.B van Heutsz jr. ) was er in 1943 voorstander van om het monument van zijn vader te af te breken, aangezien "het monument een aanfluiting was"
Een van de eerste Nederlandse aanvallen op Atjeh in 1873
Een Nederlandse Heldendood tijdens een Nederlandse aanval op de Moskee van Banda Atjeh
aldus de toelichting uit 1889
Een schoolwandplaat : de bestorming van Cakranegara door de Nederlanders op Lombok
Van de negen oude vorstenhuizen op bijvoorbeeld Bali bleven er uiteindelijk slechts drie over : bijna allen t.g.v. een Perang Poepoetan , een rituele zelfmoord. Het oude Bali was definitief vernietigd !
Mocht je nu denken, ja dat weten we nu pas allemaal : niets is minder waar. Bij het debat over de Indische begroting in 1907 besprak het SDAP 2e Kamerlid van Kol al een Perang Poepoetan op Bali :
"Achter hem de knetterende vlammen van zijn poerie : de vorst nadert, terwijl om hem heen zijn strijders sneuvelen, tot op 20 meter onze troepen, zonder door een van de duizenden kogels te zijn geraakt. Nu drukt hij, in het zicht van zijn belagers zich in zijn volle lengte oprichtend, zichzelf een kris in het hart. Een paar honderd vrouwen krissen zich rond zijn lijk, de dood verkiezend boven het vallen in de handen van hun belagers. Nieuwe drommen mensen stormen aan, aangevoerd door de 10-jarige zoon van de vorst. Allen sneuvelden. Welk treurig tafereel is daardoor in de Nederlandse geschiedenisboeken op te nemen. Onze soldaten deden bij deze overwinning geen enkele juichkreet horen. Daarom wil ik deze vorst vanuit het Nederlandse parlement mijn tol van eerbied niet onthouden voor de fierheid van karakter, die hij heeft getoond en voor de heldendood die hij is gestorven. Een heilige plicht blijft op ons rusten om vergeving te vinden voor die vreselijke feiten die ik zou willen wegwissen uit onze historie"
En de 2e Kamer ging vervolgens over tot de orde van de dag en in de geschiedenisboeken kwam het zeker niet.............
Voor Aad's verhalen over Nederlands-Indië, klik je hier.
Voor Aad's verhalen over Suriname, klik je hier enne weet je waar Aad's verhaal dan mee begint, met een uitspraak van premier Colijn :
In 1935 verzuchtte premier Colijn in de Tweede Kamer :
"Alles wat in Suriname is beproefd, het is alles eenvoudig mislukt. De dingen zijn niet gemakkelijk. En daarom wilde ik wel, dat er eenmaal in Nederland iemand opstond die wel wist wat er gedaan zou kunnen worden. Ik doe het mogelijke."
Echt tot slot , je weet dat Colijn behoort tot een van Aad's bloedhonden in Atjeh, klik maar gauw op deze link en dan stoppen we er echt mee.
Colijn als koloniale militair
Op zoek naarklik dan HIER Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland (2/2)
We kregen de volgende reakties:
Mijn naam is Paul Schuttenbelt en ben de team leader van het Elmina Cultural Heritage Programme. Dit programma probeert Elmina een opknapbeurt te geven en tegelijkertijd, d.m.v. van toerisme en economische ontwikkeling, de levensstandaard van de mensen in Elmina een boost te geven. Onderdeel van dit projekt is het opknappen van het Kasteel, het Fort (Coenraadsburg) de Nederlandse kapel en het kerkhof en het oprichten van een museum.
Meer informatie is onderweg.
Bezoek a.u.b. onze websiteswww.elminaheritage.com
www.urban-solutions.nl
En toen kwamen er toch een aantal schitterende pdf files binnen van Flore de Vries, ook van www.urban-solutions.nl......
En toen dan ook nog bleek dat www.urban-solutions.nl gevestigd is aan de Schiekade 830 in Rotterdam, tja, dan vallen alle puzzelstukjes weer op de juiste plaats in elkaar....op onze eigen Rotterdam site met per maand soms meer dan 150.000 hits, waarbij deze Elmina verhalen per week ca 80x worden bezocht en volgens Google dus ook het meest populaire verhaal over Elmina, daar komt dus nu ook wat info bij van www.urban-solutions.nl aan de Schiekade 830 in Rotterdam.
Nieuwsgierig naar een paar citaten en foto's uit hun pdf flyers? Wil je ze zelf helemaal compleet hebben, neem dan natuurlijk kontakt op met www.urban-solutions.nl
We beginnen met deze foto die we dus bovenaan deze pagina, ons eerste verhaal over Elmina, hebben geplaatst:
Aad: op deze begraafplaats moet dus mogelijk die beroemde, maar ook verguisde Nederlander Herman Willem Daendels begraven zijn of ligt Daendels nog steeds in de Kasteel Tombe ???Toen ooit Maxima en haar Willem-Alexander in Ghana in een tafelrede het Nederlandse koloniale verleden rondom Elmina in het huidige Ghana aan de orde brachten, dacht Aad, dan moet ik daar maar eens iets over gaan schrijven, affijn stapel boeken erbij, goed doorvoede historische gennen eens lekker uit laten razen en here we go....
On 19th January 1482, 600 men lead by Don Diego d'Azambuja arrived in Elmina in twelve ships from Portugal to build the George's Castle. The site was strategically chosen at the rough cliffs at the tip of a peninsula bounded by the Atlantic Ocean and the Benya lagoon, creating natural protection while providing sheltered anchorage. In its earliest form it was a small rectangular fortress, while the modern fort is estimated to cover at least ten times the surface of the original. The most important extensions took place in the mid 17th Century when the Dutch had gained possession of the Castle.
In those days one could regard the castle as a small trading town, run as 'a ship at permanent anchor'. The castle grounds comprised living quarters, a chapel, an officer's mess, an auction hall and storage rooms all situated around an extensive courtyard. A limited number of soldiers and merchants would live there at any time, in addition up to 1,000 slaves would be kept in the slave dungeons awaiting the arrival of the next ship.
Fort St. Jago
It was from St. Jago Hill that the Dutch were finally successful in forcing a Portugese surrender in 1637. To prevent enemies from playing a similar trick on them, in 1666 they erected a fortified garrison post, named Fort Coenraadsburg, but commonly known as Fort St. Jago. This fort was used for military purpose only, it had no commercial warehouses, but contained quarters for officers and soldiers who came on rotation duty from the castle.
Dutch Cemetery
The old Dutch Cemetery in Elmina town dates back to 1806, and is therefore one of the oldest cultural heritage sites and monuments in the town. Towards the end of the 18th century, the officials and merchants of Elmina Castle used the Garden ('de Tuin'), the green space north of the Benya Lagoon, for growing vegetables and fruit for the population and passing ships. Until then, the Europeans had buried their dead inside the castle or just outside the castle walls. Space was running out and in 1806 it was therefore decided to move the European cemetery into the Garden of Elmina. The cemetery is surrounded by a wall and number of big silk cotton trees, which are well over a century old. In the middle stand a vault with an obelisk on top, dating back to 1806 too, in which a number of former governors and eminent Elminans and the Elmina King, Nana Kobena Isyan are buried.
En zou die gedenkplaat er nog steeds zijn?In 1962 is toch nog in Elmina een gedenkplaat voor Mr. Herman Willem Daendels aangebracht.
Daendels, Maarschalk van Holland
In dit verhaal hebben we het al eens over het stormachtige leven van Daendels gehad :
Waar uit die buurt (Hattem) ook Daendels vandaan kwam, de Nederlandse bevelhebber van het latere Bataafse Legioen, toen Gouverneur-Generaal werd van Nederlands-Indië en zijn laatste jaren doorbracht als Gouverneur van Elmina, waar hij in 1818 overleed en werd begraven.
Daendels ging naar Elmina met het idee van Elmina e.o. iets te maken als Nederlands-Indië, maar al zijn brieven met plannen werden door het moederland niet beantwoord, men was blij van Daendels verlost te zijn.
Op 3 Meij 1818 werd den Gouverneur-Generaal Daendels ten 4 uur des namiddags in de Tombe gezet, doende het Hoofdkasteel van Elmina bij die gelegenheid 15 schoten
Tot in 1844 zijn er processen gevoerd over de nalatenschap van Daendels...
In 1962 is toch nog in Elmina een gedenkplaat voor Mr. Herman Willem Daendels aangebracht.
Herman Willem Daendels (1762 - 1818)
Kwam als Brigade-Generaal van het Bataafsche Legioen
samen met een Frans leger o.l.v. Pichegru in de winter van 1795 naar Nederland
waar alle rivieren tot hun geluk bevroren waren....
Het Paleis van en gebouwd door Gouverneur-Generaal Daendels in Batavia
Daendels ging in Indië de geschiedenis in als De Donderende Groote Heer
onder zijn leiding werd onder dwang de Grote Postweg dwars door Java aangelegd
terug in Europa trok hij met Napoleon op naar Moskou en overleefde het ternauwernoodAfter the abolition of the slave trade by the Dutch government in 1814, the Dutch lost interest in the Gold Coast and Elmina, and minimised their presence. During the 19th century, they tried to enhance their income from Elmina by developing a gold mine and a cotton plantation, both of which failed. More successful was the recruitment exercise the government set up in the 1830s, to enlist African soldiers for service in the Netherlands East Indies (Indonesia). Many returned after the Second World War and settled in Elmina, on what is now known as Java Hill. They brought back the techniques to make batiks, which are still very popular in modern Ghana.
De eerste proefzending van 150 recruten is een groot succes. De Gouverneur-Generaal van Elmina, F. Last, waarschuwt Den Haag echter voor al te groot optimisme, want emigratie is hier iets onbekends, niemand denkt eraan om het land en de plaats zijner geboorte te verlaten. Dat er vanuit Elmina ooit slaven werden weggevoerd, dat was natuurlijk geen emigratie.Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL
LINK
Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL op Java
LINK
Beide partijen hebben zich echter nog vele jaren zonder mankeren aan de afspraak met de Ashanti koning gehouden, ondanks de protesten van de Britten, de aartsvijanden van de Ashanti, en van de slavernij.
Want hier is sprake van een merkwaardige transactie. Op Java zijn deze Afrikaanse soldaten van het Oostindisch leger in de annalen overgeleverd als 'zwarte Hollanders' 'blanda items'. Het argument, dat zij op deze wijze uit slavernij worden verlost, of niet in slavernij zullen geraken, heeft uiteraard slechts een heel betrekkelijke waarde... .
Sommige 'Sneeuwwitjes*, zoals zij meestal werden genoemd, van het Oostindisch leger overleven echter hun diensttijd van zes, twaalf of achttien jaar en keren naar Afrika terug. Ze wonen bij elkaar op Java Hill, bij de vesting Elmina.
Deze oud-KNIL militairen konden prima rondkomen van hun KNIL-pensioen. Zij maakten er een sport van om iedere dag de Nederlandse driekleur net iets eerder dan de Nederlanders omhoog te hijsen. De kleurige batik-doeken, die zij uit de Oost meebrengen, doen het goed aan de Goudkust en worden tot op de dag van vandaag, als Dutch Waxprints, vlijtig nagemaakt, wat gelukkig goede verdiensten oplevert.In 1872 the Dutch Government transferred all its possessions at the Gold Coast to the British. In Elmina, as in other places, this gave rise to public protest and guerrilla activities against the British, in which the Ashanti were also involved. Eventually the British grew tired of all these protests, and exiled the king of Elmina to Sierra Leone while locking up the Ashanti king in St George Castle. In June 1873 they bombarded the old town of Elmina, burning it to the ground completely. For almost a decade Elmina was a ghost town. The site of the old town was transformed into a parade ground and never rebuilt.
Namens alle lezers van dit verhaal, maar vooral van Aad, wensen we
From 1880 onwards, now part of the British Gold Coast Colony, the town came alive again, although it took more than a century before it regained the population level of the mid-19th century. In the 1920s money from gold and cocoa flowed into the town, and expectations of a new economic dawn returned. The typical 1920s-style colonial merchants' houses built in this period are still dominant in several parts of the Elmina townscape. Private initiatives to develop Elmina into an economic hub (undertaken between 1880 and 1920), including a railway connection to the mining and timber areas of the Western Region and the development of a modern harbour for intercontinental shipping, did not materialise.
When Ghana gained independence from the British in 1957, Elmina was little more than a fishing town. Since then it has grown significantly in terms of population but a growth unmatched by employment. Many of the more prosperous families have left the town and live in Accra, Kumasi or overseas, and no longer invest much time and money in the town. What once was the heart of the West African Gold Trade has become one of Ghana's poorest towns.
Van dezelfde flyer laten we deze foto's zien:
1660
St. George d'Elmina
St. George d'Elmina met rechts Fort St. Jago
De Nederlandse Begraafplaats
met wie weet, het graf van
Herman Willem Daendels
Ook kregen we zomaar deze prachtige sfeerfoto toegestuurd van een zekere Van Dijke:
Rehabilitation of Upper Terraces and Bridge of St. George Castle
En als het hoogtepunt, althans voor Aad, een plattegrond waarop alle huidige bezienswaardigheden van Elmina staan aangegeven, Aad viel van z'n stoel van opwinding.....
Een klein fragment van deze kaart met St. George d'Elmina en Fort St. Jago:
En natuurlijk ook een paar citaten uit een andere flyer van www.urban-solutions.nl waarin wordt verteld wat www.urban-solutions.nl o.m. in Elmina gaat doen:
The structural condition of the terraces of St. George Castle was examined and found in an alarming state and needing urgent repair.
Two issues are of urgent concern: the upper terraces of the Castle have deteriorated to such an extent that if nothing is done it will eventually collapse. Also the concrete bridge, which is the main entrance to the castle is in a state of collapse, because of rusting of the iron rods.
Funds have been made available to renovate the terraces and bridge and replace the iron beams with wooden ones to prevent future rusting. The rooms in the castle can be put to economic use to provide funding for future maintenance.
Rehabilitation of Fort Coenraadsburg (St. Jago)
At the moment Fort St. Jago has no use. Although it is open to the public, access is difficult In 1995 the fort was partly renovated (not complete).
The project will re-construct the electrical works in the fort and finish the walls and floors. More importantly it will construct terraces to stop erosion on St. Jago hill, re-construct the access road, which is very steep, and in a bad state, landscape the area and plant trees along the road. Private investors will then be approached to convert the Fort into commercial use.
Revitalization of the Dutch Cemetery and Surroundings
The old Dutch Cemetery at Elmina is of great importance for the Dutch-Elmina relationship. Improving the cemetery and its surroundings will encourage tourist to come into town. Today the cemetery as well as its immediate environs is in a state of decline. A proposed investment and works to the cemetery alone will not achieve expected benefits should the vicinity remain unchanged. Therefore improvement of the surrounding environment has been incorporated into this proposal combined with the establishment of a catholic museum that will complement visiting the cemetery.www.urban-solutions.nl
heel veel succes toe en als er iets is, waar bijv. Aad in zou kunnen helpen....
Las met veel plezier je zeer uitgebreide website over o.a. El Mina
Mijn voorvader Cornelius van Werkum is in 1773 gestorven op dit fort in dienst van de WIC.
Hier in huis hangen de volgende 2 gravures van het fort uit de tijd dat Cornelius daar leefde (1770).
Centraal: Fort St. George d' Elmina
rechts: Fort Coenraadsburg op de heuvel St. Jago
v.l.n.r. Elmina, St. Jago, Cape Corse, Fort Royal de Maufro, Maure
Dit fort betekent dus wel iets voor mij.
Kan iemand mij helpen aan bronnen waar ik meer over dit fort kan vinden?
Waren ze El Mina ook niet met Nederlands geld aan het restaureren? Wie is daar bij betrokken??
Die vraag is al beantwoord, zie boven
Je begrijpt dat ik hongerig ben naar informatie.
Ik hoop dat iemand mij verder kan helpen.
Groet,
Dirk Jan van Werkum, klik HIER voor Dirk Jan's email
Ook voegen we er nog graag deze informatie van Dirk Jan aan toe:
Mijn vragen over El Mina zijn: zijn de Nederlandse graven rond/bij dit kasteel geïnventariseerd? Wat is er bekend over de bewoners uit de 18e eeuw? Ik ben -zoals je zult begrijpen- op zoek naar meer informatie over Cornelius:
Inmiddels heeft Dirk Jan via Paul Schuttenbelt contact gemaakt met Michel Doortmont uit Groningen. Michel is gespecialiseerd in de regio Ghana en de daarbij horende koloniale geschiedenis.
Ter informatie bijgaand een deel van de tekst van de van Werkum Genealogie. Hierin staat El Mina duidelijk vermeld:Cornelius was op 25-06-1770 ingeschreven als lid van het Koopman- en Kramersgilde. Hij betaalde 'seventien gulden' en verwierf hiermee tevens het 'kleine burgerregt'. Op 28-06-1770 wordt Cornelius ingeschreven als 'volle gildebroeder'. Hij woont dan op de Nieuwe Ebbingestraat in Groningen, waarschijnlijk in huis bij zijn schoonouders Balthasar Lijphart en Geertruida Elisabeth Keun.
Cornelius wordt ingeschreven in dienst van de West-Indische Compagnie (WIC). In de notulen van de Heeren X (WIC) staat vermeld op 30-03-1773:
"Den Heer Praesident Hasselaer, heeft ter Vergadering gecommuniceerd, dat zijn Edele tot de Assistents plaatse, ter zijne benoeming gelaten, bij de laatste vergadering van Thienen hadde gedispicieert, den Persoon van Cornelis van Werkum, mits welken denzelven Cornelis van Werkum daar toe is aangesteld, en zal zijne commissie worden opgemaakt als 'in forma' (?) "
Cornelius vertrekt in dienst van de West-Indische Compagnie (WIC) naar Ghana in de functie van 'assistent'. Hij overlijdt al vroeg op 23-02-1774 en wordt waarschijnlijk begraven op het Nederlandse fort St. George d' Elmina gelegen aan de kust van Ghana (Guinee). Gezien de trouwdatum van zijn ouders (23-04-1734) zal Cornelius rond 1735 zijn geboren. Bij zijn overlijden is hij dan 39 jaar oud."
In WIC 932 (Brieven en papieren van de kust van Guinea (1774-1775) wordt vermeld: "nr 30, lijst van overledenen. "Voor de Presidiale Kamer van Amsterdam, 23 februarij / Cornelis van Workum / geboorteplaats: baey bij Groningen / Qualitijt: Assistent / waar overleden: Elmina"
Kijk maar eens op Michels website:
http://odur.let.rug.nl/~doortmon/index.html
Tot slot (?) op onze site hebben we ook dit verhaal
De Nederlandse begraafplaats in Elmina / The Dutch Cemetery in Elmina
We kregen ook de volgende reaktie met oproep van Gerhard Scheltens
Ik heb uw site over Elmina met grote belangstelling gelezen. Deze belangstelling komt voort uit het feit dat mijn overgrootvader Antoni Veldkamp consulair agent is geweest in Elmina en later in een groter gebied in dit deel van Afrika. In de periode 1879 en later.
Ik heb in een nalatenschap van mijn vader een groot aantal documenten en brieven uit die tijd gevonden. Het betreft aanstellingsbrieven, handels- en privecorrespondentie en veel meer. Dit moet allemaal nog ontcijferd en uitgezocht worden.
Waar Elmina nu precies lag was mij altijd onduidelijk tot ik uw site ontdekte. Ik ben in één keer bijgespijkerd. Een vergeten stukje vaderlandse geschiedenis stelt u terecht.
Mocht u of iemand de naam Antoni Veldkamp eens tegenkomen, houd ik mij aanbevolen.
Sinds een paar jaar heeft Gouda Elmina uitgekozen als Partnergemeente.
Meer informatie over de relatie Gouda Elmina is te vinden op
http://www.gouda.nl/
zoekterm: Elmina
Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netWilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:
klik dan HIER
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|