(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Op zoek naarklik dan HIER Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland (1/2)
Geinteresseerd in een lezing over Elmina door de auteur van dit verhaal, Aad Engelfriet?
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.net
In het eerste verhaal over Elmina hebben we het vooral gehad over de geschiedenis van Elmina in het algemeen en het verband met andere Nederlandse kolonien. Een paar typische prenten met citaten uit ons eerste verhaal over Elmina:In dit tweede verhaal over Elmina gaan we het hebben over bezoekers aan Elmina en een gedetailleerd verhaal over de overdracht van Elmina aan de Britten, mede n.a.v. dit citaat uit ons eerste verhaal, over de Rotterdammers die hier in voorkomen, daar komt weer een ander verhaal over, kortom we hebben gewoon heel veel over Elmina..
De laatste Nederlandse bezittingen aan de Goudkust van Afrika (het huidige Ghana) worden, na een taxatie van de voorraden in de pakhuizen, voor dfl 47.000,= verkocht aan de Britten, w.o. het Nederlandse ex-slavendepot Kasteel St. George d'Elmina
Dit punt van het Sumatra tractaat levert nog in de Tweede Kamer de nodige diskussies op : " Ik sta geen grond der vaadren af, wier kloekheid ons dat erfdeel gaf". Ook Koning Willem III "betreurt het verlies van Onzen laatste Afrikaansche Erfgoederen "
Ondanks het feit dat de Britten al lang via hun Haagse informanten weten dat die Afrikaanse gebieden nauwelijks nog de moeite waard zijn, want de slaventransporten zijn reeds lang geleden voor het laatst uit Kasteel St. George d'Elmina vertrokken, gaan zij in op de deal om op deze manier hun kuststrook ter plaatse beter te kunnen verdedigen tegen de Ashanti.
Aan deze deal ging natuurlijk nog veel meer vooraf, de West Indische Compagnie (WIC), Johan Maurits (van het Mauritshuis in Den Haag) en Nederlands-Brazilië en natuurlijk de slavenhandel, al deze en nog vele andere aspekten zullen aan de orde komen.
Ben je op zoek naar iets over de VOC, klik dan hier.
Trouwens via deze LINK vind je ALLES wat we op onze site hebben over de geschiedenis van de WIC en de bewindhebbers van de WIC Kamer van Rotterdam
WIC Vlag
LINK
Misschien is het aardig om eerst te beginnen met zomaar 3 boeken van Aad, die allemaal iets over Elmina vertellen, wat had Aad graag deze boeken willen schrijven.....
's Heeren Slaaf, het dramatische leven van Jacobus Capitein
1742
Jacobus Joannes Eliza Capitein
de eerste zwarte dominee van Elmina
De Zwarte met het Witte Hart
Daendels, Maarschalk van Holland
Het huidige Ghana, toen de Goudkust genoemd
Even een paar vroegere Nederlandse bezittingen noemen in het huidige Ghana ?
Net als vroeger het rijtje Java, Bali, Lombok, Soembawa, etc was er ook dit rijtje :
- San Antonio
- Hollandia
- Dorothea
- Batenstein
- Witsen
- Oranje
- San Sebastiaan
- Sint George d'Elmina
- Coenraadsburg
- Vredenburg
- Nassau
- Amsterdam
- Munford
- Leydsaamheyd
- Goede Hoop
Al deze Nederlandse kolonien lagen aan de, wat werd genoemd, Ivoorkust, Goudkust of Slavenkust.
Wie er geweest was en het overleefd had, sprak echter liever van Muskietenkust, Malariakust of Moordkust.
Het klimaat daar was zoo slecht voor Europeanen dat er altijd werd gesproken dat er voor iedere post drie personen moesten zijn :
- één persoon in de kist
- één persoon in funktie
- één persoon in patria om nummer twee op te volgen, zodra het diens tijd was om nummer één op te volgen
de Goudkust met centraal Elmina
De eerste proefzending van 150 recruten is een groot succes. De Gouverneur-Generaal van Elmina, F. Last, waarschuwt Den Haag echter voor al te groot optimisme, want emigratie is hier iets onbekends, niemand denkt eraan om het land en de plaats zijner geboorte te verlaten. Dat er vanuit Elmina ooit slaven werden weggevoerd, dat was natuurlijk geen emigratie.
Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL
LINK
Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL op Java
LINK
De Nederlander die Elmina veroverde in 1637 was niemand minder dan Johan Maurits van Nassau die ook in 1637 het bekende Mauritshuis in Den Haag liet bouwen, wie was Johan Maurits ? Lees maar even mee, wat er op de site van het Mauritshuis staat, alleen geen woord over Elmina... :
Johan Maurits
Huibert van Rijckevorsel
1813 - 1866
Hendrik Muller
1819 - 1898
Omstreeks 1855 was het de Rotterdammer H. van Rijckevorsel, die, als zovele ondernemende Hollanders uit die dagen, voet aan wal zette in dit gedeelte van West-Afrika. Deze vestiging is de bakermat van de Oost-Afrikaansche Compagnie en nu nog geniet Nederland materiele voordelen van het werk, door deze pionier onder moeilijke en - naar onze huidige begrippen - onhoudbare toestanden en voor eigen risico verricht.
De scheepjes, waarmede van Rijckevorsel en zijn medewerkers de tocht ondernamen, waren zeer klein. Een ervan was de Sint George de la Mina, genoemd naar een der toenmalige Nederlandse forten aan de Goudkust, dat onder de naam Elmina nog bestaat.
Palmolie van de Kust van Afrika
gebracht door o.m. het schip St. George de la Mina
in opdracht van de firma H. van Rijckevorsel
De zaken van H. van Rijckevorsel werden in. latere jaren overgenomen door Hendrik Muller & Co. De belangen in Liberia werden uitgebreid. De namen van de voorgangers van de O.A.C. leven voort in een tweetal handelsprodukten. Het is bekend dat al in vroegere tijden genever een zeer belangrijk exportprodukt van Nederland was. De eerstgenoemde koopman bracht dit artikel onder het merk H. v. R. in Liberia. Tot op de huidige dag importeert de O.A.C. nog steeds H. v. R. - genever, zij het dan ook, dat het kwantum, dat jaarlijks wordt aangevoerd, van geringe betekenis is.
De balen met koffie, die de O.A.C. exporteert uit Liberia, dragen het merk H.M.C. In 1892 verschijnt de O.A.C. ten tonele, welke de zaken van de firma Hendrik Muller & Co. in Liberia overneemt.
De O.A.C., eveneens een Rotterdamse zaak, opgericht 4 augustus 1883, had uitsluitend vestigingen in Oost-Afrika (Lourenço, Marques, Beira, enz.). Met de overname van H. Muller en Co werden de belangen uitgebreid tot Liberia. Een tiental jaren later, toen - ten gevolge van de Boerenoorlog in Zuid-Afrika (LINK) -de zaken in Oost-Afrika verliepen, verdween de naam O.A.C. uit Oost-Afrika, doch niet uit Liberia.
In 1920 kwam een fusie tot stand met de N.V. Nieuwe Afrikaans HandelsVennootschap. De ontwikkelingsgeschiedenis der N.A.H.V., met haar grote belangen in Belgisch Kongo, (LINK) is identiek aan die van de O.A.C., Liberia. De pionier van de N.A.H.V. was ook een Rotterdammer, de heer H(endrikus) Kerdijk, (een zwager van de Rotterdammer Pincoffs) die in 1859 een klein zeilschip had gecharterd, waarmede hij naar de monding van de Congo rivier voer.
Henry Kerdijk
1822 - 1889
bleef in Rotterdam
Lodewijk Kerdijk
1831 - 1861
broer van Henry, Lodewijk was degene die naar Afrika ging
"die in 1859 een klein zeilschip had gecharterd, waarmede hij naar de monding van de Congo rivier voer"
Lodewijk Kerdijk bezocht ook Elmina
LINK
Lodewijk Pincoffs
1827 - 1911
LINK
Men moet zich de koloniën in Afrika in die tijd niet voorstellen als grote samenhangende, door Europeanen bestuurde gebieden.
In vele streken kende men alleen de kust, in het binnenland was nog nauwelijks iemand doorgedrongen, de kaarten bevatten grote witte plekken waarin de vermoedelijke loop der rivieren met stippellijntjes was aangegeven. Bijna overal waren nog Afrikaanse stamhoofden, die hun eigen gebieden bestuurden en onderling oorlog voerden. De Europeanen hadden alleen wat forten en factorijen.
Aan de Goudkust bezaten Nederland en Groot-Brittannie elk een reeks van forten op kleine afstand van elkaar, vaak om en om een Brits en een Nederlands. De Denen hebben er ook een paar gehad, maar de Denen hebben die in 1850 aan de Britten overgedragen. Er waren grote verschillen tussen Cape Coast (Brits) en Elmina (Nederlands), die maar 10 mijl van elkaar af lagen.
Wat de Goudkust betreft sloten Groot-Brittannie en Nederland in 1867 een verdrag om tot een ruiling van grondgebied te komen, waardoor beide landen een aaneensluitend gebied kregen. Maar de kolonie bleef een zorgenkind. Ze bracht weinig of niets op en eiste veel mensenlevens, want de Europeanen leden er aan malaria, cholera, dysenterie, wormziekte en ongeveer alle andere ziekten die men zich kon voorstellen.
Wie er geweest was en het overleefd had, sprak van Muskietenkust, Malariakust of Moordkust.
Het klimaat daar was zoo slecht voor Europeanen dat er altijd werd gesproken dat er voor iedere post drie personen moesten zijn :
- één persoon in de kist
- één persoon in funktie
- één persoon in patria om nummer twee op te volgen, zodra het diens tijd was om nummer één op te volgen
In 1871 besloot de Nederlandse regering dan ook het gebied aan de Britten over te dragen. Het wetsontwerp tot goedkeuring van het hiertoe gesloten verdrag werd na lange discussies in de beide Kamers aangenomen en werd de wet van 20 jan. 1872, Stb. no. 6.
De Minister van Koloniën Van Bosse nam geen blad voor de mond:Ik vind het een treurigen toestand om bezittingen te hebben, waar eigenlijk niemand gaarne heengaat zoolang hij nog droog brood te eten heeft!
Vacatures konden niet worden vervuld. Degenen die met zoveel vuur het behoud van de Nederlandse bezittingen eisten wilden er zelf niet naar toe en zwegen als hun gevraagd werd goede candidaten te noemen.
De forten noemde Van Bosse pest- en moordholen. Voor de handel was behoud van die forten niet nodig. De moedige kooplieden, die getoond hebben dat zij de handen uit de mouwen weten te steken konden hun zaken zonder de aanwezigheid van die forten even goed drijven.
Lodewijk Kerdijk
1831 - 1861
broer van Henry, Lodewijk was degene die naar Afrika ging
Lodewijk Kerdijk bezocht Elmina toen het nog Nederlands was en vertelt er dit over:
Ware het niet wegens eenige essentieel afrikaansche zaken als boomen, canoes, en negers, ik zoude mij waarlijk in het eene of andere hollandsche dorp gedacht hebben, zoo netjes zag er alles uit, en zoo wit en zindelijk waren de huizen. Welk een onderscheid met andere afrikaansche plaatsen, Cape Coast bij voorbeeld, waar alles goor en smerig is. Het is namelijk hier het begin der principale straat, welke, hoewel niet volkomen regt, toch tamelijk lang is, en zal zulks wel eene kleine mijl zijn.
Dezelve is aan beide zijden met schoone lommerrijke boomen beplant, zoodat men zich steeds in de schaduw bevindt, en is het aanzien van deze allée of laan alleraangenaamst. De indruk die Elmina dan ook op den vreemdeling maakt is bijzonder gunstig, jammer dat het klimaat zoo veel te wenschen overlaat, en is dit niet te begrijpen, daar men het bepaald voor eene der gezondste plaatsen zoude aanzien.
Nadat ik nu onder de brug doorgegaan was, bevond ik mij aan de kade, alwaar zich eene trap, wel is waar een weinig in ruine, bevindt, en komt men op deze wijze gemakkelijk aan wal. Men heeft thans een zeer uitgestrekt gezigt op de rivier, welke met canoes als het ware overdekt is, terwijl eene massa negers zich met baden bezighouden.
Dit is eene der groote luxen der Afrikanen, en moet men bekennen zij zeer zindelijk op hun lijf zijn, en menig hollander beschamen. Zij wasschen zich met de grootste zorg, en houden hunne mond in eene staat van zindelijkheid zoo als weinige van ons zulks doen, en besteeden zij ook aan de andere deelen des ligchaams dezelfde zorg. Ik ben dan ook veel liever door eene neger dan een europeaan bedient, en zal men dit misschien met moeyelijkheid gelooven. Het idee van menschen eeten dégouteerd ons, maar indien men eene schoone negerin gade slaat, hoe zij zich zoo gedurende een half uur staat te wasschen en te poetsen, en zeg mij eens, of gij haar zoo maar eens niet zoude kunnen opeeten. Allemaal maar oude wijvenpraatjes.
Om op de rivier terug te komen ziet men er eene massa jongens op het eene of andere stuk hout gezeten, terwijl zij zich met eene stok, of eene gebrokene paddie, voortpaddlen, terwijl zij ontelbare malen in het water vallen, en zich even dikwijls wederom redden. Op deze wijze bekomen zij die gewoonte van het water, en die vaardigheid in het hanteeren der canoes, welke zij zoo buitengewoon bezitten. Verscheidene. negers waden tot aan de borst in het midden der rivier, alwaar zij met een werpnet zich bezig houden visch te vangen, welke visch zij in eene zak, om het midden gedragen, bewaren.
Zoodra ik mij aan wal begaf vond ik er mijn vriend Doyer, en werd ik hartelijk door hem ontvangen terwijl het van mijne zijde mij ook genoegen deed wederom een bekend gezicht te zien en eenen hollander de hand te drukken. Hij was echter niet bijzonder wel, en was dit de reden waarom hij niet aan boord gekomen was.
Het eerste voerde hij mij naar zijn huis, hetwelk mij, mij onze factorijen in het geheugen terug roepende, jaloers maakte. Het is een collossaal steenen gebouw, waarvan het onderste gedeelte als pakhuis, en woningen der bediening dient terwijl de eerste verdieping het eigentlijke woonhuis uitmaakt. Indien men zich op de binnenplaats bevindt, en men wendt zich naar de breede schoone trap die naar het woonhuis voert, dan bevindt zich de keuken, een klein afzonderlijk gebouwtje, achter de aldus geplaatste persoon, die om het te zien zich zoude moeten omkeeren.
Regts en ook van vooren onder het huis zijn pakhuizen, en links een paar vertrekken voor de negers.
Indien men zich nu naar boven begeeft, en men gaat door eene deur zich aan het einde der trap bevindende, dan komt men in eene ruime gang welke regts naar de drie kantoorlokalen voert, hoewel de ingang tot deze vertrekken zich van achteren bevindt, en eene trap naast de keuken hier henen voert. Voor het kantoor bevindt zich een overdekt plat, van waar men een schoon gezicht op de zee en op de voor anker liggende schepen heeft. Links bevinden zich de slaapkamers, en nog twee of drie andere kamers, terwijl men ook hier een plat vindt, met het zich voor het kantoor bevindende overeenstemmende, en alwaar men eene zeer goede, en voor warme klimaten eene zoo hoog noodige waschkamer aantreft. Dit nu zijn de beide vleugelen van het huis, van achteren door de keuken en van voren door de woonlokalen verbonden wordende, een vierkant vormt, waardoor de binnenplaats ontstaat.
Juist tegenover de trap wanneer men de gang binnentreedt is de deur die naar de woonkamer voert, en is dit een groot lang, en luchtig vertrek alwaar het steeds even koel en aangenaam is. Is men daar, dan is men ook in Holland, en vindt men er alle die gemakken, waaraan men thuis gewend is. Daar was het dat ik wederom voor het eerst een aschbakje aantrof, en leek de ouderwetsche lamp van voor twintig jaren zoo deftig, en waren de muren zoo wit, en de commode zoo goed afgestofd en was in een woord alles zoo op zijne plaats, en zoo netjes, dat ik hier de zindelijke hollandsche maagd als in verbeelding zag, en haar mijn compliment maakte. De maagd in questie echter wordt hier door vriend Doyer vertegenwoordigt, die eenen zindelijken der zindelijken is. Hoe hij achter die negers zit, en ze laat poetsen tot zij groen en geel worden is de moeyte waard te zien en hoort men hem steeds Naimashang (spreekt uit Neem-is-an) en Mhaihshaung (spreek uit Mei-zang) roepen, zijne twee schoonmakende beschermengelen, om eeuwig maar te poetsen. Oh, dat ik ook zoo ware.
Het zit er echter niet in hoewel ik het toch gaarne zindelijk heb. In deze woonkamer nu bevindt zich een zeil, canapé, tafel, stoelen, etc. en is er misschien niemand die zich hierover verwondert, daar zulks slechts is zoo als het behoort. Ook goed. Komt dan maar eens in mijn vertrek, en zie eene tafel uit gewerenkisten te zamen getimmerd, stoelen: twee geweerkistjes op elkander; kanapé geene, en de rest in proportie. Bij mijnen meer bedeelden vriend echter zijn de muren met schilderijen versierd, en hangen er twee lythographie portretten van zijne ouders. Op een tafeltje staat het heldere theeservies, op de commode glazen en flesschen, in de magonyhouten kastjes bevinden zich presenteertrommeltjes en wat dies meer zij. Men moet in Afrika geweest zijn, om de waarde van dit alles te kunnen beseffen.
Regts van dit vertrek bevindt zich nog eene ruime logeerkamer van al het noodige voorzien, alwaar men het zich zeer comfortable maken kan. Buitendien bij Doyer zijn complimenten buiten questie, en doet en laat men wat men wil. Op hare gastvrijheid mag Afrika dan ook trotsch zijn, en is het, het eenige aangename hetwelk het land oplevert.
En nu nog eene luxe van het huis van Doyer, iets hetwelk het huis tot een paleis maakt, en waarvan het genot niet te beseffen is. De geheele breedte van het huis, zijnde de zijde welke zich langs de straat bevindt, wordt ingenomen door eene gallerij welke door drie groote deuren met de woonkamer gemeenschap heeft, en is niets aangenamer dan hierin op en neder te wandelen, of op eene sofa, er bevinden er zich namelijk twee, uitgestrekt, er zijne manilla No. 1 te rooken. Vele en aangename zijn de uurtjes door mij hier doorgebracht, en is het daar dat ik een idee bekomen heb, van wat men oostersche luxe noemt, iets hetwelk men in Ambriz niet kent.
Ziehier eene tamelijk complete beschrijving van een Elmineesch huis, en ben ik daarom zoo uitvoerig geweest, daar ik voornemens ben, later nog eene huisbeschrijving te geven, en men dan eene vergelijking zal kunnen maken. Men moet echter niet denken dat alle Elmineesche huizen met dit vergeleken kunnen worden; er zijn er die even goed zijn, maar mij minder bevallen, terwijl er een paar veel betere, en zeer vele slechtere zijn. Ik zal nog in de gelegenheid zijn het een en ander aangaande huizen te zeggen.
Nadat wij nu thuis, en was het een thuis voor mij, gekomen waren, en ik mijne bewondering door: hé, had ik het maar zoo, en: wat leven jullie hier lekker, te kennen gegeven had, begaven wij ons, Doyer en ik naar de Gouverneur ad interim, de Kommandant en maakte ik mijne zoogenaamde officieele visites.
Heel veel meer over de familie Doyer kun je vinden in dit verhaal
Lodewijk Kerdijk bezocht toen deze man, de waarnemend Gouverneur:
C.J.M. Nagtglas
1814 - 1897
Gouverneur Ter Kuste van Guinea, hoofdvestiging Elmina
Gouverneur Van den Bossche had om gezondheidsredenen naar Nederland moeten terugkeren. Waarnemend gouverneur was Overste Cornelis Johannes Marius Nagtglas, geb. te Utrecht 16.5.1814, overleden te Harderwijk 10.1.1897. Later tot kolonel bevorderd. Hij is van 1858 tot 1862 gouverneur geweest. Van 1869 tot 1871 werd hij opnieuw naar de Goudkust gezonden, nu met de titel van Commissaris der Nederlandsche regeering.
Overgeleverd is ook een beschrijving van land en volk , gedateerd "St. George d'Elmina, den 22 April 1843" van I. H. Barends, die in wat rauwe bewoordingen gegevens verstrekt over de "kroms" (negerdorpen), hun koning en hun volksgebruiken. Het tweede is een woordelijk afschrift van een notariële acte, op 7 augustus 1843 te St. George d'Elmina gepasseerd voor de fungerend notaris W. G. F. Derx. Het stuk regelt de voorwaarden waaronder ter kuste van Guinea handel zal worden gedreven door de Amsterdamse firma J. Boelen & Co als partij ten eenre, door bemiddeling van partijen ten andere, zijnde "de WelEdelGestrenge heer Anthony van der Eb, Gouverneur der Nederlandsche bezittingen ter kuste van Guinea en in die functie door de Nederlandsche regering tot het drijven van eigen of Commissie handel gemagtigd en als tweede ondergeteekende de WelEdele heer Derk Petrus Henricus Jacobus Weytingh thans waarnemend factoor of handelsagent van voormelde firma J. Boelen & Co te Elmina. "
Nederland bezat reeds sedert ongeveer het midden van de 17de eeuw een reeks bezittingen langs de Goudkust, waarvan de meest Westelijke, Axim, en de meest Oostelijke, Accra, ruim 300km uit elkaar lagen met de hoofdplaats, St. George d'Elmina, zo wat op de helft tussen in. Tot het einde der 18e eeuw had de West-Indische Compagnie op die kustplaatsen handelsfactorijen bezeten die, behalve voor de normale handel, zeer belangrijk waren geweest voor de aanvoer van slaven uit het voor Europeanen ontoegankelijke binnenland. Doch daarin waren de Hollanders door de Britten, Fransen en Portugezen nagenoeg geheel overvleugeld.
De Staat had in 1791 de in desolate toestand verkerende factorijen, forten en overige bezittingen overgenomen, gedurende de Franse tijd had een handjevol Nederlanders er onze vlag waaiend gehouden net als in Deshima.Nadat in 1813 Nederland herrezen was, wist men in het moederland eigenlijk niet wat met deze Nederlandsche Bezittingen ter Kuste van Guinea, zoals deze koloniën officieel heetten, te beginnen.
1810
Deshima in de baai van Nagasaki
van 1641 tot 1853 mochten alleen Nederlanders hier verblijven
1810
links Deshima in de baai van Nagasaki
rechts van Deshima de Nederlandse fregatten Arinus Marinus en Ida Aleyda uit Rotterdam ?
Wil je weten hoe de Nederlanders op Deshima terecht kwamen en hoe het ze daar verging, lees dan ons verhaal
Het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes, belandde in Japan, het begin van Deshima
Op onze site hebben we ook nog dit verhaal:
De factorij Deshima was sinds 1636 het enigste (kunstmatige) schiereiland op Japan waar Europeanen mochten komen en dan alleen de Nederlanders van de VOC. Dit Hollandse monopolie heeft geduurd tot 1853, toen kwam de Amerikaanse Admiraal Perry die 'met geweld' de Japanners dwong hun land te openen voor handel met het Westen. De Britten deden hetzelfde in China, maar daar waren grote opium belangen meegemoeid, inderdaad de Opium oorlogen .(LINK)
Deshima in de baai van Nagasaki, ooit de kleinste "kolonie" van Nederland
Commodore Matthew C. Perry
LINKDaendels, niet in de gratie bij Koning Willem I, werd er als Gouverneur-Generaal heen gestuurd in 1816 en vond niets dan verval. Van de 14 Nederlandse forten aan de kust werden er 8 als "ruine" , "zeer bouwvallig" of "staat op invallen" geregistreerd en slechts 2, dat te St. George d'Elmina met Koenraadsburg en het fort St. Antonio te Axim heetten "bruikbaar".
In dit verhaal hebben we het al eens over het stormachtige leven van Daendels gehad :
Waar uit die buurt (Hattem) ook Daendels vandaan kwam, de Nederlandse bevelhebber van het latere Bataafse Legioen, toen Gouverneur-Generaal werd van Nederlands-Indië en zijn laatste jaren doorbracht als Gouverneur van Elmina, waar hij in 1818 overleed en werd begraven.
Daendels ging naar Elmina met het idee van Elmina e.o. iets te maken als Nederlands-Indië, maar al zijn brieven met plannen werden door het moederland niet beantwoord, men was blij van Daendels verlost te zijn.
Op 3 Meij 1818 werd den Gouverneur-Generaal Daendels ten 4 uur des namiddags in de Tombe gezet, doende het Hoofdkasteel van Elmina bij die gelegenheid 15 schoten
Tot in 1844 zijn er processen gevoerd over de nalatenschap van Daendels...
In 1962 is toch nog in Elmina een gedenkplaat voor Mr. Herman Willem Daendels aangebracht.
In het journaal van Elmina, dat van begin mei 1818 wordt bijgehouden door de resident F.C.E. Oldenburg, komen dan zonder enige voorafgaande opmerking over de gezondheid van Daendels, twee korte aantekeningen voor:
De stoffelijke resten van mr. H.W. Daendels zijn in 1818 bijgezet in het zgn. Gouverneursgraf te Elmina in Ghana. De graftombe heeft de tand des tijds behoorlijk doorstaan, zij het dat hij in recente tijden moet zijn bijgewerkt met cement, waardoor eventuele inscripties (anders dan een jaartal 1806 op een obelisk die het dak van de tombe kroont) niet meer leesbaar zijn. In 1962 is door bevriende hand met steun van particuliere Nederlandse zijde een kleine gedenkplaat met de naam H.W. Daendels en de jaartallen 1762 - 1818 op de tombe bevestigd.
- 2 Meij des namiddags overleed den Gouverneur -Generaal Daendels
- 3 Meij wierd den Gouverneur-Generaal Daendels ten 4 uur des namiddags in de Tombe bijgezet, doende het Hoofdkasteel bij die gelegenheid 15 schoten
Herman Willem Daendels (1762 - 1818)
Kwam als Brigade-Generaal van het Bataafsche Legioen
samen met een Frans leger o.l.v. Pichegru in de winter van 1795 naar Nederland
waar alle rivieren tot hun geluk bevroren waren....
Het Paleis van en gebouwd door Gouverneur-Generaal Daendels in Batavia
Daendels ging in Indië de geschiedenis in als De Donderende Groote Heer
onder zijn leiding werd onder dwang de Grote Postweg dwars door Java aangelegd
terug in Europa trok hij met Napoleon op naar Moskou en overleefde het ternauwernood
Koning Willem I
Bij Koninklijk Besluit van 15 juni 1814 was voor eens en altijd het vervoeren van slaven overzee verboden en daarmee was aan de vaart en de handel op die kust de grondslag vrijwel ontnomen. Daendels heeft zijn best gedaan en goede voorstellen naar Den Haag gezonden om de handel te verlevendigen en zelfs enige cultures tot ontwikkeling te brengen. Wel werd op 1 januari 1818 een bedrag van f 100.000 per jaar voor de kust uitgetrokken, doch die som was toch grotendeels nodig voor de betaling van het ter kuste dienende personeel. Binnen twee jaar na zijn aankomst overleed Daendels, niets bereikt hebbende, en de rijksbijdrage werd in 1819 teruggebracht tot f 41.000 per jaar, zullende van de forten nog slechts bewapend blijven Elmina, S. Antonio en Crêvecreur (Accra), terwijl de andere versterkingen slechts werden aangehouden om er ter verzekering van de gemeenschap, dagelijks de vlag te hijschen.
Reeds omstreeks 1825 schijnt een eventuele afstand van de Nederlandse Bezittingen in Guinea aan Groot-Brittannie door Den Haag te zijn overwogen - (in 1872 kwam het zo ver) - en Anton Reinhard Falck, destijds onze gezant te Londen, geeft als zijn mening te kennen dat de post der jaarlijkse begroting ad f 41.000 voor de kosten der etablissementen ter Kuste van Guinea geheel verlies was.
Met een prospectus van 11 mei 1840 richtte Joh. Boelen zich tot het publiek, gelegenheid tot inschrijving biedend op aandelen van f 1000 in de inmiddels opgerichte "Reederij voor de Vaart en Handel op de Kust van Afrika, onder de firma Johannes Boelen & Co." Men had toen reeds f 275.000 aan "Fonds" bijeen en wenste dat door uitgifte van nog 725 aandelen tot zo mogelijk een millioen te vergroten.
Betoogd werd dat de genomen proefnemingen ondanks "zeldzame tegenspoeden" toch een "aanmoedigend handelsvoordeel hadden afgeworpen" en dat de onderneming de bijzondere belangstelling verdiende uit "Commercieel", "Industrieel" en "Philantropisch" oogpunt. Dat laatste omdat zich geen geschikter middel voordeed "om de Bewoners van Afrika tot beschaving te geleiden en den onnatuurlijken Slavenhandel tegen te gaan, als voor's hands de Afrikaansche Hoofden en Meesters, door den afkoop hunner rijke voortbrengselen te doen ervaren, dat de handenarbeid hunner onderhoorigen, bij de cultuur hunner geboortegrond, voor hen zelven eene grootere waarde heeft, dan de koopprijs die zijl. thans voor hunne medemenschen bejagen."
Gezien de belangrijke handel die o.a. de Britten en Amerikanen op Afrika's Westkust met voordeel dreven, wilde men een poging doen, "ten einde ons dat deel in dien Handel te verzekeren, hetwelk ons daarvan toekomt; niet alleen als Zeemogendheid, maar vooral als Bezitters van de beste Europesche vestigingen op de West-kust van Afrika; alwaar inderdaad geene Vlag meerder wordt geërbiedigd dan die onzer Forten." En mocht dit niet voldoende zijn, was er nog de steun die de Nederlandsche Handel Maatschappij verleende aan de onderneming door voor de tijd van 8 jaar tot 4 % dividend jaar voor jaar te garanderen en wel tegen een premie van 2 % uit hetgeen eventueel meer dan 4% zou kunnen worden uitgekeerd. Maar helaas, na afloop van de termijn van 8 jaar, was het kapitaal door verliezen tot de helft geslonken.
Een beroep van Boelen & Co op de Nederlandse Regering te Den Haag had tot gevolg dat in 1842 de oorlogsbrik Echo, onderweg naar Nederlands Oost-Indië, via St. George d'Elmina naar de Kameroen werd gezonden om daar "zonder tot bedenkelijke maatregelen over te gaan", pressie uit te oefenen.
De kommandant verkreeg er wel beloften doch daar bleef het bij. Op verzoek van Boelen werd toen in 1844 de oorlogsschoener Lander naar de olie-rivieren uitgezonden. Dit schip stak minder diep en kon dus de rivieren zo nodig opvaren, waartoe de Echo nîet in staat was geweest. Het schip stond onder bevel van de Lt. t/Z. 1ste klasse J. H. van Boudijck Bastiaanse, door Robidé van der Aa een zonderling genoemd.
Aan de Calabar rivier had zijn zending succes: de schulden aan Boelen werden afgedaan. Doch aan de Kameroen - al slaagde men er in drie der in gebreke zijnde koningen aan boord van de Lander voor een zogenaamd "palabber" samen te brengen en al erkenden dezen de wettigheid hunner schulden - bleef de levering van olie of andere landsartikelen geheel achterwege.
De kommandant liet toen eerst enige kogels en granaten op de "steden" George-town en Bell-town afvuren, maar daar de negers weigerachtig bleven iets ter betaling te leveren, ging hij over tot het duchtig beschieten van Belltown, ook gedurende de nacht, daarmee een groter deel van de ammunitie verbruikende dan veilig was.
Toen moest hij wel terug en levering van palmolie bleef uit, want de gehele bevolking was de bossen in gevlucht.
Het funeste systeem dat koloniale ambtenaren voor particuliere rekening zaken mochten drijven, werd pas in 1858 afgeschaft. Het vond zijn officiële erkenning in art. 19 van het toen geldend Reglement van Bestuur voor de Nederlandsche Bezittingen ter Kuste van Guinea, goedgekeurd bij K.B. van 2 juli 1847 No. 52, dat luidde:Geene ambtenaren mogen handel drijven, dan degenen aan welken zulks uitdrukkelijk door den Koning is toegestaan. Zij onthouden zich hunne persooonlijke belangen door de aanwending van hun ambtsgezag te ondersteunen. De Gouvereur is verantwoordelijk dat ten dezegeene misbruiken plaats hebben.
De Instructie van 1815 aan Gouverneur-Generaal Daendels voor zijn bestuur ter Kuste meegegeven, had op het punt van particuliere handel van ambtenaren veel positiever die vrijheid verleend. Hij had stipt in acht te nemen "het van den Koning geëmaneerd verbod van den overzeesehen slavenhandel", moest de "koningen en opperhoofden der onderscheidene natiën uitnoodigen om daarentegen hunne landgenooten tot 'het kweken van suiker, koffie, katoen en andere voortbrengselen aan te moedigen, door welker ruiling voor Europesche koopmanschappen het wederzijdsch gerief bevorderd wordt" en "met die zelfde bedoeling wordt hem en de hem onderhoorige ambtenaren en ingezetenen vrijgelaten om, voor hunne eigen rekening, een proeve van zoodanige cultuur te nemen."
Het was hem voorts "striktelijk verboden eenige hindernis teweeg te brengen, of zich op eenigerlei wijze te verzetten tegen eenige geoorloofde handel van de ambtenaren, geëmployeerden of negotianten, maar hij zal daarentegen verpligt zijn zijne zaken zoo in te rigten, dat zij in zijnen handel zelven crediet en ondersteuning voor den hunnen vinden."
Reeds volgens de bij Kon. Besluit van 23 maart 1838 (No 104) vastgestelde "Instructies en Bestuursreglementen nopens het Beleid der Regering ter Kuste van Guinee" was aan de toenmalige Eerste Residend A. van der Eb bovenbedoeld privilege verleend; hij was benoemd met "het oud traktement ad f 1200, mitsgaders overigens op den voet als vroeger gebruikelijk was, ten aanzien van het drijven van handel", terwijl een viertal bij datzelfde K.B. benoemde assistenten, waaronder W. G. F. Derx, gesteld werden op een "jaarlijksch tractement van f 1000, zoolang zij bij de hoofdadministratie werkzaam zullen zijn, doch op de buiten forten gedetacheerd zijnde (en als zoodanig bevoegd om voor eigene rekening handel te drijven) op f 500 in het jaar".
Duidelijk blijkt dus dat de Staat niet ongaarne zag dat de ambtenaren voor eigen rekening handel dreven; dan kon er op de toch reeds volkomen ontoereikende salarissen nog eens aanzienlijk worden gekort.
Inderdaad ongelofelijk van hetgeen allemaal van een Gouverneur werd verlangd en verwacht ten aanzien van bij voorbeeld bestuur, verantwoording aan Den Haag, rechtspraak, bevordering van cultures of mijnbouw (goud), militair optreden tegen invallende negerstammen en diplomatiek optreden tegen de weinig respectvolle Britse buren.
Daar stond omstreeks 1850 tegenover een salaris van f 5.000 plus f 640 tafelgeld. In dezelfde tijd genoot de Gouverneur-Generaal van Ned. Oost-Indië een fractement van f 150.000.
Artikel 28 Van het Reglement van 1847 bepaalde ten aanzien van pensioen: "De ambtenaren en officieren, die gedurende twaalf jaren, met trouwen ijver ter kuste van Guinea hebben gediend, en eervol zijn ontslagen, hebben regt op een door den Koning te bepalen pensioen.
Aan weduwen en kinderen worden in geen geval pensioenen verleend."
Als men dan bedenkt dat van de 70 "opperhoofden" die van 1637 af ons gezag vanuit St. George d'Elmina uitoefenden, er 38 aldaar overleden - de waarnemenden daaronder niet begrepen - en één werd vermoord (Tonneboeijer in 1837), begrijpt men niet dat voor dat gevaarlijke ambt toch altijd nog personen van voldoende kaliber werden gevonden.
Van der Eb overlijdt in 1852, Schomerus in 1856 en Weytingh in 1868. Alle drie stierven in Elmina. Zij werden bijgezet op het kerkhof der Europeanen te St. George d'Elmina, omringd door een lage stenen muur en afgesloten met houten deuren waarboven te lezen staat: "0, weldadige Moeder, ontvang Uwe kinderen weder."
Jeekel bezocht de plek, gelegen achter de heuvel van St. Jago en zegt ervan: "Zoo wij ergens met eerbied binnen treden, dan moet het hier zijn, waar zoo velen rusten, die te midden van getrouwe plichtsvervulling het leven lieten."
Het graf van Van der Eb is herkenbaar aan een daarop geplaatste obelisk met de inscriptie: "Aan / ANy van der Eb / ridder van den N. Leeuw / Kolonel, Gouverneur dezer bezittingen / geboren te Rotterdam den 3 January 1813 / overleden te St George d'Elmina den 21 September 1852/ zijn vriend H. van Rijckevorsel / te Rotterdam."
De waarschijnlijk oudste kaart van Elmina
ca 1500
Het oorspronkelijk door de Portugezen in 1482 gebouwde kasteel St George de la Mina (of d'Elmina) ligt op een rots pal aan zee en is in 1637 door de Nederlanden veroverd op Portugal dat toen nog onder de heerschappij van Spanje stond; op gezag van de West-Indische Compagnie waaronder het ressorteerde, is het aanzienlijk vergroot. Aan de voet ligt de negerstad die omstreeks 1850 ca. 18.000 inwoners telde en als vies en ongezond beschreven wordt; iéts meer binnenwaarts, op een heuvel, lag het destijds nog goed bruikbare fort Koenraadsburg.
Het kasteel was het fraaiste van alle ter Kuste door Europeanen al of niet bezet gehouden sterkten en is heden ten dage nog de trots van de in 1957 gestichte onafhankelijke republiek Ghana, die het goed onderhoudt en er een opleidingsschool voor de politie in vestigde.
In de 17de en 18de eeuw heeft het ongetwijfeld goede diensten bewezen aan de Nederlandse slavenhandelaars. Van hun "omzet" 'moet men zich relatief geen overdreven voorstelling maken. Van de Goudkust zijn waarschijnlijk niet meer dan ongeveer 10.000 slaven per jaar naar Amerika vervoerd en al snel verplaatste zich het zwaartepunt van die handel meer oostwaarts, eerst naar de zogenaamde Slavenkust en later nog verder weg, tot de monden van Niger en Congo. Het waren de Britten die tegen het einde der 18de eeuw in de slavenhandel domineerden; het Nederlandse aandeel in de totale slavenhandel van de 17de en 18de eeuw was slechts 5%. In Groot-Brittannie werd de slavenhandel verboden in 1807, in de Verenigde Staten in 1808, in Nederland in 1814.
0mstreeks de jaren 1850/60 bood het kasteel huisvesting aan de Gouverneur, zijn ambtenaren en officieren en een bezetting van 127 neger-soldaten en onderofficieren. Volgens de officiële formatie bestond het gehele ambtelijke apparaat uit een soort "tweede man" naast de Gouverneur, die de functies van "Boekhouder en Officier van Justitie, Secretaris en Kassier" in zich verenigde en een salaris van f 2.400 per jaar genoot en voorts 3 residenten à f 1.200, 6 assistenten à f 900, een magazijnmeester, een schoolmeester, beiden à f 900 en een tolk à f 500. Het officieren-corps behoorde te bestaan uit een officier van gezondheid Iste klasse (f 2.100) een dito 2de klasse (f 1.000), een 1ste Luit. (f 1.600), een 2de Luit. (f 1.000); een adjudantonderofficier (f 700) stond aan het hoofd van het kader. Met in totaal dus 19 blanken bestuurde men het gehele gebied en trachtte men er de orde te handhaven. Meestal was echter dat aantal wegens ziekte of verlof nog geringer. Zo was tijdens het hele jaar 1855 geen Nederlands geneesheer ter Kuste aanwezig.
Op sommige onder Nederlands gezag staande kustplaatsen, zoals Axim, Chama en Accra waren kommandanten geplaatst; zij hebben zich stellig ook met de particuliere handel onledig gehouden en een voorsprong gehad op de ongeveer 10 blanke particuliere kooplieden die, gevestigd in Elmina en op de buitenposten, in de handel met de negerbevolking meer in het binnenland een bestaan trachtten te vinden. Hiermee is de hele blanke bevolking van de Nederlandse Bezittingen ter Kuste van Guinea beschreven. Europese vrouwen waren er niet.
Wat de uitgestrektheid van de Bezittingen betreft, daarvan was geen opgave mogelijk, want al somt het "Verslag" van de Minister van Koloniën over 1849 een 35-tal namen op van kustdorpjes, "krommen", kwartieren en forten welke officieel tot de Nederlandsche Bezittingen werden gerekend, "de grensscheiding binnen 's Lands niet bepaald" zijnde, faalde iedere oppervlakte-berekening. Evenzeer was het "ondoenlijk om juiste getallen aangaande de bevolking op te geven."
Voor de openlegging en ontwikkeling van deze Bezittingen had het moederland weinig over. Het had kleine bedragen toegestaan voor het nemen van proeven met de cultuur van o.a. tabak en katoen en wat meer geld gewaagd aan de uitzending en uitrusting van enige ingenieurs en een tiental Duitse mijnwerkers om op meer wetenschappelijke wijze de goudwinning op binnenwaarts gelegen vindplaatsen ter hand te nemen. Het resultaat van beide experimenten was echter zeer teleurstellend en schrikte het moederland verder feitelijk voor goed af: geregeld werken op een plantage bleek van de bevolking die het vrijwel uitsluitend om rum te doen was, niet te kunnen worden verwacht, en de voor het aanleggen van een goudmijn het binnenland in getrokken Europeanen waren in 1849 daar aan de Boutry rivier allen op drie na overleden.
Financieel gesproken was het bezit ter Kuste voor het moederland een lastpost. In 1849 was een subsidie van een ton nodig en over de 3 daarop volgende jaren telkens ca. f 70.000. Inkomsten waren er nauwelijks; zij bestonden slechts uit "ankergeld" à raison van f 30 per lading geheven van alle niet-Nederlandse koopvaardijschepen en jaarlijks weinig meer dan f 1.600 opleverend, en voorts een wisselvallig bedrag van enkele duizenden guldens aan boetes wegens overtredingen en "boeigeld" bij ontslag uit gijzeling.
Hoe "onder-ontwikkeld" het gebied ondanks zijn aanraking van meer dan twee eeuwen met het Westen eigenlijk was, blijkt ook uit het ontbreken van enig muntstelsel. Als ruilmiddel bediende men zich van stofgoud waarvan één Eng. ounce gelijk stond met f 40. Ook het Gouvernement betaalde zijn soldij en gagementen daarin bij het gewicht uit. Het goud was voornamelijk afkomstig uit Ashanti (door de Hollanders destijds Ashantijn genoemd), een negerrijk in het binnenland dat zich meer dan twee eeuwen als eenheid wist te handhaven en pas omstreeks 1900 door de Britten na vijf of zes "Ashanti wars" definitief onderworpen is.
Dit rijk, met een oppervlakte van ongeveer tweemaal die van Nederland, reikte niet tot de kust. Het had in Nederland een trouwe bondgenoot, zoals ook in de Elminezen. De Britten daarentegen hadden steeds de vijanden der Ashanti, de Fantijnen (Fanti), gesteund en daar hun factorijen nu eenmaal met de onze dooreen gemengd langs de kust lagen, waren er steeds conflicten wanneer Fanti of Ashanti tegen elkaar op het oorlogspad meenden te moeten gaan.
De hoofdstad van Ashanti was Comassie (Kumasi), op ongeveer 8 dagreizen ten Noorden van Elmina gelegen. Generaal Verveer sloot er in 1836 een overeenkomst met de koning van Ashanti tot levering van 1000 manschappen 's jaars, bestaande uit vrijgekochte slaven en bestemd voor het leger in Oost-Indië. In 1842 kwam aan deze slecht nageleefde overeenkomst een eind.
Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL
LINK
Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL op Java
LINK
Echter in juli 1855 verzocht de Minister van Koloniën zijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken bij "zeer geheime" missive, opdracht te geven dat "door onzen Gezant te Londen met beleid en omzigtigheid worde nagegaan en onderzocht welke de meening van de Britsche Regering zoude wezen, indien men weder een aanvang maakte met het werven van Afrikanen ter Kuste van Guinea ten behoeve van het Nederlandsch Indische leger." Dat onderzoek schijnt gunstig te zijn uitgevallen want bij K.B. van 15 oktober 1855 No. 26 werd bepaald dat "de werving ter Kuste van Guinea van Afrikaansche recruten voor de landmagt in de Nederlandsche Overzeesche Bezittingen, opgeheven bij K.B. van 17 December 1841 No. 75, zal worden hervat."
Blijkbaar ter nadere uitvoering van dit besluit ging in 1858 een "gezantschap" naar de Koning van Ashanti en na ontvangst van het "reisverhaal" daarvan schreef Koloniën geheim aan de Gouverneur te Elmina o.a.: ". . . dat aan het voorstel om eenige geschenken voor den Vorst van Ashanti (te zenden) zal worden gevolg gegeven, en dat wat de voldoening der oude schuld ad f 9.000,- door den Vorst aangegaan, betreft, die schuld vereffend kan worden in recruten voor het Indisch Leger." Tezelfder tijd is ook overwogen de recrutering te beproeven aan de kust bij Kaap Palmas van Kroe-negers.
Hendrik Muller
1819 - 1898
Hendrik Muller sprak in een rede in 1872 o.m. het volgende uit:Reeds is de naam van Nederland aan de kust van Guinea ten spot en ten vloek geworden. Laten wij zorgen dat dit niet ook van Indie het geval worde.
Tientallen jaren achtereen - om van de 18de eeuw maar niet te spreken - had Nederland zich van zijn "Bezittingen" aldaar vrijwel niets aangetrokken en nauwelijks iets gedaan voor de ontwikkeling van de bevolking die daar zogenaamd onder zijn gezag stond. Van "bestuur" was weinig sprake en angstvallig had het Nederlandse Gouvernement zich steeds onthouden van iedere inmenging bij de onderlinge veten tussen de kustvolken of de veroverings-oorlogen in de richting van de kust, gevoerd door het met Nederland min of meer bevriende en met de Elminezen verbonden, meer binnenwaarts gelegen, krachtige negerrijk Ashanti.
Groot-Brittannie daarentegen liet zich wel gelden. Terwijl in het begin van de jaren '60 de betekenis van de Nederlandse handel afnam, hadden de Britten hun aandeel in in en uitvoeren van de Goudkust aanzienlijk weten te vergroten. In de weinig vriendschappelijke wedijver tussen de Nederlanders en de Britten legden de eersten het bijna steeds af, vooral ook doordat zij nimmer een vuist konden maken en aan de kustbevolking hun machteloosheid hoe langer hoe duidelijker werd. Hoewel ook in het Britse moederland uit overwegingen van zuinigheid en als gevolg van teleurstellingen er meer dan eens op werd aangedrongen, de bestuursposten ter kuste terug te trekken, was het Britse Gouvernement toch niet bereid aan die stemmen gehoor te geven; daardoor zou het niet alleen zijn toegenomen prestige bij de kustvolken prijs geven, doch deze bovendien een gemakkelijke prooi van het zo strijdbare en gevreesde Ashanti laten worden.
Het was omstreeks 1860 zo ver gekomen dat steeds meer stammen zich onder Brits protectoraat gesteld hadden en dat de Nederlandse Bezittingen als enclaves verspreid lagen in een groot onder Brits invloed staand gebied, ten koste van het Nederlands prestige uiteraard, maar nog meer van de Nederlandse handel, die zich hierdoor voortdurend meer van de wegen naar het achterland zag afgesloten.
Deze min of meer onhoudbare toestand heeft er ten slotte toe geleid dat eerst, in 1867, een tractaat tussen Nederland en Groot-Brittannie tot gebiedsruil ter Kuste tot stand kwam en later, in 1872, na vele nieuwe verwikkelingen, de ratificaties van een tractaat tot afstand aan Groot-Brittannie van de Nederlandse Bezittingen ter Kuste van Guinea gewisseld werden. Maar voor het zover was, is er in Nederland heel wat politiek geschipper nodig geweest en in en buiten de Kamers felle strijd geleverd tussen voor en tegenstanders.
In 1858 was men op het Colonial Office te Londen echter overtuigd "that the present state of affairs on the Coast could not and should not last much longer. The simplest course would be to buy out the Dutch; otherwise we should press for an equalization of customs duties; If these alternatives failed then an exchange might be attempted."
C.J.M. Nagtglas
1814 - 1897
Gouverneur Ter Kuste van Guinea, hoofdvestiging Elmina
In Nederland was het eerste alternatief toentertijd absoluut niet te verwezenlijken. Het tweede, al had C. J. M. Nagtglas die van 1858 tot 1862 Gouverneur ter Kuste was, er sterk op aangedrongen, had de Regering uit overwegingen van binnenlandse politiek niet aangedurfd. Dit wordt bevestigd door een rapport van 12 juni 1860 van de Britse Gezant Napier aan de Foreign Secretary Lord John Russell over zijn besprekingen met onze Minister van Koloniën Rochussen, waarin gezegd wordt dat een overeenkomst tot het heffen van een gemeenschappelijk invoerrecht ter Kuste, waarschijnlijk door de Staten Generaal zou worden verworpen, prompted by commercial jealousy in general, and particularly by the instigation of a house in Rotterdam, daarmee doelend op de firma Muller & Co....
De derde mogelijkheid, die van gebiedsruil, was al vaker gesuggereerd en niet kansloos. Nagtglas was er een warm voorstander van, ook al omdat het heffen van invoerrechten ermee gecombineerd kon worden. Onderhandelingen daarover met Groot-Brittannie waren in 1860 zonder resultaat afgebroken, doch in 1863 stelde Nagtglas, toen in Nederland terug met pensioen, deze in zijn ogen enige bruikbare oplossing publiekelijk aan de orde door middel van een anonieme brochure getiteld Wat moet Nederland doen met zijne bezittingen ter Kuste van Guinea?
Van dit geschrift gebruikt de schrijver een groot gedeelte om de verwaarlozing van deze "bijna vergeten plek" aan de Kust aan de kaak te stellen, waar de toestand "gedurende de jongstverloopene 2 1/4 eeuw nagenoeg dezelfde is gebleven."
Als voorbeeld van het weinige dat "tot zedelijke en stoffelijke verbetering" der bevolking was gedaan, vermeldt hij o.a. dat pas omstreeks 1837 voor het eerst een onderwijzer naar de Kust werd gezonden, die echter het leven liet bij een expeditie tegen de Ahanta's. In 1847 kwam er een nieuwe, die na een jaar overleed en diens opvolger werd in 1852 naar Nederland teruggezonden omdat het bestuur niet met hem kon opschieten.
Eerst in 1853 ving te Elmina het geregeld onderwijs aan met 40 leerlingen, "en men zag daar ook de vruchten van, daar het getal schoolkinderen in 1860 tot 180 klom."
De schrijver constateert voorts dat de traktementen van de subalterne ambtenaren zo laag zijn, dat "zij niet of te naauwernood genoeg hebben om op hoogst bekrompene, ja armoedige wijze in hun onderhoud te voorzien." De Bezittingen kostten, zonder iets voor de Nederlandse schatkist op te leveren, jaarlijks ongeveer f 130.000, welk bedrag de Regering blijkbaar zo hoog achtte, dat van een verhoging der traktementen of uitbreiding van het aantal ambtenaren, geen sprake kon zijn.
In deze omstandigheden moest naar het oordeel van de schrijver - een der zeer weinigen die het weten konden - Nederland of zich bij de eerste de beste gelegenheid van de Kust van Guinea ontdoen, of zo spoedig mogelijk met Groot-Brittannie een ruiling van grondgebied overeenkomen met heffing door beide regeringen van gelijke rechten op "in de eerste plaats geestrijke dranken, tabak, schietgeweer en buskruid".
Vermoedelijk mede doordat de Britten in 1863 met hun Fanti bondgenoten een nederlaag tegen de Ashanti's hadden geleden en ook in Groot-Brittannie weer stemmen waren opgegaan tegen het in stand houden van bestuursposten aan de Kust welke alleen maar lastposten waren, werden in 1865 de onderhandelingen over gebiedsruil tussen de beide regeringen weer opgenomen.
Na veel vertraging kwamen onze onderhandelaars Nagtglas en Bentinck in Londen in het begin van 1867 met de Engelsen tot overeenstemming en op 5 maart werd het traktaat getekend:Als grens tussen de Nederlandse en Britse gebieden zou voortaan gelden een lijn lopend pal noordwaarts van de mond van de Zoete Rivier tot aan de zuidgrens van het niet tot de kust reikende koninkrijk Ashanti. Daardoor bleef Elmina nog juist Nederlands en kwamen de Britse plaatsen gelegen westwaarts van die lijn, als Apollonia, Dixcove, Saccondee en Kommenda met de daar gelegen forten onder ons gezag. In ruil daarvoor stonden wij aan de Engelsen af de oostwaarts ervan gelegen plaatsen als Mouree, Kormantijn, Apam en Accra.
Much to the satisfaction of the Dutch, this treaty followed the draft agreement in giving them everything they wished, even to an article stipulating that the boundary settlement would not be upset by any subsequent abandonment of the customs arrangements.
Voorts was bepaald dat voor beide gebieden een uniform systeem van invoerrechten zou gelden met een hoog recht op de vier artikelen door Nagtglas in zijn brochure genoemd en 3 % ad valorem op alle andere goederen.
Hendrik Muller
1819 - 1898
Bij de schriftelijke behandeling door de Tweede Kamer in 1867 ondervond het traktaat weinig kritiek, but by the time the measure was debated, on 29th June, the Rotterdam house of H. Muller, van Rijckevorsel's successor, had presented an address strongly criticizing the proposed system of valuing imports for customs duty. In particular it attacked the permission given to customs officers to confiscate goods on payment of their declared value plus ten percent.
Mullers meer van technische aard zijnde bezwaren, later, na gevraagd advies, ook door de Kamer van Koophandel van Rotterdam tegen het Britse stelsel van rechtenheffing ingebracht, vormden de hoofdzaak van de bij de openbare behandeling in de Tweede Kamer geuite kritiek, but the Foreign Minister did not hesitate to declare that Muller, like van Rijckevorsel before him, was interested only in keeping the Goldcoast trade free of duty. Met 30 tegen 23 stemmen werd het traktaat goedgekeurd.
In de Eerste Kamer kwam Mullers bezwaar wel weer ter sprake, doch op 3 juli werd ook daar het wetsontwerp aangenomen, nl. met 26 tegen 1 stemmen; het was Mullers vriend, de Rotterdammer en oud-minister Fransen van de Putte, die tegenstemde.
Citaat uit een van Aad's Atjeh, de bloedige verovering door Nederland (2/4) verhalen:Tegen alle verwachting in heeft het traktaat voor Nederland rampzalige gevolgen gehad. Toen het ten uitvoer werd gelegd, bleek de bevolking van de plaatsen oostelijk van Elmina gelegen, zich er vrijwel zonder morren in te willen schikken dat zij onder Brits gezag kwam. Doch uit de Britse plaatsen die voortaan de Nederlandse vlag moesten erkennen, kwamen talrijke protesten los, reeds dadelijk nadat eind 1867 ter Kuste bij proclamatie de op handen zijnde verandering van protectie, jurisdictie, soevereiniteit of hoe men het noemen wilde, bekend was gemaakt.
Nederlands liberaal staatsman, van 1838 tot 1849 stuurman ter koopvaardij, van 1849 tot 1859 administrateur van een suikerfabriek op Java. In 1862 werd hij lid van de Tweede Kamer en hielp in deze functie mee het kabinet Rochussen omver te werpen. Van 1874 tot zijn dood was hij lid van de Eerste Kamer.
In de kabinetten Thorbecke (1863-1866), Fransen van der Putte (februari-mei 1866) en De Vries (1872- 1874) was Fransen van der Putte minister van Koloniën, in het laatste kabinet bekleedde hij tevens de post van minister van Marine.
Zijn ontwerp-Cultuurwet, waarin de Javaan Vrije Arbeid zou krijgen, tastte het Cultuurstelsel aan. Dit voorstel werd in 1866 verworpen. Hij had, volgens Multatuli, de Atjeh oorlog nodig om de aandacht af te leiden van zijn onbekwaamheid.
In Idee 945 schrijft Multatuli:
`Zo-even vernam ik - Juli '72 - dat men goedgevonden heeft ten tweeden male een man tot minister van Koloniën te benoemen, die nooit andere blyken van bekwaamheid of competentie gaf, dat dat hij nog sneller dan anderen enige millioenen uit den Javaan wist te persen.
De herhaalde benoeming van dien Fransen van der Putte tot minister, is schandelyk, en behoorde een schandaal te zyn. Nooit openbaarde zich de Nederlandse geld aanbidding op brutaler wys. Ben ik dan de enige die zich ergert aan dat wegsmyten van waardigheid?'
Uiteraard waren noch de zogenaamde "Britse", noch de "Nederlandse" kustvolkjes gekend in de hun te wachten staande overdracht, ofschoon zij feitelijk geen onderdanen doch beschermelingen waren en in hun eigen ogen zelfs niet meer en niet minder dan "bondgenoten". De Brits-Nederlandse overeenkomst werd al snel onverbloemd een "monstrous blunder" genoemd en vooral de Britse regering wordt verweten dat zij niet voorzien heeft hoe fel de onder Britse jurisdictie gestaan hebbende kustrijkjes zouden reageren tegen de overdracht aan Nederland "like so many bullocks".
Het was vooral de oude haat tegen en de vrees voor de sterke Ashanti's en de met hen verbonden bevolking van en om Elmina, die de Nederlandse vlag onaanvaardbaar maakte voor de Fanti's en de met hen bevriende andere kuststammen die tot dusver de bescherming van Groot-Brittannie hadden genoten. Dat deze in verzet zouden komen, hadden de Britten kunnen bevroeden, doch de Nederlanders nauwelijks.
Voor zover bekend heeft Muller geen schade ondervonden van de krijgsbedrijven die volgden en the Coast in flames hebben gezet van 1868 tot 1870.
Ondanks de ontvangen protesten werd begin 1868 overal waar ten westen van Elmina Britse forten of bestuursposten lagen, de Britse vlag gestreken en de Nederlandse gehesen. Z.M. stoomschip Het Metalen Kruis, naar de Kust gezonden om bij de overgang de behulpzame hand te bieden, en in sommige gevallen ook een Brits oorlogsschip, lag daarbij op de rede.
1869
"Onze bezittingen ter kuste van Guinea", w.o. Elmina
volgens het Traktaat van 5 Maart 1867
toen Nederlandse bezittingen waren uitgewisseld tegen Britse v.v.
op de kaart (Br.) was vroeger Britsch, (N) voorheen Nederlandsch
In Apollonia berustte de bevolking in de procedure. Na enig verzet en met grote tegenzin onderwierpen ook Dixcove en Saccondee zich eraan. Doch in Kommenda, 2 1/2 uur gaans westwaarts van Elmina gelegen, wilden de bewoners er niets van weten. Toen parlementeren niets hielp en de met geweren bewapende inheemsen zich tegen het hijsen van de Nederlandse vlag bleven verzetten, liet de sedert kort als Gouverneur opgetreden oud-luit. kolonel der Ned. Indische militaire administratie J. W. P. Boers geweld gebruiken. Op 31 januari 1868 werd het krom (d.i.negerdorp) met granaten van Het Metalen Kruis, aan boord waarvan de Gouverneur zich bevond, in de as gelegd, nadat op de bouwvallen van het tot dusver Britse fortje ter plaatse de Nederlandse vlag was geplant. De Kommendezen waren in de bossen gevlucht doch gaven hun verzet niet op. Ze vonden gemakkelijk steun bij andere Fanti stammen en zo ontstond de zogenaamde Fanti Confederation, die zich samentrok voor een aanval op......... Elmina.
Van begin april tot eind mei 1868 heeft dit verbond met een strijdmacht van 15 à 20.000 man onze hoofdplaats in optima forma belegerd. Zelfs wist het Elmina met kano's ook aan de zeezijde af te grendelen, er gebruik van makend dat Het Metalen Kruis juist toen de toestand kritiek begon te worden, de reis huiswaarts had aanvaard, wegens dreigend gebrek aan proviand. Ons garnizoen te Elmina beschikte wel over 70 stukken oud geschut, doch telde slechts 88 man, bewapend met van 1815 daterende geweren.
En al stond de vanuit de omliggende dorpen naar Elmina gevluchte bevolking, ongeveer 2500 geweren sterk, ons trouw terzijde, toch was de toestand uiterst hachelijk. Het eind is geweest dat op 26 mei een gevaarlijke stormloop op het nippertje kon worden afgeslagen en dankzij de onverwachte aankomst voor Elmina van Z.M. schroefstoomschip Amstel dat Het Metalen Kruis was komen vervangen, de Fanti's tot opbreken van het beleg werden gedwongen. Hun verzet was echter niet gebroken; zij bleven meester op de toegangswegen tot Elmina en belemmerden, ofwel de communicatie met de andere kustforten als het halen van goed drinkwater waaraan te Elmina groot gebrek was.
Van de Britten die de Fanti's van oudsher in bescherming hadden, werd gedurende het beleg meer tegenwerking dan steun ondervonden. Zij zagen maar al te graag dat de handel van Elmina zich tengevolge van al deze verwikkelingen nog meer naar hun hoofdplaats Cape Coast Castle verlegde. Zij moeten op de val van Elmina gehoopt hebben, ter voorkoming waarvan zij geen vinger uitstaken.
Mei 1869 arriveerde ter Kuste de tot regerings-commissaris benoemde oud-gouverneur Nagtglas ter vervanging van Boers. Hij vertrouwde de Elminezen tot een zekere neutraliteit bij de conflicten tussen Ashanti's en Fanti's te kunnen bewegen en daarmee Nederland van de enigszins genante vriendschap met eerstgenoemden te bevrijden. Doch nog geen twee weken na zijn aankomst vond een incident plaats dat aan de hoop op een vreedzame oplossing van de abnormale situatie de bodem insloeg.
Op 26 mei sloeg een sloep van Z.M. Amstel voor verkenning naar de kust bij Kommenda gezonden, in de branding om. Een deel van de bemanning vond de dood in de golven en een officier en vier matrozen die zwemmende het strand hadden weten te bereiken, werden er door een bende gewapende Kommendezen gevangen genomen. Een van de matrozen die trachtte te vluchten, werd doodgeschoten en de overigen werden na een maand gevangenschap, gedurende welke zij hun leven telkens bedreigd zagen, onder Britse pressie tegen een door ons betaald losgeld van 300 ons goud ( = f 12.000) te Cape Coast aan de Britten uitgeleverd.
In het moederland verwekte deze gebeurtenis zoveel verontwaardiging, dat nu ook Z.M. stoomschip Vice-Admiraal Koopman naar de Kust werd gezonden. Het kwam in september 1869 voor Elmina en op 11 november was aan de kust op de plaats van het in januari 1868 verwoeste Kommenda in een kampement een troepenmacht bijeen ter tuchtiging van de Kommendezen.
Zonder slag of stoot werd het fortje bezet; een naburig krom werd veroverd en in brand gezet en daarna werd op 10 januari 1870 met 120 Europese en 70 neger-soldaten de strafexpeditie tegen de een tiental kilometers binnenwaarts gelegen hoofdplaats der Kommendezen, Kwassi Krom, ondernomen.
De bevolking daarvan, goed van geweren voorzien en in het bos een geduchte tegenstander, bood aanvankelijk veel tegenstand, doch nog diezelfde dag werd de plaats op de vijand veroverd en door aan Nederlandse zijde vechtende negers (zonder enig bevel daartoe) in brand gestoken. Drie Europeanen lieten het leven en vijftien werden gekwetst; de verliezen van onze tegenstanders werd op 250 à 300 aan doden, vermisten en gekwetsten gesteld.
Na deze bestraffing, welke met de voorbereidingen twee maanden in beslag nam, weken de Kommendezen grotendeels naar Brits gebied uit; zodat eindelijk het verkeer over land met de westelijk gelegen kustplaatsen vanuit Elmina kon worden hervat. Terugbetaling van de losprijs in 1869 betaald, kon niet worden afgedwongen. Toch beschouwde men als gevolg van de expeditie naar Kwassie Krom het prestige van Nederland aanmerkelijk verhoogd en zowel de Amstel als de Vice Admiraal Koopman keerden naar huis terug.
Degenen in Nederland die toen op een opbloei van Elmina en andere Bezittingen ter Kuste vertrouwd hebben, zijn geheel bedrogen uitgekomen. Het begin van het einde was aangebroken.
Ashanti had ter ondersteuning van de Elminezen in het begin van 1870 troepen naar de kust gezonden en deze begonnen nu aanvallen op de Fanti's vanuit Nederlands geacht gebied, hetgeen uiteraard voor het weerkeren van de rust in het onmiddellijke achterland verre van bevorderlijk was. De Nederlanders waren absoluut onmachtig deze guerrilla de kop in te drukken en de handel bleef kwijnen. Al zag bijna niemand het toen in: de patiënt was te ziek om weer gezond te kunnen worden.
Het tweede deel van het drama speelt zich hoofdzakelijk in Nederland af.........
In juni 1870 slaagde de net benoemde nieuwe Minister van Kolonien De Waal erin van de Koning de toestemming tot onderhandelen met de Britten te verwerven. Hij deed het daarbij voorkomen alsof Groot-Brittannie had voorgesteld onze Afrikaanse Bezittingen over te nemen, terwijl dat voorstel feitelijk van hem zelve was uitgegaan, althans door hem was uitgelokt.
Voorts trachtte hij in hetzelfde verband voor ons gunstiger voorwaarden te bereiken ter zake van een tweetal ontwerp-traktaten welke andere tussen Nederland en Groot-Brittannie hangende koloniale kwesties regelden. Deze betroffen ons verlangen dat Groot-Brittannie geen bezwaar zou maken tegen Nederlandse gezagsuitbreiding in Siak op Sumatra, met als tegenprestatie onzerzijds afschaffing van de differentiële rechten, en voorts dat het zou toestaan dat wij werkkrachten voor Suriname in Brits-Indië wierven.
Zodoende zou De Waal bereiken dat er sprake mocht zijn van een redelijke compensatie voor de afstand van ons bezit in Afrika. Hoezeer die compensatie slechts schijn was, blijkt wel uit het feit dat de Britse regering zich meteen op het standpunt stelde, dat het "Nederland door het van deze schadepost te ontlasten een gunst bewees, welke generlei compensatie behoefde." Bovendien was tussen beide regeringen over de Siak- en Suriname-traktaten toen reeds feitelijke overeenstemming bereikt. Op 8 september 1870 werden die twee dan ook in hun oorspronkelijke vorm getekend.
0nze regering kreeg in die tijd met allerlei moeilijkheden in verband met het traktaat te kampen. Niemand was ermee tevreden. De Elminezen lieten door middel van een petitie aan Koning Willem III blijken van hun zeer gedecideerde onwil zich tot beschermelingen van de Britten gemaakt te zien.
In Nederland kwamen vele persartikelen en een aantal al of niet anonieme brochures los, vrijwel alle pleitend tegen afstand. De Britten gaven te kennen niet tot uitvoering van het traktaat te willen overgaan zolang een te Elmina verblijvend aanvoerder van de Ashanti's, een zekere Akyeampon (in de Nederlandse publicaties veelal Atjempon genoemd), die de bevolking tegen de Fanti's opzette, niet uit Elmina verwijderd was. Zij verlangden voorts zekerheid dat de Koning der Ashanti's tegen diens beweringen in, geen rechtmatige aanspraken op Elmina had. En Nagtglas, staande voor de onmogelijke taak Atjempon kwijt te raken, de Elminezen met hun toekomstige lot te verzoenen, samen te werken met de Britten en de Ashanti's te bevredigen, zag, hoewel geporteerd voor de afstand aan Groot-Brittannie, geen uitweg meer en verliet om gezondheidsredenen in juni 1871 de Kust, zijn terugroeping reeds geruime tijd vroeger aangevraagd hebbend.
Uit vrees dat de toestand in Elmina door verder uitstel tot een fatale uitbarsting zou leiden, zette de regering, na de tekening in februari, de zaak door en diende, hoewel de Raad van State tegen de inhoud van het wetsontwerp bezwaren had geformuleerd, op 23 april de Goudkust- en Siak-traktaten in bij de Staten-Generaal; het Suriname-traktaat moest toen nog worden ingediend.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer werden de Ministers Van Bosse en Gericke bestookt met vragen over het initiatief tot de afstand en tot de, een vrije stemming belettende samenkoppeling. Zonder volledige opening van zaken te geven en zich ten dele op onwetendheid omtrent de vroegere onderhandelingen van hun voorganger De Waal beroepend, sloegen de beide ministers zich zo goed mogelijk door het debat heen. Op 7 juli 1871 vond de stemming plaats met het verrassend resultaat dat het Goudkust-traktaat werd aangenomen met 34 tegen 30 stemmen, doch het Siak-traktaat verworpen met 36 tegen 28 stemmen!
Een wonderlijke situatie was thans ontstaan. Eigenlijk diende de regering wegens de samenkoppeling, nu het Goudkust traktaat terug te nemen. Zij wist echter te bereiken dat de Britten, die grote waarde hechtten aan de opheffing van de differentiële rechten, zich bereid verklaarden over het Siak traktaat opnieuw te onderhandelen en dat de Eerste Kamer met de behandeling van het Goudkust-traktaat zo lang wilde wachten.
Van de Britten konden ten aanzien van onze invloed op Sumatra verdere concessies worden verkregen, namelijk de vrije hand in Atjeh. Daarmee werd het oorspronkelijke Siak traktaat tot een Sumatra traktaat dat door beide landen op2 november getekend werd. En zo kon eindelîjk op 16 december het drietal traktaten bij de Eerste Kamer worden ingediend, nadat de Suriname en Sumatra traktaten de Tweede Kamer thans vlot gepasseerd waren.
In de Eerste Kamer is eveneens scherpe kritiek op het Goudkust-traktaat geleverd. De nieuwe, zoveel aantrekkelijker geworden overeenkomst betreffende Sumatra was echter voor verschillende tegenstanders aanleiding om de pil maar te slikken; het was bovendien geen onderwerp van partij politiek.
Op 17 januari 1872 verenigde ook de Eerste Kamer zich met de overdracht van onze laatste Afrikaanse bezittingen aan de Britten (met 29 tegen 6 stemmen; onder de vóórstemmers bevond zich ditmaal ook Fransen van de Putte) en de volgende dag werden de beide andere traktaten, zonder oppositie, eveneens aanvaard. De op 20 januari 1871 tot wet geworden ontwerpen konden dus (op 17 februari) geratificeerd worden. De drievoudige samenkoppeling had toch haar werk gedaan! Maar al kwamen Sumatra en Goudkust traktaat gezamenlijk en gelijktijdig tot stand, er werd toen uitdrukkelijk gesteld, dat van een compensatie voor het verkrijgen van de vrije hand in Atjeh, met het afstaan van de Goudkust, "onmogelijk gesproken kan worden." Het was onze nationale onmacht die ons bij deze zelfs thans nog vaak gehoorde legende onbewust troost heeft doen zoeken. Nu vele jaren later denken wij daar heel anders over.....
Maar om ons te beperken tot Elmina, dit werd in 1872 geschreven, Elmina moest maar zo snel mogelijk vergeten worden:De overdracht van Elmina aan de Britten vond plaats op 6 april 1872. In het openbaar en in aanwezigheid van de Britse Gouverneur-Generaal van Sierra Leone John Pope Hennessy, (onder wie het bestuur van de Engelse Goudkust toen ressorteerde), Ferguson en zijn militaire en burgerlijke ambtenaren, de stamhoofden van Chama, Saccondee, Axim, Boutry, Dixcove en van de koning en kwartierhoofden van Elmina, allen verenigd in de grote "Palabber-zaal" van het kasteel. De plechtigheid, gedurende welke alle hoofden hun toestemming tot de overdracht verleenden, verliep zonder enig incident. De Nederlandse vlag bleef die dag tot zonsondergang naast de Britse van het kasteel wapperen, maar aan onze ononderbroken vestiging van bijna 2 1/2 eeuw was voor goed een einde gekomen.
De geschiedenis der kust van Guinea beslaat geen schoone bladzijde in de geschiedenis onzer koloniën. Zij moge in den beginne van 'de geestkracht der vadren' spreken..., later getuigt zij van meer dan gewone wreedheid, meer dan alledaagsche bekrompenheid, betreurenswaardige verwaarloozing, zoowel van eigen belangen, als die van de bevolking, groote zedeloosheid, onverschilligheid en egoïsme.
Laten wij de geschiedrollen, welke van de kust van Guinea verhalen, ongeopend verbranden en ze nimmer meer voor den dag halen, om daaruit stof te putten tot hoovaarding of tot leering...
Al snel werd het een met onze eer en onze belangen onbestaanbaar tractaat genoemd, nadat er twintig jaar na de tot stand koming verlopen waren. In ieder geval zullen na de liquidatie van onze Afrikaanse belangen, velen in ons land het hoofd wel eens geschud hebben, toen de zogenaamde "winst", bestaande uit de tegelijk met de afstand van de Goudkust verkregen vrije hand tegen Atjeh, bleek neer te komen op het van 1873 af voeren van een slepende, millioenen verslindende oorlog tegen dat rijk, welke 40 jaar geduurd heeft! En de Britten, die zich na 1872 als enige heersers aan de Goudkust gelukkig geprezen mogen hebben, werden, eveneens van 1873 af, in nieuwe oorlogen tegen Ashanti gewikkeld, waarin zij wel veldslagen wonnen doch niet de vrede. Ook daar heeft het tot het begin dezer eeuw geduurd voordat van algehele pacificatie gesproken kon worden.
De Britse overheid betaalde 46.939 gulden en 62 cent voor de Nederlandse bezittingen aan de Goudkust. Terwijl men er in Den Haag van overtuigd was een goede ruil te hebben gedaan, raakte de opperkoning van het Ashanti-rijk buiten zichzelf van woede toen dit nieuws hem bereikte.
De asantehene voelde zich zwaar gegriefd en had enorm gezichtsverlies geleden omdat hij niet was geraadpleegd. Elmina bevond zich op zijn grondgebied en handelsroutes naar de kust waren door de genoemde transactie geblokkeerd.
Tot overmaat van ramp had de zo bijzonder lucratieve slavenhandel met de Nederlanders door de overdracht aan de Britten opgehouden te bestaan. Het jaar daarop werden Elmina en het oostelijk daarvan gelegen Cape Coast Castle door 20.000 zwaar bewapende Ashanti-krijgers belegerd, maar de aanval werd uiteindelijk afgeslagen door Britse troepen onder generaal sir Wolseley.
Op 14 maart 1874 werd een vredesverdrag met Groot-Brittannië gesloten, waarbij de asantehene van al zijn aanspraken afzag en opnieuw gezichtsverlies leed. Hem werd allereerst een schadevergoeding opgelegd die betaald diende te worden met 14.000 kilo goud. Daarnaast zegde hij met grote tegenzin toe dat handelsroutes onder alle omstandigheden open zouden blijven, dat zijn volk zich zou onderwerpen aan het verbod op het houden van huisslaven, en dat rituele mensenoffers niet meer zouden plaatsvinden in alle aan de Ashanti schatplichtige gebieden.
Niet lang daarna echter zou de strijd weer in alle hevigheid oplaaien.
Britse soldaten ondervonden aan den lijve wat het betekende om zich met volle bepakking door stomende oerwouden of onder de blakende zon te moeten worstelen, terwijl men achterhoedegevechten leverde met geboren guerrillastrijders.
Maar tegen de overmaat aan moderne vuurwapens, zoals het Maxim-machinegeweer met een vuursnelheid van elf schoten per seconde en een bereik van ruim 1000 meter, waren de Ashanti kansloos. Op 18 januari 1896 trokken Britse troepen onder bevel van sir Francis Scott de hoofdstad Kumasi zegevierend binnen. Het koninklijk paleis, waar eertijds (in 1701) opperkoning Osei Tutu de Nederlandse gezant Van Nyendael nog audiëntie had verleend, was al in 1874 verwoest.
De opperkoning werd gevangengenomen en het Ashanti-rijk tot Brits protectoraat uitgeroepen. Het huidige Ghana omvat de vroegere koloniën en protectoraten Goudkust, Ghana's rijkste provincie Ashanti en Brits Togoland, en werd de eerste Britse kolonie in Afrika waar in 1957 de onafhankelijkheid is uitgeroepen.
Nederland kreeg, waarvoor het initiatief dus was genomen tijdens die beroemde wandeling in het Haagse Bos, (zie ons eerste verhaal) door het verdrag, waarin o.m. de overdracht van Elmina aan Groot-Brittannie werd geregeld, dus de vrije hand in Nederlands-Indie. In 1873 werd door Nederland de, historisch laatste, oorlogsverklaring aan het vrije Sultanaat Atjeh afgegeven, de grootste aanvalsoorlog ooit door Nederland gevoerd met als resultaat 100.000 doden en 1.000.000 gewonden. Er volgden nog twee oorlogsverklaringen in WOII, maar die waren een gevolg van het feit dat Nederland zelf werd aangevallen.
Geinteresseerd ? Klik dan hier, kom je op Aad's unieke Atjeh site.In de jaren '50 meldde een bezoeker over Elmina:
Een van de eerste Nederlandse aanvallen op Atjeh in 1873
Een Nederlandse Heldendood tijdens een Nederlandse aanval op de Moskee van Banda Atjeh
aldus de toelichting uit 1889
Thans is Elmina niets meer dan een "picturesque backwater". De oude, in kwartieren verdeelde negerstad vlak bij het kasteel, is geheel verdwenen. Maar het kasteel zelf staat er nog in volle glorie met menig souvenir uit de tijd van ons bestuur-, zoals bakstenen en ramen uit Holland aangevoerd, een gedenksteen met latijnse inscriptie ter herinnering aan de verovering op de Portugezen in 1637 door een expeditie, van Brazilië door graaf Johan Maurits van Nassau uitgezonden, een ijzeren hekwerk met de initialen "W.G.C." (West-Indische Geoctrooyeerde Compagnie).
In de binnenste toegangspoort tot het kasteel is een steen gemetseld ter herinnering aan de op een na laatste Gouverneur C. J. M. Nagtglas.
Elmina in 1806
Elmina in 1950
Tot slot nog dit schitterend overzicht
WIC Vlag
LINK
Dutch Gold Coast (Dutch Guinea)
Capital: Elmina Population: N/A 1598 Dutch Gold Coast Settlements (Axim [Feb 1642-1664, 1665-71],
Ft. Dorothea [Akwida: 1687-1698, 1711-1712, 1732-1804],
Ft. Elmina [also called Ft. Conraadsburg, St. Jago, Ft. de Veer,
Ft. Java, Ft. Scomarus, and Ft. Naglas 29 Aug 1637 - 6 Apr 1872],
Ft. Hollandia [1725-1815], Ft. Batenstein [Butri: 1656-1665,
1666-1871], Ft. Apollonia [Benyin: 16..-16.., 1868-1871],
Ft. Oranje [Sekondi: 1640-1871], Ft. San Sebastian [Shama:
1637-1664,1664-1871], Ft. Vredenburgh [Komenda: 1785-1871]),
Carlsborg [Cape Castle: 1688-1782, 16 Apr 1659-May 1659],
Ft. Nassau [Mouri: 1598/1611-1664, 1665-1782, 1785-1867],
Ft. Amsterdam [Cormantin: 1665-1721, 1785-1867], Ft. Leydsaemheyt
[Apam: 1697-1782,1785-1868], Ft. Goede Hoop [Senya Beraku:
1667/1705-1782, 1785-1868], Ft. Crêvecoeur [Accra: 1649-1782,
1785-1867/8], and Ft. Metaal Kruis [Dixcove: 1868-1871]).
29 Aug 1637 Dutch take the Fort of Elmina from the Portuguese.
1721 Prussia sells Gross-Friedrichsburg to the Dutch (renamed
Hollandia) .
1782 - 1785 British occupy Ft. Vredenburgh, Ft. Amsterdam, Ft. Nassau,
Ft. Goede Hoop, Ft. Crêvecoeur (to 1786) and Ft. Leydsaemheyt.
21 Feb 1871 Dutch Gold Coast Settlements sold to Britain and incorporated
into Gold Coast.Administrators
1598 - 1624 .... [unknown]
Directors-general
1624 - 1 Oct 1638 Adriaan Jacobs
1 Oct 1638 - 18 Jul 1639 Nikolaas van Ypren
18 Jul 1639 - 6 Jan 1641 Arend Jacobszen Montfort
6 Jan 1641 - 18 Dec 1645 Jacob Ruyghaver (1st time)
18 Dec 1645 - 9 Apr 1650 Jacob van der Well
9 Apr 1650 - 11 Jun 1650 Hendrik Doedens
Governor
11 Jun 1650 - 15 Mar 1651 Arent Cocq
Directors-general
15 Mar 1651 - 24 Jan 1656 Jacob Ruyghaver (2nd time)
24 Jan 1656 - 27 Apr 1659 Jean Valkenburg (1st time)
27 Apr 1659 - 7 Apr 1662 Japser van Houssen
7 Apr 1662 - 23 Dec 1662 Dirk Wilré (1st time)
23 Dec 1662 - 2 Jun 1667 Jean Valkenburg (2nd time)
Governor
2 Jun 1667 - 12 Dec 1668 Huybert van Ongerdonk
Directors-general
12 Dec 1668 - 12 Jun 1675 Dirk Wilré (2nd time)
12 Jun 1675 - 13 Sep 1676 Johan Root
13 Sep 1676 - 26 Mar 1680 Abraham Meermans
26 Mar 1680 - 1 Aug 1683 Daniel Verhoutert
1 Aug 1683 - 15 Jul 1685 Thomas Ernsthuis
15 Jul 1685 - 29 Jan 1690 Nikolaas Sweerts
29 Jan 1690 - 25 Mar 1694 Joel Smits
25 Mar 1694 - 9 Jun 1696 Jan Staphorst
9 Jun 1696 - 2 Jun 1702 Jan van Sevenhuysen
9 Jun 1702 - 5 Nov 1705 Willem de la Palma
5 Nov 1705 - 10 Oct 1708 Pieter Nuyts
Governor
10 Oct 1708 - 14 Aug 1709 Henrikus van Wiessel
Directors-general
14 Aug 1709 - 16 Apr 1711 Adriaan Schoonheidt
16 Apr 1711 - 11 Jun 1716 Hieronimus Haring
11 Jun 1716 - 9 Apr 1718 Robberts Abraham Engelgraef
9 Apr 1718 - 14 Oct 1722 Willem Bullier
14 Oct 1722 - 28 May 1723 Abraham Houtman
Govenor
28 May 1723 - 14 Dec 1723 Mattheus de Kraane
Directors-general
14 Dec 1723 - 11 Mar 1727 Pieter Valkenier
11 Mar 1727 - 6 Mar 1730 Robert Norri
6 Mar 1730 - 13 Mar 1734 Jan Pranger
13 Mar 1734 - 21 Feb 1736 Antonius van Overbeek (d. 1736)
21 Feb 1736 - 15 Oct 1736 ....
15 Oct 1736 - 16 Mar 1740 Martinus Fançois des Bordes (d. 1740)
Governor
16 Mar 1740 - 7 Mar 1741 François Barbrius (d. 1741)
Directors-general
8 Mar 1741 - 11 Apr 1747 Baron Jacob de Petersen
11 Apr 1747 - 14 Jul 1754 Jan van Voorst
14 Jul 1754 - 24 Oct 1755 Nikolaas van der Nood de Gieterre (d. 1755)
Governor
24 Oct 1755 - 16 Jan 1758 Roelof Ulsen (d. 1758)
Directors-general
16 Jan 1758 - 12 Mar 1759 Lambert Jacob van Tets (d. 1759)
13 Mar 1759 - 2 Mar 1760 Jan Pieter Theodor Huydecooper (d. 1769)
(1st time)
2 Mar 1760 - 11 Jul 1763 David Pieter Erasmi (d. 1763)
Governor
11 Jun 1763 - 31 Aug 1764 Henrick Walmbeck (d. 1764)
Directors-general
31 Aug 1764 - 11 Sep 1764 ....
11 Sep 1764 - 8 Jun 1767 Jan Pieter Theodor Huydecooper (s.a.)
(2nd time)
Governor-general
8 Jun 1767 - 10 Jun 1769 Jan Pieter Theodor Huydecooper (s.a.)
Directors-general
10 Jun 1769 - 11 Apr 1780 Pieter Woortman (d. 1780)
11 Apr 1780 - 10 May 1780 ....
Governor
10 May 1780 - 30 Dec 1780 Jacobus van der Puye (d. 1780)
Director-general
30 Dec 1780 - 12 Mar 1784 Pieter Volkmar (d. 1784)
Governor-general
15 Mar 1784 - 14 Feb 1785 Gilles Servaas Gallé (1st time)
Director-general
14 Feb 1785 - 26 May 1786 Adolph Thierens
Governor-general
2 Jun 1786 - 24 Aug 1787 Gilles Servaas Gallé (2nd time)
President
8 Sep 1788 - 19 Mar 1790 Lieven van Burgen van der Gryp (d. 1795)
(1st time)
Directors-general
19 Mar 1790 - 23 Mar 1794 Jacobus de Veer
23 Mar 1794 - 26 May 1794 ....
President
26 May 1794 - 10 Jan 1795 Lieven van Burgen van der Gryp (s.a.)
(2nd time)
Governor
10 Jan 1795 - 3 Jun 1796 Otto Arnoldus Duim (d. 1796)
Directors-general
3 Jun 1796 - 10 Aug 1796 ....
10 Aug 1796 - 1 May 1798 Gerhardus Hubertus van Hammel (d. 1798)
8 May 1798 - 28 Apr 1804 Cornelis Ludewich Bartels (d. 1804)
(from 1801, governor-general)
President
28 Apr 1804 - 15 Jun 1805 Izaak de Roever
Governor-general
16 Jun 1805 - 21 Jul 1807 Pieter Linthorst
President
22 Jul 1807 - 11 Aug 1808 Johannes Petrus Hoogenboom (d. 1808)
Director-general
12 Aug 1808 - 23 Feb 1810 Jan Frederik Koning
Commandant-general
23 Feb 1810 - 1 Mar 1816 Abraham de Veer
Governors-general
1 Mar 1816 - 22 Apr 1818 Herman Willem Daenels
22 Apr 1818 - 10 Jan 1820 Frantz Christian Eberhard Oldenborg
Commanders
10 Jan 1820 - 27 Jul 1821 Johannes Oosthout
27 Jul 1821 - 11 Jan 1823 Frederick Frans Ludewich Ulrich
Last (1st time) (acting)
11 Jan 1823 - 6 May 1823 Librecht Jan Temmink (acting)
6 May 1823 - 14 May 1824 Willem Poolman
14 May 1824 - 25 Dec 1824 Hendrik Adriaan Mouwe, Jr. (acting)
25 Dec 1824 - 2 Jan 1825 Johan David Carel Pagenstecher
(acting)
2 Jan 1825 - 12 Nov 1826 Frederick Frans Ludewich Ulrich
Last (2nd time) (acting)
12 Nov 1826 - 4 Oct 1828 Jacobus van der Breggen Paauw
(acting)
4 Oct 1828 - 17 Apr 1833 Frederick Frans Ludewich Ulrich
Last (3rd time)
17 Apr 1833 - 17 May 1833 Jan Thieleman Jacobus Cremer
(acting)
17 May 1833 - 2 Feb 1834 Eduard Daniel Leopold van Ingen
(acting)
2 Feb 1834 - 16 Mar 1834 Marthinus Swarte (acting)
16 Mar 1834 - 2 Dec 1836 Christian Ernst Lans -Commandant
2 Dec 1836 - 28 Oct 1837 Hendrikus Jacobus Tonneboeijer (d. 1837)
(acting)
29 Oct 1837 - 5 Aug 1838 Anthony van der Eb (acting)-Commandant
Governors
5 Aug 1838 - 7 Mar 1840 Hendrik Bosch
7 Mar 1840 - 1846 Anthony van der Eb (1st time)
1846 - 1847 Willem George Frederik Derx
(1st time)
1847 - 1852 Anthony van der Eb (2nd time)
1852 - 1856 Hero Schomerus
1856 P.J. Runchel
1856 - 1857 Willem George Frederik Derx
(2nd time)
1857 Jules Felicine Romain Stanislas
van den Bossche
1857 - 1862 Cornelis Johannes Marius Nagtglas
(1st time)
1862 - 1865 Henry Alexander Elias
1865 - 1866 A. Magnin
1866 - 1867 Willem Hendrik Johan van Idzinga
1867 - 1869 Georg Pieter Willem Boers
1869 - 1871 Cornelis Johannes Marius Nagtglas
(2nd time)
1871 Cornelis Meeuwsen (acting) (b. 1824 - d. 1896)
1871 Jan Albert Hendrik Hugenholz
1871 - 21 Feb 1871 Jan Helenus Fergusson
We kregen de volgende reakties:
Mijn naam is Paul Schuttenbelt en ben de team leader van het Elmina Cultural Heritage Programme. Dit programma probeert Elmina een opknapbeurt te geven en tegelijkertijd, d.m.v. van toerisme en economische ontwikkeling, de levensstandaard van de mensen in Elmina een boost te geven. Onderdeel van dit projekt is het opknappen van het Kasteel, het Fort (Coenraadsburg) de Nederlandse kapel en het kerkhof en het oprichten van een museum.
Meer informatie is onderweg.
Bezoek a.u.b. onze websiteswww.elminaheritage.com
www.urban-solutions.nl
En toen kwamen er toch een aantal schitterende pdf files binnen van Flore de Vries, ook van www.urban-solutions.nl......
En toen dan ook nog bleek dat www.urban-solutions.nl gevestigd is aan de Schiekade 830 in Rotterdam, tja, dan vallen alle puzzelstukjes weer op de juiste plaats in elkaar....op onze eigen Rotterdam site met per maand soms meer dan 150.000 hits, waarbij deze Elmina verhalen per week ca 80x worden bezocht en volgens Google dus ook het meest populaire verhaal over Elmina, daar komt dus nu ook wat info bij van www.urban-solutions.nl aan de Schiekade 830 in Rotterdam.
Nieuwsgierig naar een paar citaten en foto's uit hun pdf flyers? Wil je ze zelf helemaal compleet hebben, neem dan natuurlijk kontakt op met www.urban-solutions.nl
We beginnen met deze foto die we dus bovenaan de pagina van ons eerste verhaal over Elmina, hebben geplaatst (LINK):
Aad: op deze begraafplaats moet dus mogelijk die beroemde, maar ook verguisde Nederlander Herman Willem Daendels begraven zijn of ligt Daendels nog steeds in de Kasteel Tombe ???
Toen ooit Maxima en haar Willem-Alexander in Ghana in een tafelrede het Nederlandse koloniale verleden rondom Elmina in het huidige Ghana aan de orde brachten, dacht Aad, dan moet ik daar maar eens iets over gaan schrijven, affijn stapel boeken erbij, goed doorvoede historische gennen eens lekker uit laten razen en here we go....
On 19th January 1482, 600 men lead by Don Diego d'Azambuja arrived in Elmina in twelve ships from Portugal to build the George's Castle. The site was strategically chosen at the rough cliffs at the tip of a peninsula bounded by the Atlantic Ocean and the Benya lagoon, creating natural protection while providing sheltered anchorage. In its earliest form it was a small rectangular fortress, while the modern fort is estimated to cover at least ten times the surface of the original. The most important extensions took place in the mid 17th Century when the Dutch had gained possession of the Castle.
In those days one could regard the castle as a small trading town, run as 'a ship at permanent anchor'. The castle grounds comprised living quarters, a chapel, an officer's mess, an auction hall and storage rooms all situated around an extensive courtyard. A limited number of soldiers and merchants would live there at any time, in addition up to 1,000 slaves would be kept in the slave dungeons awaiting the arrival of the next ship.
Fort St. Jago
It was from St. Jago Hill that the Dutch were finally successful in forcing a Portugese surrender in 1637. To prevent enemies from playing a similar trick on them, in 1666 they erected a fortified garrison post, named Fort Coenraadsburg, but commonly known as Fort St. Jago. This fort was used for military purpose only, it had no commercial warehouses, but contained quarters for officers and soldiers who came on rotation duty from the castle.
Dutch Cemetery
The old Dutch Cemetery in Elmina town dates back to 1806, and is therefore one of the oldest cultural heritage sites and monuments in the town. Towards the end of the 18th century, the officials and merchants of Elmina Castle used the Garden ('de Tuin'), the green space north of the Benya Lagoon, for growing vegetables and fruit for the population and passing ships. Until then, the Europeans had buried their dead inside the castle or just outside the castle walls. Space was running out and in 1806 it was therefore decided to move the European cemetery into the Garden of Elmina. The cemetery is surrounded by a wall and number of big silk cotton trees, which are well over a century old. In the middle stand a vault with an obelisk on top, dating back to 1806 too, in which a number of former governors and eminent Elminans and the Elmina King, Nana Kobena Isyan are buried.
En zou die gedenkplaat er nog steeds zijn?In 1962 is toch nog in Elmina een gedenkplaat voor Mr. Herman Willem Daendels aangebracht.
In het journaal van Elmina, dat van begin mei 1818 wordt bijgehouden door de resident F.C.E. Oldenburg, komen dan zonder enige voorafgaande opmerking over de gezondheid van Daendels, twee korte aantekeningen voor:
De stoffelijke resten van mr. H.W. Daendels zijn in 1818 bijgezet in het zgn. Gouverneursgraf te Elmina in Ghana. De graftombe heeft de tand des tijds behoorlijk doorstaan, zij het dat hij in recente tijden moet zijn bijgewerkt met cement, waardoor eventuele inscripties (anders dan een jaartal 1806 op een obelisk die het dak van de tombe kroont) niet meer leesbaar zijn. In 1962 is door bevriende hand met steun van particuliere Nederlandse zijde een kleine gedenkplaat met de naam H.W. Daendels en de jaartallen 1762 - 1818 op de tombe bevestigd.
- 2 Meij des namiddags overleed den Gouverneur -Generaal Daendels
- 3 Meij wierd den Gouverneur-Generaal Daendels ten 4 uur des namiddags in de Tombe bijgezet, doende het Hoofdkasteel bij die gelegenheid 15 schoten
In het grote gouverneursgraf in Elmina moet ook gouverneur Herman Willem Daendels, overleden 1818, zijn bijgezet. Aldus een email van Gerrit Peters Kouwenhoven, streekarchivaris Noord - Veluwe, gemeenten Hattem, Heerde en Epe. (www.hattem.nl streekarchivariaat)
Een andere bron meldt:Elmina became not only Focquenbroch's grave, (op Focquenbroch komen we verderop in dit verhaal op terug) but also Herman Willem Daendels's (1762-1818), one of Holland's more controversial figures.
Imbued with the ideals of the French Revolution, Daendels attempted to install a liberal government in Holland but in 1787 he was forced to flee to France. He became a general in the army of the Batavian Republic and was in command when the British invaded North Holland in 1799. After Napoleon had made his brother, Louis, king of the Netherlands in 1806, Daendels was appointed governor-general of the East Indies in 1807. He arrived in Batavia in 1808 and left the Indies in 1811 due to ill health. His tenure was controversial, though he scored some real successes despite a reputation for autocratic management. After he returned to Europe, Napoleon gave Daendels command of a division which took part in the Russian campaign and, after Napoleon's demise, offered his services to the newly established King Willem I of the Netherlands.
It has been said that in order to get rid of this difficult individual, the King appointed Daendels governor-general of Guinea in July of 1815. He could not take over from his predecessor until March of 1816.
The African possessions had suffered great neglect and Daendels received little support from Holland. He tried to construct a road from the coast to the Ashanti realm, tried to reorganize the outmoded administration and hoped to acquire some personal capital from various plantation ventures. But nothing succeeded or came to fruition. Suffering from malaria and dysentery from the day he arrived, Daendels finally succumbed in May of 1818, and was buried in Elmina's cemetery
Daendels, Maarschalk van Holland
In dit verhaal hebben we het al eens over het stormachtige leven van Daendels gehad :
Waar uit die buurt (Hattem) ook Daendels vandaan kwam, de Nederlandse bevelhebber van het latere Bataafse Legioen, toen Gouverneur-Generaal werd van Nederlands-Indië en zijn laatste jaren doorbracht als Gouverneur van Elmina, waar hij in 1818 overleed en werd begraven.
Daendels ging naar Elmina met het idee van Elmina e.o. iets te maken als Nederlands-Indië, maar al zijn brieven met plannen werden door het moederland niet beantwoord, men was blij van Daendels verlost te zijn.
Op 3 Meij 1818 werd den Gouverneur-Generaal Daendels ten 4 uur des namiddags in de Tombe gezet, doende het Hoofdkasteel van Elmina bij die gelegenheid 15 schoten
Tot in 1844 zijn er processen gevoerd over de nalatenschap van Daendels...
In 1962 is toch nog in Elmina een gedenkplaat voor Mr. Herman Willem Daendels aangebracht.
Herman Willem Daendels (1762 - 1818)
Kwam als Brigade-Generaal van het Bataafsche Legioen
samen met een Frans leger o.l.v. Pichegru in de winter van 1795 naar Nederland
waar alle rivieren tot hun geluk bevroren waren....
Het Paleis van en gebouwd door Gouverneur-Generaal Daendels in Batavia
Daendels ging in Indië de geschiedenis in als De Donderende Groote Heer
onder zijn leiding werd onder dwang de Grote Postweg dwars door Java aangelegd
terug in Europa trok hij met Napoleon op naar Moskou en overleefde het ternauwernoodAfter the abolition of the slave trade by the Dutch government in 1814, the Dutch lost interest in the Gold Coast and Elmina, and minimised their presence. During the 19th century, they tried to enhance their income from Elmina by developing a gold mine and a cotton plantation, both of which failed. More successful was the recruitment exercise the government set up in the 1830s, to enlist African soldiers for service in the Netherlands East Indies (Indonesia). Many returned after the Second World War and settled in Elmina, on what is now known as Java Hill. They brought back the techniques to make batiks, which are still very popular in modern Ghana.
De eerste proefzending van 150 recruten is een groot succes. De Gouverneur-Generaal van Elmina, F. Last, waarschuwt Den Haag echter voor al te groot optimisme, want emigratie is hier iets onbekends, niemand denkt eraan om het land en de plaats zijner geboorte te verlaten. Dat er vanuit Elmina ooit slaven werden weggevoerd, dat was natuurlijk geen emigratie.
Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL
LINK
Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL op Java
LINK
Beide partijen hebben zich echter nog vele jaren zonder mankeren aan de afspraak met de Ashanti koning gehouden, ondanks de protesten van de Britten, de aartsvijanden van de Ashanti, en van de slavernij.
Want hier is sprake van een merkwaardige transactie. Op Java zijn deze Afrikaanse soldaten van het Oostindisch leger in de annalen overgeleverd als 'zwarte Hollanders' 'blanda items'. Het argument, dat zij op deze wijze uit slavernij worden verlost, of niet in slavernij zullen geraken, heeft uiteraard slechts een heel betrekkelijke waarde... .
Sommige 'Sneeuwwitjes*, zoals zij meestal werden genoemd, van het Oostindisch leger overleven echter hun diensttijd van zes, twaalf of achttien jaar en keren naar Afrika terug. Ze wonen bij elkaar op Java Hill, bij de vesting Elmina.
Deze oud-KNIL militairen konden prima rondkomen van hun KNIL-pensioen. Zij maakten er een sport van om iedere dag de Nederlandse driekleur net iets eerder dan de Nederlanders omhoog te hijsen. De kleurige batik-doeken, die zij uit de Oost meebrengen, doen het goed aan de Goudkust en worden tot op de dag van vandaag, als Dutch Waxprints, vlijtig nagemaakt, wat gelukkig goede verdiensten oplevert.In 1872 the Dutch Government transferred all its possessions at the Gold Coast to the British. In Elmina, as in other places, this gave rise to public protest and guerrilla activities against the British, in which the Ashanti were also involved. Eventually the British grew tired of all these protests, and exiled the king of Elmina to Sierra Leone while locking up the Ashanti king in St George Castle. In June 1873 they bombarded the old town of Elmina, burning it to the ground completely. For almost a decade Elmina was a ghost town. The site of the old town was transformed into a parade ground and never rebuilt.
Namens alle lezers van dit verhaal, maar vooral van Aad, wensen we
From 1880 onwards, now part of the British Gold Coast Colony, the town came alive again, although it took more than a century before it regained the population level of the mid-19th century. In the 1920s money from gold and cocoa flowed into the town, and expectations of a new economic dawn returned. The typical 1920s-style colonial merchants' houses built in this period are still dominant in several parts of the Elmina townscape. Private initiatives to develop Elmina into an economic hub (undertaken between 1880 and 1920), including a railway connection to the mining and timber areas of the Western Region and the development of a modern harbour for intercontinental shipping, did not materialise.
When Ghana gained independence from the British in 1957, Elmina was little more than a fishing town. Since then it has grown significantly in terms of population but a growth unmatched by employment. Many of the more prosperous families have left the town and live in Accra, Kumasi or overseas, and no longer invest much time and money in the town. What once was the heart of the West African Gold Trade has become one of Ghana's poorest towns.
Van dezelfde flyer laten we deze foto's zien:
1660
St. George d'Elmina
St. George d'Elmina met rechts Fort St. Jago
De Nederlandse Begraafplaats
met wie weet, het graf van
Herman Willem Daendels
Ook kregen we zomaar deze prachtige sfeerfoto toegestuurd van een zekere Van Dijke:
Rehabilitation of Upper Terraces and Bridge of St. George Castle
En als het hoogtepunt, althans voor Aad, een plattegrond waarop alle huidige bezienswaardigheden van Elmina staan aangegeven, Aad viel van z'n stoel van opwinding.....
Een klein fragment van deze kaart met St. George d'Elmina en Fort St. Jago:
En natuurlijk ook een paar citaten uit een andere flyer van www.urban-solutions.nl waarin wordt verteld wat www.urban-solutions.nl o.m. in Elmina gaat doen:
The structural condition of the terraces of St. George Castle was examined and found in an alarming state and needing urgent repair.
Two issues are of urgent concern: the upper terraces of the Castle have deteriorated to such an extent that if nothing is done it will eventually collapse. Also the concrete bridge, which is the main entrance to the castle is in a state of collapse, because of rusting of the iron rods.
Funds have been made available to renovate the terraces and bridge and replace the iron beams with wooden ones to prevent future rusting. The rooms in the castle can be put to economic use to provide funding for future maintenance.
Rehabilitation of Fort Coenraadsburg (St. Jago)
At the moment Fort St. Jago has no use. Although it is open to the public, access is difficult In 1995 the fort was partly renovated (not complete).
The project will re-construct the electrical works in the fort and finish the walls and floors. More importantly it will construct terraces to stop erosion on St. Jago hill, re-construct the access road, which is very steep, and in a bad state, landscape the area and plant trees along the road. Private investors will then be approached to convert the Fort into commercial use.
Revitalization of the Dutch Cemetery and Surroundings
The old Dutch Cemetery at Elmina is of great importance for the Dutch-Elmina relationship. Improving the cemetery and its surroundings will encourage tourist to come into town. Today the cemetery as well as its immediate environs is in a state of decline. A proposed investment and works to the cemetery alone will not achieve expected benefits should the vicinity remain unchanged. Therefore improvement of the surrounding environment has been incorporated into this proposal combined with the establishment of a catholic museum that will complement visiting the cemetery.www.urban-solutions.nl
heel veel succes toe en als er iets is, waar bijv. Aad in zou kunnen helpen....
Las met veel plezier je zeer uitgebreide website over o.a. El Mina
Mijn voorvader Cornelius van Werkum is in 1773 gestorven op dit fort in dienst van de WIC.
Hier in huis hangen de volgende 2 gravures van het fort uit de tijd dat Cornelius daar leefde (1770).
Centraal: Fort St. George d' Elmina
rechts: Fort Coenraadsburg op de heuvel St. Jago
v.l.n.r. Elmina, St. Jago, Cape Corse, Fort Royal de Maufro, Maure
Dit fort betekent dus wel iets voor mij.
Kan iemand mij helpen aan bronnen waar ik meer over dit fort kan vinden?
Waren ze El Mina ook niet met Nederlands geld aan het restaureren? Wie is daar bij betrokken??
Die vraag is al beantwoord, zie boven
Je begrijpt dat ik hongerig ben naar informatie.
Ik hoop dat iemand mij verder kan helpen.
Groet,
Dirk Jan van Werkum, klik HIER voor Dirk Jan's email
Ook voegen we er nog graag deze informatie van Dirk Jan aan toe:
Mijn vragen over El Mina zijn: zijn de Nederlandse graven rond/bij dit kasteel geïnventariseerd? Wat is er bekend over de bewoners uit de 18e eeuw? Ik ben -zoals je zult begrijpen- op zoek naar meer informatie over Cornelius:
Inmiddels heeft Dirk Jan via Paul Schuttenbelt contact gemaakt met Michel Doortmont uit Groningen. Michel is gespecialiseerd in de regio Ghana en de daarbij horende koloniale geschiedenis.
Ter informatie bijgaand een deel van de tekst van de van Werkum Genealogie. Hierin staat El Mina duidelijk vermeld:Cornelius was op 25-06-1770 ingeschreven als lid van het Koopman- en Kramersgilde. Hij betaalde 'seventien gulden' en verwierf hiermee tevens het 'kleine burgerregt'. Op 28-06-1770 wordt Cornelius ingeschreven als 'volle gildebroeder'. Hij woont dan op de Nieuwe Ebbingestraat in Groningen, waarschijnlijk in huis bij zijn schoonouders Balthasar Lijphart en Geertruida Elisabeth Keun.
Cornelius wordt ingeschreven in dienst van de West-Indische Compagnie (WIC). In de notulen van de Heeren X (WIC) staat vermeld op 30-03-1773:
"Den Heer Praesident Hasselaer, heeft ter Vergadering gecommuniceerd, dat zijn Edele tot de Assistents plaatse, ter zijne benoeming gelaten, bij de laatste vergadering van Thienen hadde gedispicieert, den Persoon van Cornelis van Werkum, mits welken denzelven Cornelis van Werkum daar toe is aangesteld, en zal zijne commissie worden opgemaakt als 'in forma' (?) "
Cornelius vertrekt in dienst van de West-Indische Compagnie (WIC) naar Ghana in de functie van 'assistent'. Hij overlijdt al vroeg op 23-02-1774 en wordt waarschijnlijk begraven op het Nederlandse fort St. George d' Elmina gelegen aan de kust van Ghana (Guinee). Gezien de trouwdatum van zijn ouders (23-04-1734) zal Cornelius rond 1735 zijn geboren. Bij zijn overlijden is hij dan 39 jaar oud."
In WIC 932 (Brieven en papieren van de kust van Guinea (1774-1775) wordt vermeld: "nr 30, lijst van overledenen. "Voor de Presidiale Kamer van Amsterdam, 23 februarij / Cornelis van Workum / geboorteplaats: baey bij Groningen / Qualitijt: Assistent / waar overleden: Elmina"
Kijk maar eens op Michels website:
http://odur.let.rug.nl/~doortmon/index.html
Tot slot (?) op onze site hebben we ook dit verhaal
De Nederlandse begraafplaats in Elmina / The Dutch Cemetery in Elmina
AANVULLINGEN
We komen geregeld allerlei nieuwe informatie tegen over Elmina of krijgen iets opgestuurd over Elmina: we plaatsen dit maar allemaal hieronder, iets te veel werk helaas om het allemaal in onze 3 verhalen over Elmina te verwerken........:
- Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland (1/2)
- Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland (2/2)
- De Nederlandse begraafplaats in Elmina / The Dutch Cemetery in Elmina
- Een recente studie heeft aangetoond dat de handelsomzet van de WIC in de 17de én 18de eeuw veel groter was dan de VOC en dat de Atlantische ruimte, met haar Amerikaanse en Afrikaanse kusten, het belangrijkste overzeese handelsgebied was van de WIC.
- De Afrikaanse historicus Anquandah heeft berekend dat over ruim 300 jaar gezien zowel de Portugezen als de Nederlanders, Engelsen, Denen, Zweden en Fransen op de relatief smalle kuststrook van de Goudkust een 80-tal forten en factorijen bouwden, waarvan de Nederlanders maar liefst 37% van deel uitmaakten. Nergens anders in Afrika en de Atlantische ruimte was het kluwen van Europese belangen zó groot en intens als op de Goudkust en de naburige Slavenkust. De geschiedenis van West-Afrika vanaf de ontdekking door de Portugezen in de 15de eeuw was er dan ook één van permanente uitwisseling tussen de Afrikaanse kooplui en de verschillende Europese naties.
- In 1821 werd op last van het Departement van Koloniën een groot gedeelte van het archiefmateriaal van de WIC aan een lompenhandelaar verkocht, waardoor op onbegrijpelijke wijze een onvervangbare en unieke verzameling aan handschriften en kaarten betreffende de Nederlandse activiteiten in de Atlantische ruimte voorgoed verloren ging. In 1844 werd het schaarse overgebleven materiaal bovendien nog verder uitgedund door een brand in het Departement van Marine, waar destijds het restant van het archief was opgeslagen. Door deze rampen is het archief van de Oude WIC (1621-1674) jammer genoeg bijna volledig verloren gegaan.
- Toen in 1590 de Nederlandse schipper Barent Ericksz. de haven van Enkhuizen uitvoer, had hij tot doel om suiker te halen aan de Braziliaanse kust, maar omdat zijn 36-koppig bemande scheepje ernstige averij had opgelopen, werd hij gedwongen om aan het eiland Principe in de bocht van Guinee halt te houden. Daar viel hij in 1591 in handen van de Portugezen, die deze Nederlandse aanwezigheid als een inbreuk op hun handelsmonopolie beschouwden. Tijdens zijn twee jaar durende gevangenschap op het suikereilandje São Tomé liet Barent Ericksz. zich heel goed informeren over de Portugese goudhandel aan de Westafrikaanse kusten en toen hij erin slaagde om in maart 1593 behouden opnieuw voet aan wal te zetten in de Republiek, wist hij enkele ondernemende kooplieden in Enkhuizen ervan te overtuigen om een expeditie naar de Goudkust te laten opzetten.
Om elke ongewenste aandacht van potentiële concurrenten te vermijden, liet Barent Ericksz. het Kanaal links liggen en zeilde hij zijn tachtig ton metende scheepje Maeght van Enkhuysen rondom Schotland zo langs de kust van Afrika tot op een plaats dichtbij het Portugese Elmina. Zijn ambitieuze onderneming werd een succesverhaal: negen maanden later keerde hij overladen met goud, ivoor en staartpeper terug. De fortuinlijke reis van Barent Ericksz. betekende meteen ook de Nederlandse ontdekking van West-Afrika.
Het succes verspreidde zich als een lopend vuurtje in koopmanskringen en betekende het startsein voor het aanbreken van een snel groeiende handel op West-Afrika, waarbij Nederlandse kooplieden gretig investeerden in nieuwe expedities. Al snel doken in deze handel bekende namen op zoals de Delftse koopman Claes Adriaensz. van Adrichem. Hij was een man van het eerste uur in de vaart op West-Afrika en zijn handelspapieren leren ons dat deze nieuwe negotie een winstgevende zaak kon zijn. Daarnaast waren de Amsterdamse kooplieden Elias Trip en Laurens Bicker, alsook de Zuidnederlandse immigranten Balthasar de Moucheron en Jacques de Velaer slechts enkelen die kapitaal in deze handel hadden belegd. Al vrij snel gingen verschillende Zeeuwse, Hollandse en Friese steden een onderlinge competitie aan om een zo rendabel mogelijke handel op Portugees West-Afrika tot stand te brengen.
Het resultaat op korte termijn van deze economische mobiliteit was opmerkelijk: rond de eeuwwisseling al domineerden Noord-Nederlandse kooplieden het goederenverkeer tussen Europa en de Goudkust. Al vrij snel besefte men echter dat deze handel comfortabeler zou kunnen worden georganiseerd indien men eigen handelsposten had op de kust. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Nederlandse handelaars gauw hun oog lieten vallen op het Portugese fort São Jorge da Mina oftewel Elmina
- Ten gevolge van de Tachtigjarige Oorlog was Balthasar de Moucheron in 1581 naar Zeeland uitgeweken, waar Balthasar de Moucheron uitgroeide tot één van de belangrijkste kooplieden van zijn tijd. Zijn handelsimperium strekte zich uit van Noord-Rusland tot Brazilië en Balthasar de Moucheron moet zeker een 150-tal schepen in zijn bezit hebben gehad. Aanvankelijk was het zeker niet zijn bedoeling om een handelsimperium in West-Afrika uit te bouwen, maar om daar de zeeroute naar het oosten te vrijwaren. Als Afrika in de 16de eeuw al een rol speelde in de koloniale wereldhandel, dan was dit namelijk als springplank naar het rijke Verre Oosten. Balthasar de Moucheron achtte het belang van een voorspoedige doortocht over zee naar het Aziatische continent groot: daarom zette Balthasar de Moucheron in 1594 een expeditie naar Noord-Rusland op om via deze zeeweg een snellere doorsteek naar het oosten te bewerkstelligen. Naast de oprichting van een handelsfactorij te Archangel, leverden deze tochten echter bitter weinig op.
Hoewel Balthasar de Moucheron overtuigd was dat een doorsteek langs het noordoosten tot de mogelijkheden moest behoren, was hij tot zolang genoodzaakt de weg rondom Afrika te gebruiken. Vóór 1596 bezat hij al enkele handelsposten in het Senegambia-gebied, maar om de macht van de Portugezen te breken besloot hij het kasteel São Jorge da Mina (Elmina) aan te vallen. Dit plan was gestoeld op het eerdere succes van Barent Ericksz., maar vertaalde vooral de ambitie om de gevaarlijke zeeweg rond Afrika, die door de Portugese vijand werd gedomineerd, veiliger te maken door het oprichten van een tussenstation, waar de Nederlandse zeevaarders zouden kunnen aanleggen of eene herberghe voor alle Nederlandsche schepen, dien wech voerende, zoals Balthasar de Moucheron het omschreef.
In alle stilte bereidde Balthasar de Moucheron zijn geheim offensief voor tot hij in de zomer van 1596 uiteindelijk besloot om de stoutmoedige aanval te ondernemen. Onder leiding van Karel Hulscher zond Balthasar de Moucheron twee goed bewapende schepen richting Goudkust, waar het scheepsvolk niet ver van het fort aan land werd gezet. Nauwelijks aan wal liepen de Nederlanders, onvoldoende voorbereid en waarschijnlijk misleid door de plaatselijke bevolking, in een hinderlaag en werden allemaal gedood. De aanslag op Elmina was dus mislukt en een andere van 1604 schijnt nooit tot uitvoering gekomen te zijn, maar overtuigd van de noodzaak om een verversingsstation te hebben op de kusten van West-Afrika, liet Balthasar de Moucheron zijn Afrikaanse plannen niet varen.
Het laatste wapenfeit van Balthasar de Moucheron was in 1598, toen de Staten-Generaal hem een eskader van 5 schepen ter beschikking stelde om het Portugese suikereiland Principe in de Bocht van Guinee te veroveren. Balthasar de Moucheron slaagde in zijn opzet, maar werd in november 1598 door een Portugese krijgsmacht opnieuw van het eiland verdreven.
- Toen het Portugese bolwerk Elmina in augustus 1637 na een vijfdaags bombardement van op de strategische berg Sint-Jago onder het Nederlandse kanongeschut bezweek, was de machtswissel op de Goudkust een feit. Onder Nederlands bewind bleef de originele Portugese naam van het fort Elmina behouden. Men zag ook geen enkele reden om het blazoen van de Portugese stichter, namelijk Diego de Azambuja, aan de ingangspoort te verwijderen. Wel metselde men onder dit wapenschild een steen met de welluidende tekst hoe Prins Maurits van Nassau, samen met de bevelhebber Koen, het fort op 29 augustus had veroverd.
Daarnaast kreeg de Nederlandse leeuw een mooi plekje in het timpaan boven de toegangspoort, terwijl de hoofdingang verder ook nog werd versterkt met een extra gracht en ophaalbrug.
De Nederlandse Leeuw in het timpaan boven de toegangspoort van kasteel São Jorge da Mina (Elmina)
De Kattenplaats oftewel het Arbeidscentrum van kasteel São Jorge da Mina (Elmina)
1998
Een gedeelte van de kattenplaats van kasteel São Jorge da Mina (Elmina)
Via Inge Coesel ontvingen we o.m. de volgende informatie van de SMA, Society of African Missions / Societeit voor Afrikaanse Missien. Meer over de SMA, Society of African Missions / Societeit voor Afrikaanse Missien is te vinden in ons verhaalDe Nederlandse begraafplaats in Elmina / The Dutch Cemetery in Elmina
We ontvingen dus o.m. dit schitterende overzicht van de kastelen, forten en handelsvestigingen van Europese oorsprong op de kust van Ghana, van West naar Oost:
- Beyin: Fort Appolonia, gebouwd door de Britten omstreeks 1750, overgedragen aan de Hollanders in 1872.
- Gwira: Fort Duma langs de Ancobra rivier, gebouwd door de Portugezen in 1623, doch verwoest door een aardbeving in 1636. De Hollanders herbouwden het in 1694 maar hebben het daarna verlaten. Nu geen spoor meer van over.
- Ancobra Mouth, Fort Elise Carthago en verder langs de rivier Fort Ruyghaver; twee kleine Hollandse fortjes (1640 - 1660). Spoedig daarna is Ruyghaver door de plaatselijke bevolking veroverd en is ook het andere fortje prijsgegeven. Van beide forten geen spoor meer te vinden.
- Axim: Fort San Antonio, het tweede gebouwde fort op de kust,als handelspost opgericht rond 1502 en uitgebouwd tot fort door de Portugezen in 1515; Hollands bezit in 1642 en overgedragen aan de Britten in 1872. Nog steeds in goede konditie en gebruikt door de regering.
- Princess Town: Fort Gross Friedrichsburg, gebouwd (Pokesu) door de Brandenburgers in 1682/83 en door hen prijsgegeven in 1717; veroverd door de Hollanders op de plaatselijke bevolking in 1725 en hernoemd Fort Hollandia. Dit vroegere hoofdkwartier van de Brandenburgers is nooit intensief gebruikt maar het voorkwam vestigingen van rivalen. Nog gedeeltelijk gebruikt.
- Takrama: een klein fort genaamd Louisa, door de Brandenburgers in 1694 gebouwd en door de Hollanders overgenomen in 1717.Geen spoor meer over.
- Akwida: een klein fort gebouwd door de Brandenburgers in 1685; door de Hollanders veroverd in 1690 en genoemd Fort Dorothea. In 1698 terug aan Brandenburgers en opnieuw overgenomen door Hollanders in 1717. Niets van over.
- Dixcove: Fort Metal Cross, gebouwd door Engelsen in 1691; in 1868 Nederlands (Metalen Kruis) en na vertrek van Hollanders in 1872 weer Brits. In goede konditie en in gebruik.
- Butre: na Moree oudste Hollandse handelspost; in 1656 versterkt tot Fort Batenstein; verlaten 1816; later weer met tussenpozen bezet, tot overdracht aan Britten 1872. De ruïnes zijn in 1969 op kosten van Ned. regering blootgelegd en nu onder monumentenzorg.
- Takoradi: Fort Witsen in 1652 gebouwd door Zweden, 1657 veroverd door Denen en daarna door Hollanders. In 1664 veroverd door Engelsen en heroverd door Michiel de Ruyter, januari 1665; Michiel de Ruyter maakte het met de grond gelijk.Later herbouwd maar nu geen spoor meer van over.
- Sekondi:Fort Oranje, gebouwd door Hollanders in 1690 (reeds handelspost in 1642).1694 door Ahantas verwoest; later herbouwd en in 1872 overgedragen aan Britten. Nu vuurtoren.
- Sekondi : dicht bij de Hollandse handelspost bouwden de Engelsen een fort in 1682; werd platgebrand door de Ahantas in 1698. Herbouwd door Britten werd het in 1782 door de Hollanders veroverd en grotendeels verwoest en in deze toestand, na einde 3de Engelse oorlog, terug aan Britten. Nu weinig meer van over.
- Shama: Fort San Sebastiao. Een Portugese handelspost sinds 1523; bezet door de Hollanders in 1640 en overgedragen aan de Britten in 1872. Nu nog in gebruik.
- Kommenda (Frans) omstreeks 1688 hebben de Fransen hier voor korte tijd een handelspost gehad, maar mede door de Hollanders zijn ze spoedig verdreven.
- Kommenda (Holl.): een handelspost opgericht rond 1600, werd spoedig weer verlaten. Fort Vreedenburgh werd gebouwd in 1682 en aangevallen door de Kommendas in 1695, doch met sukses door Bosman verdedigd. Veroverd door de Britten in 1782, maar terug in Hollandse handen in 1785. Overgedragen aan de Britten in 1872. Nu nog slechts enkele ruines.
- Kommenda (Engels): een Engelse handelspost, opgericht rond 1670; werd later verlaten, maar rond 1687 werd Kommenda Fort gebouwd. Overgedragen aan Nederland in 1868 en terug naar de Britten in 1872. Nu in vervallen toestand; een gedeelte wordt nog bewoond.
- Elmina: Het eerste Europese kasteel, gebouwd door de Portugezen in 1482, en genoemd S.Jorge; veroverd door de Hollanders in 1637 en sindsdien was Kasteel St. George d' Elmina het hoofdkwartier van de Hollanders tot de overdracht 1872. Tot op heden in goede conditie.
- Elmina: Fort Coenraadsburg, gebouwd door de Hollanders in 1665 op de S.Jago heuvel en overgedragen aan Britten in 1872. In goede conditie en in gebruik.
- Elmina: Na 1800 hebben de Hollanders, om hun kasteel tegen binnenlandse aanvallen te verdedigen enkele vooruitgeschoven versterkingen gebouwd: De Veersche Schans aan de westkant bij Bantama; Fort Nagtglas aan de oostkant nabij de weg naar Cape Coast; Fort Java op de Java Hill (Cattoenbergh). Fort Schomerus(vroeger Coebergh) op de heuvel waar nu de Katholieke Missie gevestigd is.
Fort Beeckesteyn ten noorden van het kasteel aan de achterkant van de stad, bij de lagune. Van deze versterkingen is nu niet veel meer over. Op de plaats van Fort Schomerus staat nu het gemeentelijk waterreservoir.
- Cape Coast: sinds 1652 een handelspost, eerst gebouwd door de Zweden en veroverd door de Denen. Cape Coast Castle is gebouwd door de Engelsen tussen 1662/64 en sindsdien het hoofdkwartier van de Britten totdat in 1876 Accra de hoofdstad van de Kolonie werd. Nog steeds in gebruik als museum en gevangenis.
- Cape Coast: ter bescherming van het kasteel tegen binnenlandse aanvallen zijn versterkingen gebouwd op heuvels rond de oude stad. Op de McCarthy Hill en de O'Connor's Hill werden Fort McCarthy en Fort Frederick gebouwd, doch van beiden is niets meer over. Fort William werd in 1820 gebouwd door Gouverneur Hope Smith en daarom eerst Smith's Tower genoemd.
Sinds 1838 tot de sluiting van de haven in 1960 diende het als vuurtoren. Gouverneur Phipps bouwde in 1821 Phipps' Tower, later Fort Victoria genoemd naar de toenmalige regerende Britse vorstin. Staat nu verlaten, doch imposant op een heuvel ten N.W. van de stad.
- Cape Coast (Amanful) : Omstreeks 1658 hebben de Denen hier Fort Fredriksborg gebouwd. Later opgekocht door de Britten die het Fort Royal noemden. Geen spoor meer van over.
- Ekon (Queen Anne's Point): na de vestiging in Moree hebben de Hollanders hier een handelspost gebouwd, die echter nooit gebruikt is. In het begin van de 18de eeuw schijnen de Britten hier voor korte tijd een handelspost gehad te hebben, genaamd Queen Anne's Point. Nu geen spoor meer van over.
- Moree: de eerste Hollandse vestiging in 1598, waar zij tussen 1612 en 1624 het Fort Nassau bouwden, Hollands hoofdkwartier van 1612-1637. Veroverd door de Britten in 1782, en door het vredesverdrag in 1785 weer in Hollandse handen. In 1816 is het fort verlaten en in 1868 officieel aan de Britten afgestaan. Nu een ruine.
- Anomabu: Fort William is gebouwd door de Engelsen in 1673/74. Belegerd door de Ashanti's in 1806. Nu nog in gebruik als gevangenis.
Ook de Hollanders (1630), de Zweden (1649-58), de Denen (1659) en opnieuw de Hollanders (1659-64) hebben hier handelsposten gehad. Naast het officiele Fort William heeft nog een privé fort gestaan van de Ierse koopman Richard Brew, en genoemd Castie Brew.
- Anashan: een Engelse handelspost, gebouwd in 1663 maar later weer prijsgegeven. Geen spoor meer van te bekennen.
- Egya: een Engelse post gebouwd in hetzelfde jaar veroverd door de Hollanders. De Engelsen heroverden het in 1664, maar hebben het in 1665 opgeblazen, om te voorkomen dat het in handen van Michiel de Ruyter viel.
- Kormantin/ Abandze: kort na de vestiging van de Hollanders in Moree, hebben ze voor korte tijd een handelspost gehad te Kromantse(Kormantin), en daarna weer verlaten. Het fort is gebouwd door de Engelsen in 1631 en dat was hun eerste vestiging op de kust. In 1665 werd dit fort door Michiel de Ruyter veroverd en genoemd Fort Amsterdam. In 1782 door de Britten veroverd maar bij vredesverdrag van 1785 weer aan Holland teruggegeven. De Ashanti's hebben het even bezet in 1806, maar na hun terugtocht kwam het weer in Hollandse handen tot de overdracht aan Britten in 1868.
De ruines van dit prachtig gelegen fort op een hoge heuvel met uitzicht over stad en zee zijn onlangs gerestaureerd.
- Amoku: een Franse handelspost, omstreeks 1800 gebouwd maar spoedig weer prijsgegeven.
- Tantumkweri: een Brits fort, gebouwd rond 1725 en prijsgegeven in 1820. Nu geen spoor meer van te vinden.
- Apam: de Hollanders begonnen hier in 1697 een fort te bouwen, doch konden het wegens plaatselijke obstrukties niet voltooien vóór 1702. Daarom noemden ze het toen Fort Leydsaemheyt. Bezet door de Britten van 1782-85. Veroverd door de Akims in 1811. Overgedragen aan de Britten in 1868. Is nu, na restauratie, weer in gebruik onder de naam Fort Patience.
- Winneba: gebouwd door de Engelsen in de 17de eeuw en twee maal door de Aguna' s bezet. Versterkt in 1694. In 1812 werd hier Commandant Meredith vermoord en de eerstvolgende jaren vuurden alle passerende Britten schepen een salvo kanonschoten op de stad. Nauwelijks sporen van over.
- Senya Beraku: rond 1700 bouwden de Hollanders hier Fort De Goede Hoop. Werd Brits bezit van 1782-85. Bezet door de Akims in 1811 en prijsgegeven in 1816. Formeel overgedragen aan de Britten in 1868. Gerestaureerd en in goede konditie.
- Shido: een Engelse handelspost maar vóór 1700 verlaten.
- Accra: een fort, genaamd James Fort, gebouwd door de Engelsen in 1673. Nu in gebruik als gevangenis.
- Accra: een Hollandse handelspost geopend rond 1640 en in 1650 uitgebouwd tot Fort Crèvecoeur. Overgedragen aan de Britten in 1868, die het Ussher Fort genoemd hebben. Nu in gebruik als gevangenis.
- Osu (Accra): Christiansborg Castle is gebouwd door de Zweden in 1657 en verkocht aan de Denen in 1659. Voor een periode van drie jaar in handen geweest van de Portugezen van 1679-1682. Sindsdien hoofdkwartier van de Denen totdat het door de Britten gekocht werd in 1850. Sinds 1876 is het de officiele Residentie, eerst van de Britse Gouverneur en nu van de President van de Republiek Ghana.
- Accra: een kleine Portugese handelspost in de buurt van Accra werd in 1578 door de plaatselijke bevolking verwoest. De Hollanders en Denen hebben in de 18de eeuw nog handelsposten gehad te Labadi. Hier is niets meer van over.
- Teshi: een Hollandse handelspast, veroverd door de Denen omstreeks 1785, die toen in 1787 Fort Augustenborg bouwden. Gekocht door de Britten in 1850. Niets meer van over.
- Tema: rond 1700 een Hollandse en sinds 1785 een Deense handelspost. Niets meer van over.
- Prampram: Fort Vernon, gebouwd door de Britten rond 1787 en prijsgegeven rond 1816.
- Ningo: Fort Fredensborg, gebouwd door de Denen in 1734(?) en gekocht door de Britten in 1850.
- Ada: Fort Kongensten, gebouwd door de Denen in 1784 en gekocht door de Britten in 1850.
- Keta: Hollands Fort Singelenburgh, in 1734 en opgeblazen in 1737.
Fort Prindsensten, in 1784 door de Denen gebouwd zonder toestemming van de plaatselijke overheid, en samen met de andere Deense bezittingen opgekocht door de Britten in 1850. Nu in gebruik als gevangenis.
- De eerste Hollandse handelaars ondervonden nogal wat tegenwerking en tegenslagen. De Portugezen hadden reeds in 1482 een kasteel gebouwd op dezelfde kust. Ze noemden die plaats El Mina (= De Mijn) en konkurrenten waren niet welkom. In 1596 b.v. veroverden ze een hollands schip en doodden het merendeel van de bemanning. Ook de sloepen waarmee de handelaars naar het strand roeiden werden buitgemaakt en de inzittenden gevangen genomen of gedood.
Verder bracht onbekendheid met het land en de gewoonten van de inheemse bevolking grote moeilijkheden met zich mee. In april 1598 werd een van de zeelieden die aan land was gegaan om hout te kappen, aangevallen en onthoofd omdat hij een "heilige" boom (fetishboom) had omgekapt.
Om de handel en de eigen veiligheid zeker te stellen werd in 1598 te Moree een handelspost gebouwd, waarmee het begin van 274 jaren Nederlandse aanwezigheid op de Westkust van Afrika een feit werd. Zij hadden hiervoor toestemming gekregen van het Stamhoofd van de Asebus.
In ruil daarvoor kreeg deze twee kanonnen en een 60 à 70 geweren te leen, omdat de Asebus in oorlog verwikkeld waren met een andere stam de Etsis.
De verhouding met de plaatselijke bevolking was goed. De handelspost verschafte werk en er viel wat te verdienen. Voedsel, zoet water en hout waren nodig voor eigen bemanning en binnenkomende schepen. De Nederlandse handelswaar was bovendien beter en goedkoper dan die van de Portugezen, die hun monopo1ie positie op de kust nu kwijt raakten.
De eerste handelspost was niet meer dan wat lemen hutten, beschermd door een lemen muur en verdedigd door enkele kanonnen.
Het klimaat aan de kust was uiterst ongezond en de sterfte zeer hoog. Eeuwen lang zou deze kust de bijnaam houden van: "The White Man's grave" , het graf van de blanke. Hierover verhaalt Samuel Brun, een chirurg uit Basel, die in 1616 Moree bezocht. Volgens hem leefden er toen 40 Europeanen in deze handelspost , doch bijna iedereen had wormen vanwege het slechte water.
Het schip waarmee Brun gekomen was, bracht provisies naar Moree en een aflossing van ongeveer 200 man.
Van hen waren er binnen drie weken reeds twintig gestorven. Brun vertelt dat de dood een steeds dreigend gevaar was, en om dat te vergeten, gaven de Europeanen zich over aan te veel eten en drinken. Met het zelfde schip kwam ook, voor zover bekend, de eerste Predikant, of, zoals men hem toen noemde, 'Sieckentroester', de Eerwaarde Heer Herman Janson, die de mensen aan boord steeds weer aanmoedigde om matig te zijn in eten en drinken. Hij werd gewoon uitgelachen en keerde met datzelfde schip ontmoedigd naar huis terug.
De plaatselijke bevolking zou graag de handelspost Moree vervangen zien door een stevig fort. Dat zou hun ook meer bescherming geven tegen de Portugezen. Het Stamhoofd van de Asebus , waaronder Moree valt, stuurde daarom in 1611 twee afgevaardigden met dit verzoek naar de Staten-Generaal in Nederland. Ze vonden gehoor en een jaar later werd te Moree de handelspost uitgebreid en versterkt tot een gewapend fort. Het kreeg de naam Fort Nassau.
Hollandse zeelieden hadden ook handelsposten geopend in Brazilië, aan de monding van de Amazone, in de staat Bahia. Vanwege de zeestromingen zeilde men daarheen langs de Westkust van Afrika. In Moree werden dan verse levensmiddelen, hout en zoet water aan boord gebracht voor dè verdere reis.
De naam GOUDKUST vinden we voor het eerst in geschrift bij Pieter de Marees, die zijn reisbeschrijvingen de titel meegaf:Beschryvinghe ende historische verhael
van het Gout Koninckrijk van Gunea,
anders de Goutkuste genaemt
uitgegeven in het jaar 1602.
Johan Maurits van Nassau-Siegen
LINK
- De bekwame en veelzijdige prins Johan Maurits van Nassau-Siegen was juist benoemd tot Direkteur Generaal van Hollands Brazilië. Op verzoek van de West Indische Compagnie stuurde hij kolonel Coine met 9 oorlogschepen en toegeruste troepenmacht van daaruit naar de Goudkust, om van Yperen te assisteren bij het veroveren van het Kasteel te Elmina.
In Moree had men ook lokale krachten aangeworven, die met 200 vissersboten naar Cape Coast roeiden, vanwaar ze waarschijnlijk de lagune, die tegenwoordig door een zandbank van de zee is gescheiden, zijn opgevaren.
Het Kasteel van Elmina lag op een landtong en was van drie kanten goed beveiligd. Het gevaar voor de bezetters, de Portugezen. was van de zeezijde te verwachten: de kanonnen van de rivale zeevarende Europese naties. De inlandse pijl en boog aan de landzijde vormden geen bedreiging voor de sterke kasteelmuren. Daarom was het de strategie van de Hollanders om eerst de heuvel achter het kasteel, iets verder landinwaarts, te nemen. Van daaruit kon het kasteel van zijn zwakste zijde worden aangevallen.
De plaatselijke bevolking van Elmina verdedigde de heuvel met een duizend man. De eerste aanval van de hollandse fuseliers werd met grote verliezen afgeslagen. In triomf werden de hoofden van de gesneuvelden naar het kasteel gebracht. Maar deze feestroes werd noodlottig voor de Portugezen, want intussen was de reserve eenheid van majoor Bongarzon (Bongartzoon) ter plaatse aangekomen en die slaagde erin met geringe verliezen de heuvel te nemen.
Hierop werd snel, aan de achterkant een mortier en twee kanonen in stelling gebracht, zodat de Portugezen dit vanaf het kasteel niet konden waarnemen. En toen begon de beschieting van het kasteel vanuit zee en vanaf land, drie dagen lang.
Kolonel Coine sommeerde de bezetting van het kasteel zich onmiddellijk over te geven want er was geen proviand meer voor de manschappen: De Portugezen vroegen bedenktijd, maar Kolonel Coine weigerde dit en begon de volgende morgen voorbereidingen te treffen voor de aanval. Toen gaven de Portugezen zich over op de volgende voorwaarden:
Ook was bedongen dat het leven van een Hollandse deserteur zou worden gespaard.
- dat de Gouverneur en het hele garnizoen, met vrouwen en kinderen en één stel kleren, dezelfde dag het kasteel zouden verlaten, met achterlating van alle wapens
- dat, met uitzondering van 12 slaven voor de ambtenarij, alle andere goederen aan goud, slaven, handelswaar enz. aan de Hollanders achtergelaten zou worden
- dat ze daarentegen het kerkmeubilair mochten meenemen, behalve datgene wat van goud of zilver was
- dat de Portugezen en de Mulattos naar het eiland San Tomé zouden worden gebracht.
Een witte plavuis in het pad van de brug over de Benya rivier naar het kasteel, duidt de plaats aan waar de Portugese Gouverneur op zaterdag 29 augustus 1637 de sleutels van het kasteel aan Kolonel Coine overhandigde.
Bijna 240 jaar later zou nabij diezelfde plavuis, de officiele overhandiging van het kasteel aan de Britten plaats vinden.
- De Portugezen hadden vanaf hun vestiging in 1482 een handelsmonopolie op de Westkust van Afrika. Ook de Hollanders maakten hier aanspraak op toen zij de Portugezen overwonnen en verdreven hadden. De WIC was namelijk een handelsmaatschappij met politieke inslag en juist opgericht om de Spaans-Portugese heerschappij te doorbreken.
In de 17de eeuw speelde zich hetzelfde af met Engeland. In Europa kwam Holland verschillende keren in oorlog met Engeland en ook op de Westkust van Afrika waren deze twee naties steeds in een konkurentiestrijd met elkaar verwikkeld. Pogingen van de Zweden en de Fransen om zich hier ook te vestigen zijn mislukt. De Denen hebben zich in het oosten van de Goudkust kunnen vestigen met kasteel Christiaansborg in Osu als hoofdkwartier. De Pruisen, onder leiding van de Grootkeurvorst van Brandenburg hebben zich voor korte tijd kunnen vestigen in het westen van het land. Zij bouwden hun kasteel Gross Friedrichsburg te Pokesu (Princess) in de buurt van Axim.
De Engelsen (vanaf 1707 de Britten) vestigden zich, na de verovering van hun fort te Kormantyn door Michiel de Ruyter in 1665 definitief in Cape Coast.
Vanuit deze hoofdkwartieren in Elmina, Cape Coast en Osu werd ook de slavenhandel op de Beninkust (Slavenkust) geregeld en georganiseerd. In het centrale gedeelte van de Goudkust waren het echter de Brittenen de Hollanders die elkaar bekonkureerden, bevochten en bedrogen, maar elkaar weer vonden als een gemeenschappelijke derde vijand of concurrent zich aandiende. Dit kon zowel een Europese natie als een inlandse volksstam zijn.
De direkte macht van de Europese mogendheden op de Westkust ging niet verder dan een kanonschot afstand van hun kasteel, fort of handelshuis. Bijna al deze posten zijn opgericht met de instemming van de Chiefs of Stamhoofden en hun oudsten, waarmee overeenkomsten afgesloten werden. Soms werden ze zelfs uitgenodigd om een handelspost te openen.
Maar vrij spoedig begonnen de Hollanders, Engelsen en Denen zich te bemoeien met de inlandse politiek, d.w.z. ze kozen partij in onderlinge stamtwisten
- In het verhaal over de banden tussen Nederland en de Goudkust, mag de naam Willem Bosman niet onvermeld blijven. Evenals de al eerder genoemde Pieter de Marees heeft Willem Bosman een waardevolle bijdrage geleverd aan de geschiedschrijving over Afrika's Westkust.
1672
Willem Bosman
Raad en Opperkoopman ter Kuste van Guinee
Standplaats kasteel São Jorge da Mina (Elmina)
1687 - 1701
Het boek van Willem Bosman Nauwkeurighe Beschryvinghe van de Guinese Gout- Tand- en Slavekust is de bundeling van een serie brieven, geschreven tussen 1700 en 1702, het jaar waarin hij de Goudkust verliet na een verblijf van 14 jaren. Het boek verscheen in 1704 en kreeg in 1709 reeds een tweede druk. In 1705 verscheen de Engelse vertaling (met nog een herdruk in 1967) en spoedig daarna de Franse, Duitse en Italiaanse.
1709
Willem Bosman
Nauwkeurige beschrijving van de Guinese Goud-, Tand- en Slavenkust
Tot onlangs Raad en Opperkoopman
op het kasteel São Jorge d'Elmina,
mitsgaders tweede persoon van de Kust
Willem Bosman was koopman te Axim en Kommenda, waar Willem Bosman het Fort Vredenburgh tijdens de Kommenda oorlog met sukses verdedigde. Daarna werd Willem Bosman opperkoopman te Elmina, de tweede man op de kust, na Direkteur-Generaal Jan van Sevenhuysen. Willem Bosman reisde veel en bracht o.a. verschillende maanden door te Whydah, in de tegenwoordige Republiek Benin, waar Willem Bosman in 1698 rond de 2000 slaven kocht.
Willem Bosman observeerde scherp en beschreef - niet alleen de historische feiten, de handel en de krijgsverrichtingen, maar ook het land en de mensen, hun gebruiken en gewoonten. Willem Bosman schrijft over hun steden en huizen, over het landschap en de produkten, over vier soorten palmwijn, en alle details over de wijze waarop die geproduceerd worden. Willem Bosman vertelt over het voedsel, over de stank van gedroogde vis, over het vangen van een olifant in Elmina en over een blikseminslag waarbij het goud en zilver in de zakken smolt, terwijl de kruitkamer gespaard bleef. Wrede dorpshoofden laat Willem Bosman de revue passeren, onbekwame gouverneurs van Engelse en Brandenburgse forten en eigen Direkteur-Generaals, die wel een adviesraad hadden, maar in feite oppermachtig waren, omdat niemand hen durfde tegen te spreken.
1669
Dirck Dircksz. Wilre
Directeur-Generaal van Elmina
Beroemd tafereel in het Kasteel São Jorge da Mina (Elmina)
Op de voorgrond geknield voor de stoel
de persoonlijke slaaf van Dirck Wilre
Via deze link hebben we o.m. het volgende geleerd over Dirck Dircksz. Wilre , de schilder van dit schilderij en de figuur die rechtsachteraan naar binnen staat te kijken:
Dirck Dircksz. Wilre en Willem Godschalk van Focquenbroch.
Geschilderd door Pieter de Wit te Elmina in 1669
Dirck Wilre (of Wilree) werd in 1636 in Graft geboren. Zijn familie was uit Graft afkomstig: twee van zijn voorvaderen bekleedden daar het ambt van schout. Hij was de jongste van de kinderen van schipper en kapitein Dirck Dircksz van Witre en Trijntjen Hendrickx: Gerrit (geb. 1624), Hendrick (geb. 1628), Magdaleentje (geb. 1630) en Jacob (geb. 1633). Zijn moeder stierf al in juni 1639, zijn vader tussen 1646 en 1650. Het is mogelijk, dat zijn vader nog een of twee maal hertrouwde, voordat hij tenslotte Anna Jansz. Huwde. Haar zoon uit een vroeger huwelijk, Cornelis Jansz. Danser, zou in 1652 met Dircks zuster Magdaleentje trouwen. Danser was varensman en stond misschien toen al in dienst van de West Indische Compagnie (W.I.C.).
Dircks broer Jacob voer, evenals anderen uit Graft, na de eerste Engelse zeeoorlog (1652- 54) als schipper op de Caraïbische eilanden, maar ondervond tegenspoed bij zijn sluikhandel met Barbados; hij was ook mede-eigenaar van een plantage met negerslaven op Antigua, die hij later van de hand deed. Over Dircks jeugdjaren is niets bekend. Het is mogelijk dat ook hij zijn carrière is begonnen op een lorrendraaier (smokkelaarsschip) zoals er zovele hebben gevaren tussen Holland, de kust van Guinea en de West voor de handel in goud, grein, ivoor en staven.
Terwijl Van Gageldonck het kasteel Mouree ging overnemen, bleef Wilre na de komst van zijn opvolger oppercommies te Elmina om bij zijn inheemse vriendin Helena Correa te blijven. Ook Van Valkenburch had een verhouding met haar gehad. Hoe de persoonlijke relatie tussen de beide geliefden van Helena ook geweest moge zijn, wij horen niet van moeilijkheden tussen hen als dienaren van de W.I.C. Eind juli of begin augustus 1663 kreeg Dirck Wilre bezoek van zijn broer Jacob, die als schipper op de Juffrouw Catharina goederen naar Elmina bracht om vervolgens slaven van Calabarij naar Curacao te voeren.
Wilre werd in mei 1668 voor de derde keer vader, nu van de tweeling Catharina en Anna Françoise; zij overleden echter binnen vijftien maanden. Eind juli 1668 moet Hendrik, de nu ongeveer zeven jaar oude natuurlijke zoon van Wilre en Helena Correa met de Amsterdam uit Elmina in Holland zijn aangekomen om hier zijn opvoeding te krijgen. Wilre moet wel zeer aan zijn enige zoon - zijn twee andere kinderen bij Helena overleden vroeg - gehecht zijn geweest, anders zou bij met het oog op mogelijke spanningen met Maria de Perel wel vermeden hebben hem naar Amsterdam te sturen, ook al woonde de kleurling dan niet bij haar op de Brouwersgracht.
Pas op 5 september 1674, toen Wilre, ernstig ziek, zijn testament liet opmaken, zeilde het schip tussen de Azoren en Ierland. Kort daarop stierf de schipper Jan Muyssen Huygh ter hoogte van de Shetland eilanden. Vanwege de Engelse zeeoorlog was men genoodzaakt de weliswaar langere, maar minder gevaarlijke route benoorden Schotland te kiezen. Aan het eind van de langdurige reis strandde het jacht op 27 september 1674 op het rif de Peerdemarckt, een halve mijl van Schiermonnikoog door quaede (zicht) ende onachtsaemheijt van den loots... Wilre, de oppercommies Wouter Coccus, de commies Joannes Stockram, de chirurgijn Jacob Aven en nog misschien een man of acht, sloegen om en verdronken, toen zijn trachtten met een sloep naar land te komen
Het schilderij bergt twee belangrijke geheimen in zich. Het eerste betreft de maker. Zou het doek niet gesigneerd en gedateerd zijn, dan zouden wij van een schilder Pieter de Wit nooit hebben gehoord. Het toeval bracht met zich mee, dat er in 1669 behalve De Wit zeker nog één, en hoogstwaarschijnlijk twee schilders op het kasteel te Elmina vertoefden.
Bartholomeus Ysebout uit Leiden vervulde van eind augustus 1667 tot de zomer van 1671 aldaar het ambt van predikant: na zijn terugkeer echter liet hij zich op 24 februari 1673 aan de universiteit van Leiden inschrijven, waarbij hij als beroep 'pictor' opgaf. Nadere gegevens over hem zijn niet gevonden. De tweede schilder op Elmina was Hendrick Adrieijaense Boscoop, die in 1628 te Gouda was geboren, maar zijn jeugd in Zutphen had doorgebracht en in de herfst van 1654 te Amsterdam met Hendrickje Forens (Voorens) in ondertrouw ging; getuige was Pieter Janse, schilder en mogelijk zijn leermeester. Het echtpaar woonde in elk geval te Amsterdam, waar in januari 1654 hun dochter Helena gedoopt werd. Boscoop kon blijkbaar niet van zijn kunst leven, anders had hij niet voor f 15 per maand aangemonsterd
Blijft de schilder Pieter de Wit een vage figuur, nog meer geldt dit voor de man op de achtergrond van het schilderij: hij zou niet zoveel aandacht verdienen als wij niet wisten, dat in hetzelfde jaar 1669 ook de dichter Focquenbroch op Elmina verbleef als dienaar van de W.I.C. Focquenbroch, die zich voor zes jaar had verbonden, was met het schip Gideon naar Guinea gegaan en de 18de september te Elmina aangekomen Om als een jongh en stout fiscael, De loorren-draejers aan te randen, En af te stroopen als een ael. Het lieve goud was echter zijn voornaamste drijfveer om de playsieren van de wereld voor een jaer of ses te vergeten, als of ick doot was. Want hier is geen vermaeck ter wereld ... Doch echter patientie, is 't land sleght, het gout is goet. Door de vele ziektegevallen onder het personeel van de Compagnie kreeg Focquenbroch er allerhande werk bij ... ick leer hier van alle slagh van ambachten worden; alsoo ick buyten fiscael, voor secretaris, voor raed, voor notaris, voor ambassadeur, voor caper en voor eenen drommel met den anderen moet spelen, waardoor er weinig tijd was om uit te rusten.
Er zijn enkele aanwijzingen, die het aannemelijk maken, dat de man op de achtergrond inderdaad Focquenbroch voorstelt. In de eerste plaats is de kring van personen, die in aanmerking komt te worden afgebeeld betrekkelijk klein. Behalve de generaal zijn dat de fiscaal en de predikant (soms maar een ziekentrooster overigens), de opperkoopman, de commies en een assistent zoals een boekhouder. Verder waren er op het kasteel een equipagiemeester, officieren en soldaten, ambachtslieden en af en toe bemanning van de schepen van de Compagnie op de kust. Militairen van het garnizoen en zeelieden droegen niet zulke kledij evenmin als de predikant.
Het is de kleding die gedragen werd door iemand uit de eenvoudige burgerij. De voorgestelde moeten wij dus zoeken onder het handelspersoneel: de opperkoopman Francoijs Roman, de boekhouder Albert Ruytiers, de schoonvader van de beeldhouwer Bartholomeus Eggers, een onbekende ondercommies en een eveneens onbekende assistent. Afgaande op de leeftijd van de voorgestelde, die omstreeks 30 jaar kan worden geschat, komt Focquenbroch met zijn 29 jaren eerder in aanmerking dan Roman, die in 1669 41 jaar oud was en Ruytiers, die toen 50 was.
Van Willem Bosman weten we dat alle officials van de Compagnie op straffe van geldboetes de kerkdiensten moesten bijwonen en dat Willem Bosman ook zelf te Axim de tussenhandelaars op de bijbel liet zweren, dat ze alleen met de Hollanders handel zouden drijven.
Willem Bosman is ook degene die de veelvuldig geciteerde opmerking heeft gemaakt, dat je ze maar nodig een mes moet geven, waarmee ze later je eigen keel afsnijden. Willem Bosman deed die uitspraak naar aanleiding van de levering van wapens aan inlandse stammen, met de bedoeling hen zo te betrekken in de strijd tegen Europese rivalen.
Andere interessante wetenswaardigheden die het werk van Willem Bosman ons leert zijn, dat Axim, Shama, Kommenda, Elmina, Cape Coast, Anomabu, Groot Kormantin en Accra indertijd de voornaamste plaatsen op de kust waren, Winneba was een klein vissersdorp met zo'n 50 huizen; Sekondi was eens een grote plaats, maar werd in de Adom-Ahanta oorlog van 1690 volledig verwoest. Shama telde 200 huizen, maar was onder de grotere plaatsen de armste; Kommenda was een plaats met 150 huizen.
Elmina had een totaal van 1200 huizen, van rotsstenen gebouwd, in tegenstelling tot de huizen in andere plaatsen, die uit klei en leem opgetrokken waren, met daken van bladeren. Daardoor konden steden gemakkelijk in brand gestoken worden en in vlammen opgaan.
Cape Coast bestond uit 500 huizen en was dus aanzienlijk kleiner dan Elmina. Moree, dat qua aanleg kleiner was dan Elmina, was echter dichter bevolkt dan deze plaats. Anomabu was een drukke vissersplaats en Accra bestond uit drie dorpen.
Willem Bosman informeert ons ook over de tirannie van de vroegere Direkteur-Generaals. Hun hardhandig en ontaktisch optreden waren mede oorzaak van de Kommenda oorlog en van de opstand van de bevolking van Elmina, die het kasteel tien maanden lang belegd en omsingeld hield.
De nieuwe Direkteur-Generaal Willem de la Palma geeft echter een andere versie van de toestand. In zijn eerste brief schrijft Willem de la Palma dat de handelaren al anderhalf jaar niet meer naar Elmina durven komen, uit angst voor van Sevenhuysen en zijn opperkoopman Willem Bosman. Ze beroven, zo zegt Willem de la Palma, de inwoners van hun goederen, arresteren vrije negers, tiranniseren de bevolking en staan rap klaar met hun pistool.
Willem de la Palma zelf bevorderde de slavenhandel in Benin, maar veroorzaakte bijna muiterij onder zijn eigen manschappen door zijn voorgangers en kooplieden van andere forten bij naam aan te klagen in Amsterdam. Door de vroegtijdige dood van Willem de la Palma vermoedelijk vanwege overdadig drankgebruik, werd dit voorkomen.
Willem de la Palma 's verslag kan enigszins gekleurd. zijn, omdat het voor een nieuwe man aantrekkelijk is ongunstige omstandigheden op zijn voorgangers af te schuiven. Hoe dan ook, van Sevenhuysen en Willem Bosman zijn in ieder geval degenen die de relatie met Ashanti tot stand hebben gebracht.
Van de andere kant wijst de tekst van Willem Bosman's eigen boek wel degelijk in de richting van de harde lijn en weerspiegelt het beider mentaliteit ten opzichte van de inlandse bevolking:
Onbeschaafde wilden, een bedrieglijk en inferieur ras worden zij genoemd, waar denigrerend over gesproken en geschreven wordt en waartegen krachtig opgetreden moet worden.
In het totaal van publikaties over de Goudkust is Willem Bosman waarschijnlijk de meest aangehaalde schrijver. Ongetwijfeld hebben de verschillende vertalingen, met name die in het Engels, dit gemakkelijker gemaakt.
Willem Bosman werd in 1672 in Utrecht geboren en vertrok als jong soldaat naar de Westkust van Afrika waar Willem Bosman snel promotie maakte tot Willem Bosman uiteindelijk Opperkoopman werd, de belangrijkste persoon na de Direkteur-Generaal, Jan van Sevenhuysen.
Deze Jan van Sevenhuysen had bovendien geen Afrika ervaring: Jan van Sevenhuysen kwam in mei 1696 van Caraibisch Amerika. Toen, na de ambtsperiode van Jan van Sevenhuysen in 1702, Willem de la Palma, schepen van Middelburg, maar daarvoor koopman in Benin, benoemd werd als Direkteur Generaal, voelde Willem Bosman zich gepasseerd, nam ontslag en vertrok naar Nederland. De nieuwe baas Willem de la Palma wilde zich voornamelijk op de slavenhandel toeleggen, terwijl Willem Bosman daarentegen meer toekomst zag in de goudhandel.
- De President van de Raad en zaakwaarnemer J.P. Hoogenboom, ontwerper van de Nederlandse begraafplaats, werd in augustus 1808 buiten Elmina (bij de Marble Arch) vermoord.
Lodewijk Napoleon
LINK
Het beroemde schilderij van Koning Lodewijk Napoleon
Koningin Hortense de Beauharnais
Lodewijk Napoleon benoemde in 1809 A. de Veer tot Commandant-Generaal in Elmina. De Veer was tevoren Gouverneur in Curaçao, waar hij ook geboren was. Pas op de 6de juli 1811 hoorde de Veer, dat Nederland het jaar daarvoor was ingelijfd bij Frankrijk. De Veer was echter geen vriend van de Fransen: hij bleef elke dag op het Kasteel van Elmina de nederlandse vlag hijsen.
Daardoor was de Goudkust tussen 1810 - 1813 één van de twee plaatsen ter wereld, waar toen onze nationale kleuren wapperden.
Citaat uit onze Deshima verhalen:
1810
Deshima in de baai van Nagasaki
van 1641 tot 1853 mochten alleen Nederlanders hier verblijven
1810
links Deshima in de baai van Nagasaki
rechts van Deshima de Nederlandse fregatten Arinus Marinus en Ida Aleyda uit Rotterdam ?
1764 - 1837
Hendrik Doeff
Van 1799 - 1819 Opperhoofd van de Nederlandse factorij Deshima
De laatste door de VOC benoemde bewindhebber te Deshima was Hendrik Doeff. De Nederlandse factorij te Deshima is nog blijven bestaan, toen de VOC allang was opgeheven. Toen in de Franse Tijd de Britten trachtten zich ook van Deshima meester te maken, heeft Doeff door zijn optreden bereikt, dat de Nederlandse vlag boven Deshima bleef wapperen. Op 10 augustus 1814 werd in Elmina het bericht bekend van het herstel van de nederlandse onafhankelijkheid.
- Op zaterdag 6 april 1872 kwamen de Britse Gouverneur Pope Hennessyen de administrateur H.T. Ussher van Cape Coast naar Elmina. Zij werden verwelkomd door Gouverneur Ferguson, de notabelen van Elmina en afgevaardigden van de andere Nederlandse bezittingen.
Het Britse schip Rattlesnake bracht 21 saluutschoten aan de Nederlandse vlag, en om 11 uur werd in de grote zaal van het kasteel de Britse en Nederlandse proclamatie van overdracht voorgelezen, en per alinea vertaald in de inlandse taal.
Op de valreep werd nog eens pijnlijk duidelijk, hoe weinig men op de hoogte was met de inlandse zeden en gewoonten: het traditioneel gebruikelijke onderlinge overleg, waar de dorpshoofden om vroegen, werd door Ferguson zonder meer geweigerd.
Als teken van de overdracht werd de ivoren, met goud afgezette wapenstok van Admiraal Michiel de Ruyter, die hem vermoedelijk door de chiefs en de bevolking van Elmina in 1665 was aangeboden, en sindsdien symbool was van het hoogste gezag aan de kust, aan de Britse Gouverneur overhandigd. Deze wapenstok werd later weer aan Nederland teruggegeven en bevindt zich thans in het Rijksmuseum in Amsterdam.
Michiel de Ruyter
LINK
In de Nieuwe Kerk in Amsterdam
Aanschouw, aanschouw, den Held
Der Staten rechterhand
Den Redder van 't vervallen Vaderland
DEN ALLERHOOGSTEN EN ALGOEDEN GOD ZIJ DIT GEHEILIGT:
Mitsgaders de eeuwige gedachtenisse van Michiel de Ruyter, opper-admiraal van Holland en West-Friesland, door drie Koningen van Europe met adellijke wapenen, ridderlijke waardigheid en hertogdom in 't Koninkrijk Napels, begiftigd: een Heer die, zonder het voorlichten van voorouderlijke adel, alles Gode en zijn dapperheid had te danken: door een ervarenis van acht en vijftig jaren, in het stuk der zeezaken d'allerkundigste zijner eeuwe, de grootste daden den geheelen Oceaan en Middellandsche Zee door, in zeven oorlogen loffelijk verricht, eilanden en sterkten in 't Noorden en Zuiden verovert, den Nederlanders die groote kust aan de Atlantische zee gewonnen, den zeeroover getemd hebbende, heeft hij als opperhoofd in vijftien groote slagen onoverwinnelijk gevochten, dien boven anderen gedenkwaardigen slag van vier dagen geleverd, en vier maal 't overgroot geweld der vereenigde vloten van den hals der republiek zeer voorspoedig afgekeerd: minder in macht - in dapper' heid gelijk, in beleid en geluk meerder. Eindelijk hebbende 't vaderland uit het uiterste gevaar gerukt, is hij, in den tweeden slag bij Siciliën gewond, in de haven van Syracuse manhaft gestorven.
Hij heeft geleeft 69 jaren, 1 maand, 5 dagen.
De Schrik des Grooten Oceaans.
Vervolgens ging het gezelschap naar buiten en verzamelde zich rond de vlaggemast. Bij de witte steen in het plaveisel, de plaats waar de Hollanders in 1637 de sleutels van het kasteel van de Portugezen in ontvangst hadden genomen, werd nu de Britse vlag naast de Nederlandse driekleur gehesen. Vanaf het Britse schip Rattlesnake klonken toen 101 saluutschoten, en de overdracht was een feit.
Tijdens de daarop volgende dagen, 8, 9 en 10 april werden achtereenvolgens Axim, Dixcove en Sekondi overgedragen, en daarmee was voor de Nederlanders een einde gekomen aan 274 jaar van onafgebroken aanwezigheid op de Goudkust.
Dagrapport Officier Elmina 10 december 1871
o.m. :
's Morgens en 's middags niets voorgevallen
Een soldaat is van zijn post weggelopen
Een danspartij gehouden
De gevangenen zullen medicijnen naar het hospitaal brengen
De politieagent Ekoem zal de wacht in Elmina betrekken
Op de Volksuniversiteit Geldrop start op woensdagavond 6 oktober 2010 een cursus van 10 avonden over de geschiedenis van de Nederlandse Koloniën. Ook wordt dan natuurlijk de geschiedenis van Elmina besproken!
Docent: Aad 'arcengel' Engelfriet, cultureel-historisch reisleider, stadsgids en geschiedenis docent. Webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, een erkend specialist op het gebied van de Nederlandse koloniale geschiedenis.
Voor meer info:
klik dan HIER
Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netWilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:
klik dan HIER
Sinds een paar jaar heeft Gouda Elmina uitgekozen als Partnergemeente.
Meer informatie over de relatie Gouda Elmina is te vinden op
http://www.gouda.nl/
zoekterm: Elmina
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|