(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Naar Aad's Nederlands-Indië geschiedenis verhalen |
---|
Naar Aad's Suriname geschiedenis verhalen |
---|
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Münster of 1648 en klik op ENTER |
---|
Op de Volksuniversiteit Geldrop start op woensdagavond 6 oktober 2010 een cursus van 10 avonden over de geschiedenis van de Nederlandse Koloniën. Ook wordt dan natuurlijk de geschiedenis van de Nederlandse Antillen besproken!
Docent: Aad 'arcengel' Engelfriet, cultureel-historisch reisleider, stadsgids en geschiedenis docent. Webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, een erkend specialist op het gebied van de Nederlandse koloniale geschiedenis.
Voor meer info:
klik dan HIER
Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netWilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:
klik dan HIER
De oorspronkelijke bewoners van de benedenwindse eilanden kwamen waarschijnlijk uit Venezuela. Na de komst van de Spanjaarden in het begin van de 16e eeuw zijn de meesten als slaven weggevoerd naar Hispaniola.
Volgens de oudste Spaanse bronnen waren de bovenwindse eilanden onbewoond. Op de andere eilanden leefden mensen die de Cariben genoemd werden en dus vandaar dat het gebied de Cariben of Caraiben wordt genoemd.
De huidige bevolkingsstruktuur op de (Nederlandse) Antillen is dus van oorsprong Europees en dan voornamelijk Hollanders en Zeeuwen. Later kwamen daar ook Joden bij uit Portugal, net als in Suriname, zoals je kunt zien op de onderstaande kaart.
Kaart uit 1700 van Suriname met de vermelding "Joods Dorp en Sinagoge"
Curaçao fungeerde rond 1660 als centrum van de slavenhandel vanuit bijvoorbeeld Elmina :
Citaat uit ons Elmina verhaal :Waarschijnlijk heeft in 1499 Amerigo Vespucci (naar wie Amerika werd vernoemd) Bonaire bezocht, aldus zijn beroemde boek Lettera. Amerigo beweerde dat op Bonaire grotere mensen woonden dan op Curaçao...., hij noemde de eilanden dan ook de Eilanden der Reuzen.
Over Elmina is nu in de 21e eeuw bij de gemiddelde Nederlander niets meer bekend, in tegenstelling tot de 19e eeuw, toen was het precies andersom, Suriname ??? Nooit van gehoord, om daar wat aan te doen, werd in 1883 een tentoonstelling georganiseerd, aldus Aad's eigen site :
Wist je dat Nederland voor het "eerst" kennismaakte met Surinamers via een tentoonstelling ??
Het is nu niet meer voor te stellen........
Via deze link krijg je toegang tot de Wereldtentoonstelling gehouden in Amsterdam in 1883. Met bovenstaand kaartje kreeg je toegang tot de afdeling Suriname.
"In de zuidwesthoek van het Museumplein was plaats gemaakt voor een belangrijk onderdeel van de koloniale tentoonstelling: de expositie van de 'Surinaamsche Inboorlingen'. Er was een grote tent neergezet, de rotonde, waar men op vertoon van een speciaal bewijs van toegang naar binnen kon. En hoewel de extra entreeprijs van een kwartje aan de hoge kant was, bleek de belangstelling overweldigend. Het was dan ook voor het eerst dat er in Nederland een groep inwoners van Suriname bewonderd kon worden."
Het huidige Ghana, toen de Goudkust genoemd
Even een paar vroegere Nederlandse bezittingen noemen in het huidige Ghana ?
Net als vroeger het rijtje Java, Bali, Lombok, Soembawa, etc was er ook dit rijtje :
- San Antonio
- Hollandia
- Dorothea
- Batenstein
- Witsen
- Oranje
- San Sebastiaan
- Sint George d'Elmina
- Coenraadsburg
- Vredenburg
- Nassau
- Amsterdam
- Munford
- Leydsaamheyd
- Goede Hoop
Al deze Nederlandse kolonien lagen aan de, wat werd genoemd, Ivoorkust, Goudkust of Slavenkust.
Wie er geweest was en het overleefd had, sprak echter liever van Muskietenkust, Malariakust of Moordkust.
Het klimaat daar was zoo slecht voor Europeanen dat er altijd werd gesproken dat er voor iedere post drie personen moesten zijn :
- één persoon in de kist
- één persoon in funktie
- één persoon in patria om nummer twee op te volgen, zodra het diens tijd was om nummer één op te volgen
Een kleine eeuw na de Spanjaarden verschenen West-Europese zeevaarders in de West-Indische wateren: Engelsen, Fransen, Hollanders en Zeeuwen.
In 1572 voeren vijf schepen van de watergeuzen tot aan de landengte van Panama. Het enige doel van de West-Europeanen was winst maken, voornamelijk door handel te drijven met Spaanse kolonisten. Het feit dat zowel die handel als de scheepvaart naar de Nieuwe Wereld door de Spaanse koning verboden waren, kon zeevaarders noch kolonisten weerhouden van deze praktijken.
Voor de Hollanders was 'zout halen' het meest lucratief. De Hollandse haringvisserij had veel zout nodig en dat kon gratis opgeschept worden uit zoutpannen (droge zoutmeren) aan de kust van Zuid-Amerika en bij sommige Caribische eilanden.
De grootste 'Hollandse' zoutpan. bij Punta de Araya aan de kust van Venezuela, ging echter in 1622 verloren doordat de Spanjaarden er een fort bouwden. Daarna werd er zout gehaald bij sommige eilanden, onder andere Bonaire (1624) en Sint Maarten (1631).
Inmiddels was in 1621, na afloop van het Twaalfjarig Bestand, de West-Indische Compagnie (WIC) actief geworden. Het doel van de WIC was winst maken, niet in de eerste plaats door handel of kolonisatie, maar door oorlogvoering tegen Spanje, hetgeen vooral neerkwam op kaapvaart.
Het grootste succes was in dit verband Piet Heyn's kaping van de Zilvervloot bij Cuba in 1628.
LINK
De West-Europeanen hadden wel behoefte aan steunpunten in het Caribisch gebied. De Grote Antillen en het vasteland waren echter stevig in Spaanse handen. Dat ondervond de WIC bij een poging in 1625 om de steden El Moro en San Juan op Puerto Rico in te nemen.
In datzelfde jaar lukte het de WIC evenmin het eiland Margarita, voor de kust van Venezuela, te veroveren. De West-Europeanen richtten zich daarom vooral op de Kleine Antillen, die door de Spanjaarden niet of nauwelijks waren gekoloniseerd.
De eerste niet-Spaanse kolonisatie in het Caribisch gebied was de vestiging van Fransen en Engelsen op het Bovenwindse eiland St. Kitts (1625). De WIC nam de Bovenwindse eilanden Sint Maarten (1630), Sint Eustatius (1635) en Saba (1640) in bezit. Op geen van deze drie eilanden werden bewoners aangetroffen.
Op Sint Eustatius, in bezit genomen door de Zeeuwse Kamer van de WIC, vestigden zich zo'n vijftig kolonisten, die tabak en later suikerriet gingen verbouwen. Indianen van andere eilanden en zelfs van het vasteland werden als 'rode slaven' overgebracht naar Sint Eustatius om op de plantages te werken. De invoer van slaven uit West-Afrika maakte aan het verschijnsel 'rode slaven' omstreeks 1650 een einde. Over de levensomstandigheden van de 'rode slaven' op Sint Eustatius is verder weinig bekend.
Nadat de WIC door de verovering van Pernambuco (1630) vaste voet had gekregen in Brazilië, was er grote behoefte aan een basis in het Caribisch gebied als tussenstation tussen Holland en Brazilië.
Sint Maarten was, bij gebrek aan drinkwater, als zodanig niet geschikt; bovendien werd het eiland in 1633 door de Spanjaarden heroverd. Op 6 april 1634 besloten de Heren XIX, de bestuurders van de WIC, een expeditie uit te sturen om Curaçao te veroveren.
Expeditieleider van de vloot die Curaçao moest veroveren, was de 33-jarige Johannes van Walbeeck.
Het besluit om Curaçao te veroveren werd voortvarend uitgevoerd, want al op 4 mei 1634, nog geen maand nadat het besluit genomen was, voer een vloot uit, bestaande uit vier schepen met aan boord 180 matrozen en 250 soldaten.
Twee maanden later was de vloot bij Curaçao, maar slaagde er door de wind en de zeestroming niet in een baai binnen te zeilen. Men zag zich gedwongen een lange omweg via Hispaniola te maken om Curaçao weer vanaf de *goede' kant, het noordwesten, te kunnen naderen.
Pas op 28 of 29 juli 1634 slaagden de schepen erin de Sint Annabaai binnen te varen, overigens zonder tegenstand van Spaanse zijde te ondervinden.
In drie weken werd Curaçao veroverd. Hel was meer een moeizame verkenningstocht, vooral op zoek naar waterputten of bronnen, dan een militaire operatie. Een gevangen genomen Indiaan, Adrian de Montero, voorzag de Nederlanders van waardevolle informatie en fungeerde als gids. Hij was, evenals de andere Indianen van het eiland, katholiek en sprak Spaans.
Voor de Nederlanders noemde hij zich 'Balthazar de Montero'.
De Spaanse gezagsdrager van het eiland, Lope Lopez de Morla, besefte dat hij weinig kans had. Volgens hem waren er op het hele eiland slechts zeven weerbare Spanjaarden en tweeenvijftig met pijl-en-boog gewapende Indianen, maar deze opgave is zeker te laag.
Volgens de officiële historieschrijver van de WIC, Johannes de Laet, waren er in totaal tweeendertig Spanjaarden en zo'n vierhonderd Indianen, vrouwen, kinderen en ouden van dagen inbegrepen De Laet baseerde zich op het dagboek van Van Walbeeck, dat later verloren is gegaan.
Gevochten werd er nauwelijks. Indiaanse pijlen veroorzaakten aan Nederlandse zijde één dode en vier gewonden, de Nederlanders claimden vier of vijf Indianen te hebben gedood, maar dat werd door de tegenpartij ontkend. De Spanjaarden en Indianen trokken zich voortdurend terug, meestal na de hutten vernield en de waterputten verontreinigd te hebben. Op 21 augustus tekende Lopez de Morla te San Juan de overgave.
Van Walbeeck liet daarop alle Spanjaarden, onder wie ook een geestelijke, en de meeste Indianen overbrengen naar het vasteland. Hij wilde de Indianen niet op het eiland laten blijven omdat ze, in zijn eigen woorden, 'alsamen gansch paeps en niet te vertrouwen waren'.
Hij was bang dat de Indianen bij een eventuele Spaanse poging tot herovering weer de zijde van de Spanjaarden zouden kiezen. Slechts vijftien tot twintig gezinnen, samen ongeveer vijfenzeventig personen, mochten blijven om de Nederlanders diensten te bewijzen zoals het vangen en slachten van vee. De Indiaan Adrian / Balthazar de Montero werd aangesteld tot hun cacique (hoofd)
Van Walbeecks wantrouwen was niet helemaal onterecht. De meeste Indianen gaven inderdaad de voorkeur aan de Spanjaarden. Heel wat van de overgebleven Indianen vertrokken heimelijk naar het vasteland. In oktober 1635 waren er nog maar vijftig Indianen, onder wie slechts zes vrouwen, over.
Herhaaldelijk ondernamen Curaçaose Indianen vanaf het vasteland verkenningstochten om voor de Spanjaarden de sterkte van de Hollanders vast te stellen. Een dergelijke tocht werd al in oktober 1634 gemaakt door de voormalige cacique van de Curaçaose Indianen, Pedro Ortiz .
Eenjaar later deed hij dat nogmaals. Samen met zeven andere Curaçaose Indianen stak hij in vier dagen per kano naar Curaçao over. Daar namen zij een soldaat, een zekere Mathias Hermans uit Brussel, gevangen en brachten hem voor ondervraging over naar het vasteland.
Van Walbeeck verdacht de op Curaçao nog aanwezige Indianen ervan dat zij geheime contakten hadden met Indianen van het vasteland of met Spanjaarden en hun van inlichtingen over de militaire situatie op Curaçao voorzagen.
Dat leidde tot ondervragingen op de pijnbank, gevolgd door doodvonnissen. Maar uit angst de Indianen nog meer tegen zich in liet harnas te jagen, werd slechts één vonnis, met kogels, voltrokken.
Onder de ter dood veroordeelden was ook de cacique Montero, maai hij mocht naar Venezuela vertrekken.
Tot hoofd van de Indianen werd, na Montero's gevangenneming benoemd de enige Europeaan die Spaans sprak en dus met de Indianen kon praten, de Amsterdamse jood Samuel Cohen, die als tolk op de vloot meegereisd was.
Langzamerhand kwam er weer een omgekeerde trek op gang. Indianen van het vasteland vestigden zich op de eilanden. Voor de Nederlanders waren en bleven de Indianen onmisbaar als hoeders en vangers van het loslopende vee. Zij kregen ook toestemming om zelf vee te houden en aan akkerbouw te doen.
In de 18de eeuw waren de Indianen op Curaçao zelfs zo gezagsgetrouw dat zij werden ingeschakeld bij de verdediging van het eiland, toen de Franse admiraal Cassard een inval deed (1713). Ook deden zij herhaaldelijk mee met de opsporing van gevluchte slaven.
In de loop van de 18de eeuw vermengden de Indianen zich sterk met andere bevolkingsgroepen, vooral met vrije gekleurden, zodat er tegen het einde van die eeuw geen 'echte' Indianen meer waren op Curaçao.
In 1636 nam de WIC ook Aruba en Bonaire in bezit. Op Aruba leefden hooguit enkele tientallen Indianen, op Bonaire nog minder. Bij de komst van de Hollanders verlieten de meesten de eilanden en trokken naar het vasteland.
De WIC bestemde Aruba tot veeplantage voor de voedselvoorziening van Curaçao om zo minder afhankelijk te zijn van voedsel uit Holland.
Verder leverde Aruba hout dat geraspt werd in het 'Rasphuis' (gevangenis) in Amsterdam.
De bevolking van Aruba bestond tijdens de tweede helft van de 17de en de gehele 18de eeuw merendeels uit Indianen, die een oogje op het loslopend vee hielden. Ze vingen dat vee wanneer de lokale vertegenwoordiger van de WIC (de commandeur) dat verzocht. Verder kapten ze hout en verkochten dat. In ruil voor deze diensten werden zij in de gelegenheid gesteld min of meer hun eigen leven te leiden.
Doordat de WIC een vestigingsverbod voor alle niet-Indianen uitvaardigde (met uitzondering van personeel, slaven en soldaten van de kleine WIC-bestuurspost in Savaneta), werd Aruba in feite een Indiaans reservaat.
Het overkoepelend gezag op de Benedenwindse eilanden werd uitgeoefend door een Directeur die benoemd werd door de Heeren XIX onder goedkeuring van de Staten-Generaal. De Directeur was ondergeschikt aan het gezag van de "hoge regering', een college van bestuurders van de WIC-kolonie in Brazilië.
Nederlands-Brazilië
WIC munten uit Nederlands-Brazilië
1664
een zendingspost in Nederlands-Brazilië
een cartouche van een kaart van Joan Blaeu
LINK
1650
Nieuw Nederland (Manhattan)
Peter Stuyvesant
Ook in Willemstad is voor hem een standbeeld opgericht
het staat voor het Peter Stuyvesant College
Na het verlies van de Braziliaanse kolonie in 1654 kwam er een bestuurseenheid met de kolonie 'Nieuw-Nederland' op de oostkust van Noord-Amerika. Peter Stuyvesant, sinds 1645 gouverneur-generaal van Nieuw-Nederland, werd tevens directeur van de Benedenwindse eilanden, een functie die hij overigens ook al in de jaren 1642-1645 had bekleed. Dit betekende in de praktijk dat Stuyvesant in Nieuw-Nederland verbleef en er in Willemstad een vice-directeur zetelde.
Na de verovering van Nieuw-Nederland door de Engelsen (1664) werden de Benedenwinden een zelfstandige besturende eenheid. De vice-directeur, voortaan directeur genoemd, was ondergeschikt aan het bestuur van de WIC, in de praktijk de Kamer van Amsterdam.
Vanaf 1678 vielen Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten rechtstreeks onder de WIC, in de praktijk de Kamer van Zeeland.
Het hoogste gezag op de Bovenwinden kwam nu in handen van een commandeur, die zetelde op Sint Eustatius. Saba en Sint Maarten hadden ieder hun eigen vice-commandeur, ondergeschikt aan de commandeur op Sint Eustatius. Aruba en Bonaire hadden overigens ook ieder hun eigen commandeur, maar die was ondergeschikt aan de directeur op Curaçao.
We gaan verder met een citaat uit ons patriotten verhaal :
De Amerikaanse vrijheidsoorlog tegen Groot-Brittannië, die in 1776 begon, speelde een belangrijke rol. Omdat Groot-Brittannië, al lang als de grootste concurrent van de Republiek werd beschouwd, steunden de Hollandse en vooral de Amsterdamse kooplieden de Amerikaanse opstand, waar nog bijkwam dat de hervormingsgezinden in de Republiek zich goed konden vinden in de politieke idealen van de Amerikanen.
Vanwege de voortdurende levering van goederen, waaronder wapens, aan de Amerikaanse rebellen door Hollandse koopvaarders verklaarden de Britten, al sedert 1778 in oorlog met Frankrijk, in 1780 de oorlog aan de Republiek.
Met het uitbreken en het voor de Republiek ongunstige militaire en economische verloop van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) groeide plotseling en in hoog tempo het ongenoegen over Willem V, die sterk op Groot-Brittannië, was georiënteerd en daarom als zondebok werd beschouwd. Zijn tegenstanders in de regentenelite en daarbuiten organiseerden zich in de patriotten beweging.
1781
Het vertrappen van de Britse Vlag op de Glashaven
Zwaaien met Amerikaanse, Franse en Nederlandse vlaggen
Klik hier voor ons verhaal over een mogelijke kaapvaart door vrouwen vanuit Rotterdam n.a.v. het vertrappen van de Britse vlag.
De Vierde Engelse Oorlog (1780 - 1784) werd een regelrechte ramp voor de Republiek. In de eerste oorlogsmaand (januari 1781) maakten de Britse Vloot en kapers niet minder dan 200 Hollandse koopvaardijschepen buit, waarmee de nog resterende Nederlandse scheepvaart volledig lamgelegd werd.
De Zeeslag op de Doggersbank (5 augustus 1781) eindigde onbeslist, Admiraal Zoutman kreeg alle lof toegezwaaid, maar het was wel de laatste Nederlandse Zeeslag in Europa. De rol van Nederland als militaire mogendheid in Europa was definitief voorbij.
In februari 1781 veroverde admiraal Rodney St.-Eustatius en nam daarbij een groot aantal schepen in beslag, en een enorme hoeveelheden koopwaar en voorraden wapens.
Nog meer rampen volgden. De Britten veroverden alle Afrikaanse forten van de WIC, behalve Elmina, en ook de koloniën in West-Guyana, hoewel die vervolgens door de Fransen voor de Republiek heroverd werden.
In Oost-Indië, was de schade minder dan zij zonder Franse assistentie geweest zou zijn. maar toch gingen er verscheidene bases verloren in Zuid-India en op Ceylon, waaronder Negapatnam, alsmede een aantal rijk beladen VOC-schepen met een gezamenlijke waarde van 10 miljoen gulden.
En nu natuurlijk wat meer over St. Eustatius:
In de 17de en 18de eeuw probeerden alle koloniale mogendheden de handel met hun koloniën door octrooien en verbodsbepalingen te monopoliseren en zodoende de prijzen hoog te houden. De vrije handel kon veel goedkoper leveren, maar vrije handel was dus, gezien de verbodsbepalingen, bijna altijd tegelijk smokkelhandel.
De autoriteiten op Sint Eustatius waren gaarne bereid, tegen vergoeding, het de vrije handelaars niet moeilijk te maken. Zo werd Sint Eustatius ook een centrum van smokkelhandel.
De kooplieden van Sint Eustatius verdienden goed geld met de levering van wapens en buskruit aan ieder die wilde betalen. Schepen van de opstandige Engelse koloniën in Noord-Amerika waren dan ook welkom op Sint Eustatius. Dat leidde tot het befaamde vlagincident van 16 november 1776. De 'Andrew Doria', een gewapende koopvaarder (genoemd naar de 16de-eeuwse Genuese krijgsheer Andica Doria), voer binnen met de vlag van de Amerikaanse opstandelingen in top en loste saluutschoten. Commandeur De Graaff liet de schoten beantwoorden.
De Amerikanen gaven er grote publiciteit aan: voor het eerst waren de opstandige VS door een andere mogendheid als onafhankelijke natie 'erkend'. In 1780 kreeg een Amerikaans schip zelfs de naam 'Governor de Graff.'
De Britten namen het vlagincident niet zo hoog op, maar bleef wel protesteren tegen de voortdurende handel van Sint Eustatius met de Amerikanen. Lord Stormont verklaarde in 1778 in het Britse parlement: 'Als Sint Eustatius drie jaar geleden in zee was verzonken, zouden wij nu al met George Washington hebben afgerekend.' De handel van Sint Eustatius was een van de belangrijkste redenen waarom Engeland in december 1780 de oorlog verklaarde aan de Nederlandse Republiek. Deze Vierde Engelse Zeeoorlog zou desastreus worden voor de Nederlandse scheepvaart en handel.
Een van de eerste Engelse acties in die Zeeoorlog was de verovering van Sint Eustatius. Op 3 februari 1781 verschenen ruim twintig Engelse oorlogsschepen voor de Oranjebaai. Commandeur De Graaff, die nog niet van de Engelse oorlogsverklaring op de hoogte was, maar wel zag dat hij met een grote overmacht werd geconfronteerd, gaf het eiland over aan de Engelse admiraal Rodney.
De Engelsen confisqueerden alle schepen in de haven, de inhoud van alle pakhuizen en veel particuliere bezittingen en konden zelfs een vloot van 24 vrachtschepen die zojuist met bestemming Nederland vertrokken was, achterhalen en buitmaken. Rodney wist de verovering weken lang geheim te houden zodat hem nog zo'n 150 schepen, de helft Amerikaanse, in handen zeilden.
Tien maanden later verdreven Franse troepen, bondgenoten in de Zeeoorlog tegen Engeland, het op Sint Eustatius achtergebleven Engelse garnizoen.
Bij de vrede in 1784 keerde het Nederlands bestuur terug. De handel van Sint Eustatius kon zich herstellen, maar bereikte nooit meer de vroegere hoogte, hoewel het inwonertal nog sterk toenam: van ruim drieduizend in 1779 tot bijna achtduizend in 1790. In 1779 was ongeveer de helft van de bevolking slaaf, in 1790 tweederde.
De Bataafse Republiek was vanaf haar ontstaan in 1795 als bondgenoot van Frankrijk in oorlog met Engeland. De oorlog werd ook in West-Indië uitgevochten. Het betekende het einde van de handel van Sint Eustatius.
Dit eiland en de twee andere Bovenwindse eilanden kwamen in de periode 1795-1816 achtereenvolgens onder Frans, Engels, Bataafs en weer Engels bestuur. In 1816 was de bevolking afgenomen tot 2668 personen: 507 blanken. 336 vrije kleurlingen en 1748 slaven.
Over de slavenhandel gaan we het hier niet verder over hebben, dat deden we al in ons Elmina verhaal, we volstaan met een paar kaarten, een enkele foto en een verklaring van de Staten-Generaal over de status van slaven in Nederland en gaan dan over naar het verhaal van Tula:
1650
WIC handelsplaatsen
De Slavenroutes
Zoo'n 100 jaar geleden hadden veel huizen nog restanten van slavenhuisjes (rechtsonder op de bovenste foto)
1776
Verklaring van de Staten-Generaal over de status van slaven in Nederland
In 1795 brak er op Curaçao een slaven opstand uit o.l.v. Tula:
De slavenopstand begon op de plantage Knip. Zoo'n 50 slaven o.l.v. Tula weigerden aan het werk te gaan. De slaven-eigenaar Caspar Lodewijk van Uytrecht werd ervan beschuldigd de slaven te hebben gedwongen tegen veel te hoge prijzen levensmiddelen en kleren bij hem te kopen. Hun schulden werden van hun rantsoenen afgetrokken. Dergelijke methoden werden ook op veel andere plantages toegepast.
Van Uytrecht zei dat ze met hun klachten maar naar de gouverneur moesten.
De opstandige slaven trokken toen naar Santa Cruz, waar andere slaven zich onder leiding van Bastiaan Carpatta bij hen voegden. In de loop van de dag verspreidde het nieuws van de opstand zich en sloten ook slaven van de plantages Sint Hieronymus, Wacao, Savonet, Zorgvlied, Zevenhuizen, Spaanse Put, Sint Nicolaas en Groot en Klein Santa Martha zich bij hen aan.
Tula hield de hele dag door toespraken, waarin hij het recht om in opstand te komen toelichtte. Een franciscaner pater Jacobus Schinck, die al sinds 1779 op Curaçao werkzaam was, maakte een verslag van een gesprek met Tula. Op verzoek van het gezag ging de pater naar de opstandelingen om te pogen hen over te halen de opstand vrijwillig te beëindigen.
'Zeven of acht gewapende negers kwamen op mij af. Ik zei waarom ik was gekomen. Toen ik het huis binnentrad, trof ik een neger genaamd Tula, voorzien van een degen. Men noemde hem kapitein.
Veel negers kwamen rondom mij staan; ze waren nieuwsgierig naar wat ik had te zeggen. Toen ik hun namens de gouverneur en Raden vergiffenis beloofde voor wat zij hadden gedaan, scheen dat grote invloed op hen te hebben. Tula begon toen te spreken 'Wij zijn al te erg mishandeld. Wij willen niemand kwaad doen, maar we willen onze vrijheid. De Franse negers zijn vrij gekomen, Holland is ingenomen door de Fransen en daarom moeten wij hier ook vrij zijn ' Ik antwoordde hem, dat in Holland onze bestuurders wonen en dat wij hen moesten gehoorzamen. Tula antwoordde toen 'Als dat zoo is, waar blijven dan de Hollandse schepen ?' Tula beeindigde het gesprek met : "Een beest wordt hier beter behandeld dan wij" Bij het afscheid werd de pater verteld : 'Wij verlangen niets anders dan onze vrijheid'
De vrijheid kregen ze niet en Tula gaf ook niet toe, uiteindelijk werd de opstand onderdrukt. Tula werd op 18 september door een medeslaaf gevangen genomen.
De meeste slaven werden weer vrijgelaten, want het werk op de plantages lag nog steeds stil...., behalve natuurlijk Tula en enkele belangrijke medestanders.
De rechtbank besloot tot de meest zware en wrede straf die maar mogelijk was. En nu volgt dus een gruwelijke passage :Men pastte een vijfde graad van pijniging toe om de gevangenen te laten bekennen. De eerste was het vastbinden van de gevangene en het pijnigen met alle mogelijke gereedschappen: bij de tweede graad van pijniging werd de gevangene 'een weinig uytgerekt, ende opgehaalt', bij de derde werd de gevangene 'wat langer uytgerekt' opgehangen, bij de vierde werd hij ook gegeseld en bij de vijfde werden hem bovendien gewichten aan de voeten gehangen en scheenschroeven aan de benen aangebracht.
De uiteindelijke straffen waren nog gruwelijker. Tula werd op een kruis gebonden, 'van onder levendig geradbraakt, daarna in 't gezigt geblaakert, en den kop afgehouwen, dat zijn kop vervolgens op de galge werde geplaatst'. Zijn medestander Bastiaan Carpatta moest dit aanzien en onderging vervolgens hetzelfde lot. Pedro Waccauw, beschuldigd van de moord op een schoolmeester, werd 'bij de beenen rondom het schavot gesleept, daarna aan een paal gebonden, de handen werden afgekapt, en vervolgens met een ijzeren mooker den kop verbrijselt'
1795
De executie van Tula
medestanders moesten toekijken, erna werden ook zij onthoofd
We kregen de volgende aanvulling:Na de Franse tijd werd, de ook in Nederlands-Indië bekende Gouverneur-Generaal Johan van den Bosch als Commissaris-Generaal naar de Antillen gestuurd.
Het stuk over Tula dat de opstand van de slaven begon op Knip is niet kompleet de waarheid. Tula woonde op plantage Goede Hoop en de eerste opstand begon bij plantage Hato, daarna vluchtten de slaven naar Knip.
Klein citaat uit ons Diponegoro verhaal :
Gouverneur-Generaal Van der Capellen was in 1825 gefrustreerd naar Nederland teruggekeerd : alles was mislukt, bovendien moest hij de boodschap aan Koning Willem I overbrengen dat de opstand van Diponegoro wel eens het einde van het nieuwe koloniale avontuur zou kunnen betekenen.
Wat zal die man onderweg naar Nederland hebben lopen ijsberen........
![]()
![]()
De Vlaming ( België en Nederland waren immers verenigd ) Du Bis de Gisignies ( linker foto ) werd zijn opvolger. Volgens de overlevering woog Du Bis de Gisignies 145kg, toen hij weer in 1830 naar Europa terugkeerde was hij 60kg lichter geworden.
Zijn opvolger van den Bosch ( rechter foto )ging van start met nieuwe ideeën : hij werd de grondlegger van het cultuurstelstel. Volgens Willem I kon hij "net als Mozes water uit de rots" geld uit Indië halen, ondanks een beginschuld van 40 miljoen gulden o.a. veroorzaakt door Diponegoro.
If you are interested in a (year 1941) biography about all the Dutch East Indies Governor-Generals, including the above mentioned gentlemen, please use this link.
Op de onderstaande kaart het overzicht van de 19e eeuwse oorlogen die gevoerd moesten worden om het Nederlandse gezag overal ingevoerd te krijgen :
Maar terug naar de Antillen :
De ontwikkelingen in de slavengemeenschap van Sint Maarten zijn na 1838 heel anders gelopen dan op de Benedenwindse eilanden. Dit kwam vooral door de nabijheid van de Britse en Franse kolonies. Bij de vrijverklaring van de slaven in de Britse kolonies in 1838 zagen de slaveneigenaren op Sint Maarten de bui al hangen.
Meer dan honderd slaven vluchtten in de periode 1838-1844 naar de Britse kolonies Anguilla en St. Kitts.
Uit angst voor nog meer economisch verlies vroegen de eigenaren de Nederlandse koning Willem II in 1844 om de onmiddellijke emancipatie van hun slaven en een schadeloosstelling per slaaf.
Een andere reden voor dit verzoek was het toenemend verzet van de slaven die erop rekenden dat ook zij gauw hun vrijheid zouden krijgen. Het verzoekschrift vond geen instemming bij de gouverneur-generaal, noch bij de minister van koloniën. De Nederlandse autoriteiten waren bang voor onrust onder de slaven in de andere Nederlandse kolonies als op dit verzoek ingegaan werd.
Wel spoorde de Nederlandse regering de plaatselijke autoriteiten en eigenaren op Sint Maarten aan de levensomstandigheden van de slaven te verbeteren.
Na de Februarirevolutie van 1848 in Parijs werden de geruchten over een aanstaande emancipatie in de Franse kolonies steeds sterker. Weer vroegen de slaveneigenaren van Sint Maarten speciale aandacht voor hun problemen. Slaven op het Nederlands deel van het eiland zouden in de toekomst gemakkelijk naar de Franse kant kunnen vluchten.
De meesters benadrukten dat de situatie inmiddels onhoudbaar was geworden. Voor het onderdrukken van een eventuele slavenopstand ontbrak namelijk een 'adequaat garnizoen'.
Na het bekend worden van de emancipatie in de Franse kolonies op 28 mei 1848 kwamen de slaven op Nederlands Sint Maarten in actie. Zij staakten hun werkzaamheden voor de meesters; een aantal vluchtte naar het Franse deel. De Franse autoriteiten weigerden de gevluchte slaven uit te leveren. De Nederlandse slaveneigenaren vreesden een algemene opstand.
Onder dwang van de hectische omstandigheden kwamen de grootste slaveneigenaren op 1 juni 1848 in het Raadhuis van Philipsburg bijeen en legden in een procesverbaal vast dat zij hun slaven tot de emancipatie door de Kroon als vrije arbeiders zouden behandelen en arbeidscontracten met hen zouden afsluiten. Men verzocht gezaghebber Van Romondt dit aan de Koloniale Raad voor te leggen.
Op 3 juni ging de Raad akkoord. Op 7 juni werden de slaven via een proclamatie op de hoogte gebracht. Alle strafwetten die van toepassing waren op slaven, werden ingetrokken. Voorts hoopte de Raad op een gunstig besluit van de Koning die uiteindelijk over de emancipatie moest beslissen.
In een begeleidend schrijven van 9 juni 1848 aan de Koning schetste de planter R.R. Richardson de penibele omstandigheden: '... in plaats van vrede en harmonie in deze kolonie, ziet men steeds meer ongeduld bij de negerbevolking, die er nauwelijks toe te brengen is, aan te nemen dat onze geliefde Koning het bevel tot emancipatie nog niet verzonden heeft.'
1 Juli 1863
Ook op de Antillen wordt de slavernij afgeschaft
de gouverneur is wel bezorgd...
Tot slot nog wat fraaie prenten :
1785
De baai van St. Eustatius
1830
De haven van Curaçao
Maar het verhaal is hiermee natuurlijk nog lang niet afgelopen, maar het is zoo al wel lang genoeg, en over wat er na is gekomen, daar is zooveel overbekend, alhoewel, dankzij Piet Reckman, ontvingen we nog dit historische dokument, Piet schrijft erbij:
Op 14 December 2004 is het 50 jaar geleden dat het STATUUT VOOR HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN tot stand kwam en dus zal daar het komend jaar aandacht aan worden besteed:
l. STATUUT VOOR HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
Uit ons verhaal over de geschiedenis van het KNIL
Wet van 28 oktober 1954, S. 503, tot aanvaarding van een statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden
Wij,JULIANA.enz.
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de aanvaarding door Nederland van de resultaten van het op de voet van artikel 215 van de Grondwet gepleegde overleg, een wet vordert als bedoeld in artikel 218 der Grondwet;
Zo is het, enz.
Enig artikel. Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, zoals het bij deze wet is gevoegd, wordt aanvaard.
Lasten en bevelen, enz.
STATUUT VOOR HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
Preambule
Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, overwegende dat zij uit vrije wil verklaard hebben in het Koninkrijk der Nederlanden een nieuwe rechtsorde te aanvaarden, waarin zij de eigen belangen zelfstandig behartigen en op voet van gelijkwaardigheid de gemeenschappelijke belangen verzorgen en wederkerig bijstand verlenen, hebben besloten in gemeen overleg het Statuut voor het Koninkrijk als volgt vast te stellen.
§1. Algemene bepalingen
Art. l. De Kroon van het Koninkrijk wordt erfelijk gedragen door Hare Majesteit Juliana, Prinses van Oranje-Nassau en bij opvolging door Hare wettige opvolgers.
Art. 2. - l. De Koning voert de Regering van het Koninkrijk en van elk der landen. Hij is onschendbaar, de Ministers zijn verantwoordelijk.
- 2. De Koning wordt in Suriname en de Nederlandse Antillen vertegenwoordigd door de Gouverneur. De bevoegdheden, verplichtingen en verantwoordelijkheid van de Gouverneur als vertegenwoordiger van de Regering van het Koninkrijk worden geregeld bij Rijkswet of in de daarvoor in aanmerking komende gevallen bij algemene maatregel van Rijksbestuur.
- 3. De Rijkswet regelt hetgeen verband houdt met de benoeming en het ontslag van de Gouverneur. De benoeming en het ontslag geschieden door de Koning als hoofd van het Koninkrijk.
Art. 3. - l. Onverminderd hetgeen elder in het Statuut is bepaald, zijn aangelegenheden van het Koninkrijk:
a. de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk;
b. de buitenlandse betrekkingen;
c. het Nederlanderschap;
d. de regeling van de ridderorden, alsmede van de vlag en het wapen van het Koninkrijk;
e. de regeling van de nationaliteit van schepen en het stellen van eisen met betrekking tot de veiligheid en de navigatie van zeeschepen, die de vlag van het Koninkrijk voeren, met uitzondering van zeilschepen;
ƒ. het toezicht op de algemene regelen betreffende de toelating en uitzetting vanNederlanders;
g. het stellen van algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting van vreemdelingen;
h. de uitlevering.
- 2. Andere onderwerpen kunnen in gemeen overleg tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden verklaard.
Artikel 55 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Art. 4. - l. De Koninklijke macht wordt in aangelegenheden van het Koninkrijk uitgeoefend door den Koning als hoofd van het Koninkrijk.
- 2. De wetgevende macht wordt in aangelegenheden van het Koninkrijk uitgeoefend door de wetgever van het Koninkrijk. Bij voorstellen van Rijkswet vindt de behandeling plaats met inachtneming van de artikelen 15 t/m 21.
Art 5. - l. Het Koningschap met de troonopvolging, de in het Statuut genoemde organen van het Koninkrijk, de uitoefening van de Koninklijke en de wetgevende macht in aangelegenheden van het Koninkrijk worden voor zover het Statuut hierin niet voorziet geregeld in de Grondwet voor het Koninkrijk.
- 2. De Grondwet neemt de bepalingen van het Statuut in acht.
- 3. Op een voorstel tot verandering in de Grondwet, houdende bepalingen betreffende aangelegenheden van het Koninkrijk, alsmede op het ontwerp van wet, dat er grond bestaat een zodanig voorstel in overweging te nemen, zijn de artikelen 15 t/m 20 van toepassing.
§2. De behartiging van de aangelegenheden van het Koninkrijk
Art. 6. - l. De aangelegenheden van het Koninkrijk worden in samenwerking van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen behartigd overeenkomstig de navolgende bepalingen.
- 2. Bij de behartiging van deze aangelegenheden worden waar mogelijk de landsorganen ingeschakeld.
Art. 7. De Raad van Ministers van het Koninkrijk is samengesteld uit de door de Koning benoemde Ministers en de door de Regering van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen benoemde Gevolmachtigde Minister.
Art. 8. - l. De Gevolmachtigde Ministers handelen namens de Regeringen,van hun land, die hen benoemen en ontslaan. Zij moeten de staat van Nederlander bezitten.
- 2. De Regering van het betrokken land bepaalt wie de Gevolmachtigde Minister bij belet of ontstentenis vervangt.
Hetgeen in dit Statuut is bepaald voor de Gevolmachtigde Minister, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot zijn plaatsvervanger.
Art. 9. - l. De Gevolmachtigde Minister legt, alvorens zijn betrekking te aanvaarden, in handen van de Gouverneur een eed van trouw aan de Koning en het Statuut af. Het eedformulier wordt vastgesteld bij algemene maatregel van Rijksbestuur.
- 2. In Nederland vertoevende, legt de Gevolmachtigde Minister de eed af in handen van de Koning.
Art. 10. - l. De Gevolmachtigde Minister neemt deel aan het overleg in de vergadering van de Raad van Ministers en van de vaste colleges en bijzondere commissies uit de Raad over aangelegenheden van het Koninkrijk, welke het betrokken land raken.
- 2. De Regeringen van Suriname en de Nederlandse Antillen zijn ieder gerechtigd - indien een bepaald onderwerp haar daartoe aanleiding geeft - naast de Gevolmachtigde Minister tevens een Minister met raadgevende stem te doen deelnemen aan het in het vorig lid bedoelde overleg.
Art. 11. - l. Voorstellen tot verandering in de Grondwet, houdende bepalingen betreffende aangelegenheden van het Koninkrijk, raken Suriname en de Nederlandse Antillen.
- 2. Ten aanzien van de defensie wordt aangenomen, dat de defensie van het grondgebied van Suriname, onderscheidenlijk dat van de Nederlandse Antillen, zomede overeenkomsten of afspraken betreffende een gebied, dat tot hun belangensfeer behoort, Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken.
- 3. Ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen wordt aangenomen, dat buitenlandse betrekkingen, wanneer belangen van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen in het bijzonder daarbij betrokken zijn, dan wel wanneer de voorziening daarin gewichtige gevolgen voor deze belangen kan hebben, Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken.
- 4. De vaststelling van de bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 35, raakt Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen.
- 5. Voorstellen tot naturalisatie worden geacht Suriname en de Nederlandse Antillen slechts te raken, indien het personen betreft, die woonachtig zijn in het betrokken land.
- 6. De Regering van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, kan aangeven, welke aangelegenheden van het Koninkrijk, behalve die, in het eerste tot en met het vierde lid genoemd, haar land raken.
Art. 12. - l. Indien de Gevolmachtigde Minister van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, onder aanwijzing van de gronden, waarop hij ernstige benadeling van zijn land verwacht, heeft verklaard, dat zijn land niet ware te binden aan een voorgenomen voorziening, houdende algemeen bindende regelen kan de voorziening niet in dier voege, dat zij in het betrokken land geldt, worden vastgesteld, tenzij de verbondenheid van het land in het Koninkrijk zich daartegen verzet.
- 2. Indien de Gevolmachtigde Minister van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, ernstige bezwaar heeft tegen het aanvankelijk oordeel van de Raad van Ministers over de eis van gebondenheid, bedoeld in het eerste lid, dan wel over enige andere aangelegenheid, aan de behandeling waarvan hij heeft deelgenomen, wordt op zijn verzoek het overleg, zo nodig met inachtneming van een daartoe door de Raad van Ministers te bepalen termijn, voortgezet.
- 3. Het hiervoren bedoeld overleg geschiedt tussen de Minister-President, twee Ministers, de Gevolmachtigde Minister en een door de betrokken Regering aan te wijzen Minister of bijzonder gemachtigde.
- 4. Wensen beide Gevolmachtigde Ministers aan het voortgezette overleg deel te nemen, dan geschiedt dit overleg tussen de Minister-President, twee Ministers en de beide Gevolmachtigde Ministers. Het tweede lid van artikel 10 is van overeenkomstige toepassing.
- 5. De Raad van Ministers oordeelt overeenkomstig de uitkomst van het voortgezette overleg. Wordt van de gelegenheid tot het plegen van voortgezet overleg niet binnen de bepaalde termijn gebruik gemaakt, dan bepaalt de Raad van Ministers zijn oordeel.
Art. 13. - l. Er is een Raad van State van het Koninkrijk.
- 2. Indien de Regering van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, de wens daartoe te kennen geeft, benoemt de Koning voor Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, in de Raad van State een lid, wiens benoeming geschiedt in overeenstemming met de Regering van het betrokken land.
Zijn ontslag geschiedt na overleg met deze Regering.
- 3. De Staatsraad voor Suriname, onderscheidenlijk voor de Nederlandse Antillen, neemt deel aan de werkzaamheden van de Raad van State ingeval de Raad of een afdeling van de Raad wordt gehoord over ontwerpen van Rijkswetten en algemene maatregelen van Rijksbestuur, die in Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, zullen gelden, of over andere aangelegenheden, die overeenkomstig artikel 11 Suriname, onderscheidelijk de Nederlandse Antillen raken.
-4. Bij algemene maatregel van Rijksbestuur kunnen ten opzichte van genoemde Staatsraden voorschriften worden vastgesteld, welke afwijken van de bepalingen van de wet van 21 December 1861 (Stb. 129).
Art. 14. - l. Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk worden - voor zover de betrokken materie geen regeling in de Grondwet vindt en behoudens de internationale regelingen en het bepaalde in het derde lid - bij Rijkswet of in de daarvoor in aanmerking komende gevallen bij algemene maatregel van Rijksbestuur vastgesteld.
De Rijkswet of de algemene maatregel van Rijksbestuur kan het stellen van nadere regelen opdragen of overlaten aan andere organen. Het opdragen of het overlaten aan de landen geschiedt aan de wetgever of de Regering der landen.
- 2. Indien de regeling niet aan de Rijkswet is voorbehouden, kan zij geschieden bij algemene maatregel van Rijksbestuur.
- 3. Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk, welke noch in Suriname, noch in de Nederlandse Antillen gelden, worden bij wet of algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
- 4. Naturalisatie van personen, die woonachtig zijn in Suriname of de Nederlandse Antillen, geschiedt bij of krachtens de Rijkswet.
Art. 15. - l. De Koning zendt een ontwerp van Rijkswet gelijktijdig met de indiening bij de Staten-Generaal aan de vertegenwoordigende lichamen van Suriname en de Nederlandse Antillen.
- 2. Bij een voordracht tot een voorstel van Rijkswet, uitgaande van de Staten-Generaal, geschiedt de toezending van het voorstel door de Kamer voordat de behandeling in de afdelingen plaats vindt.
- 3. De Gevolmachtigde Minister van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, is bevoegd aan de Tweede Kamer voor te stellen een voordracht tot een voorstel van Rijkswet te doen.
Art. 16. Het vertegenwoordigende lichaam van het land, waarin de regeling zal gelden, is bevoegd vóór de openbare behandeling van het ontwerp in de Tweede Kamer dit te onderzoeken en zo nodig binnen een daarvoor te bepalen termijn daaromtrent schriftelijk verslag uit te brengen.
Art. 17. - l. De Gevolmachtigde Minister van het land, waarin de regeling zal gelden, wordt in de gelegenheid gesteld in de Kamers der Staten-Generaal de mondelinge behandeling van het ontwerp van Rijkswet bij te wonen en daarbij zodanige voorlichting aan de Kamers te verstrekken als hij gewenst oordeelt.
- 2. Het vertegenwoordigende lichaam van het land, waarin de regeling zal gelden, kan besluiten voor de behandeling van een bepaald ontwerp in de Staten-Generaal één of meer bijzondere gedelegeerden af te vaardigen, die eveneens gerechtigd zijn de mondelinge behandeling bij te wonen en daarbij voorlichting te geven.
- 3. De Gevolmachtigde Ministers en de bijzondere gedelegeerden zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering van de Kamers der Staten-Generaal hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.
- 4. De Gevolmachtigde Ministers en de bijzondere gedelegeerden zijn bevoegd bij de behandeling in de Tweede Kamer wijziging in het ontwerp voor te stellen.
Art. 18. - l. De Gevolmachtigde Minister van het land, waarin de regeling zal gelden, wordt vóór de eindstemming over een voorstel van Rijkswet in de Kamers der Staten-Generaal in de gelegenheid gesteld zich omtrent dit voorstel uit te spreken. Indien de Gevolmachtigde Minister zich tegen het voorstel verklaart, kan hij tevens de Kamer verzoeken de stemming tot de volgende vergadering aan te houden. Indien de Tweede Kamer nadat de Gevolmachtigde Minister zich tegen het voorstel heeft verklaard dit aanneemt met een geringere meerderheid dan drie vijfden van het aantal der uitgebrachte stemmen, wordt de behandeling geschorst en vindt nader overleg omtrent het voorstel plaats in de Raad van Ministers.
- 2. Wanneer in de vergadering van de Kamers bijzondere gedelegeerden aanwezig zijn, komt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid aan de door het vertegenwoordigende lichaam daartoe aangewezen gedelegeerde.
Art. 19. De artikelen 17 en 18 zijn voor de behandeling in de verenigde vergadering van de Staten-Generaal van overeenkomstige toepassing.
Art. 20. Bij Rijkswet kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 15 t/m 19.
Art. 21. Indien, na gepleegd overleg met de Gevolmachtigde Ministers van Suriname en de Nederlandse Antillen, ingeval van oorlog of in andere bijzondere gevallen, waarin onverwijld moet worden gehandeld, het naar het oordeel van de Koning onmogelijk is het resultaat van het in artikel 16 bedoelde onderzoek af te wachten, kan van de bepaling van dat artikel worden afgeweken.
Art. 22 - l. De Regering van het Koninkrijk draagt zorg voor de afkondiging van Rijkswetten en algemene maatregelen van Rijksbestuur. Zij geschiedt in het land, waar de regeling zal gelden in het officiële publicatieblad. De Landsregeringen verlenen daartoe de nodige medewerking. - 2. Zij treden in werking op het in of krachtens die regelingen te bepalen tijdstip.
-3. Het formulier van afkondiging der Rijkswetten en der algemene maatregelen van Rijksbestuur vermeldt, dat de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk zijn in acht genomen.
Art. 23. - l. De rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van rechtszaken in Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, wordt geregeld bij Rijkswet.
- 2. Indien de Regering van het betrokken land dit verzoekt, wordt bij deze Rijkswet de mogelijkheid geopend, dat aan de Raad een lid, een buitengewoon of een adviserend lid wordt toegevoegd.
Art. 24. - l. Overeenkomsten met andere Mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties, welke Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken,worden gelijktijdig met de overlegging aan de Staten-Generaal aan het vertegenwoordigende lichaam van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen overgelegd.
- 2. Ingeval de overeenkomst de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft, kan de Gevolmachtigde Minister binnen de door de Grondwet voor de Kamers der Staten-Generaal gestelde termijn de wens te kennen geven, dat de overeenkomst aan de uitspraak van de Staten-Generaal zal worden onderworpen.
- 3. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van opzegging van internationale overeenkomsten, het eerste lid met dien verstande, dat van het voornemen tot opzegging mededeling aan het vertegenwoordigende lichaam van Suriname onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen wordt gedaan.
Art. 25. - l. Aan internationale economische en financiële overeenkomsten bindt de Koning Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, niet, indien de Regering van het land, onder aanwijzing van de gronden, waarop zij van de binding benadeling van het land verwacht, heeft verklaard, dat het land niet dient te worden verbonden.
- 2. Internationale economische en financiële overeenkomsten zegt de Koning voor wat Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen betreft, niet op, indien de Regering van het land, onder aanwijzing van de gronden, waarop zij van de opzegging benadeling van het land verwacht, heeft verklaard, dat voor het land geen opzegging dient plaats te vinden. Opzegging kan niettemin geschieden. Indien het met de bepalingen der overeenkomst niet verenigbaar is, dat het land van de opzegging wordt uitgesloten.
Art. 26. Indien de Regering van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, de wens te kennen geeft, dat een internationale economische of financiële overeenkomst wordt aangegaan, welke uitsluitend voor het betrokken land geldt, zal de Regering van het Koninkrijk medewerken tot een zodanige overeenkomst,tenzij de verbondenheid van het land in het Koninkrijk zich daartegen verzet.
Art. 27. Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen worden betrokken in de voorbereiding van overeenkomsten met andere Mogendheden, welke hen overeenkomstig artikel 11 raken. Zij worden tevens betrokken in de uitvoering van overecnkomsten die hen aldus raken en voor hen verbindend zijn.
Art. 28. Op de voet van door het Koninkrijk aangegane internationale overeenkomsten kunnen Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen desgewenst als lid tot volkenrechtelijke organisaties toetreden.
Art. 29. - l. Het aangaan of garanderen van een geldlening buiten het Koninkrijk ten name of ten laste van een der landen geschiedt in overeenstemming met de Regering van het Koninkrijk.
- 2. De Raad van Ministers verenigt zich met het aangaan of garanderen van zodanige geldlening, tenzij de belangen van het Koninkrijk zich daartegen verzetten.
Art. 30. - l. Suriname en de Nederlandse Antillen verlenen aan de strijdkrachten, welke zich op hun gebied bevinden, de hulp en bijstand, welke deze in de uitoefening van hun taak behoeven.
- 2. Bij landsverordening worden regelen gesteld om te waarborgen, dat de krijgsmacht van het Koninkrijk in Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen haar taak kan vervullen.
Art. 31. - l. Personen, die woonachtig zijn in Suriname en de Nederlandse Antillen, kunnen niet dan bij landsverordening tot dienst in de krijgsmacht dan wel tot burgerdienstplicht worden verplicht.
- 2. Aan de Landsregeling is voorbehouden te bepalen, dat de dienstplichtigen, dienende bij de landmacht, zonder hun toestemming niet dan krachtens een landsverordening naar elders kunnen worden gezonden.
Art. 32. In de strijdkrachten voor de verdediging van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, zullen zoveel mogelijk personen, die in deze landen woonachtig zijn, worden opgenomen.
Art. 33. - l. Ten behoeve van de verdediging geschiedt de vordering in eigendom en in gebruik van goederen, de beperking van het eigendom- en gebruiksrecht, de vordering van diensten en de inkwartieringen niet dan met inachtneming van bij Rijkswet te stellen algemene regelen, welke tevens voorzieningen inhouden omtrent de schadeloosstelling.
- 2. Bij deze Rijkswet worden nadere regelingen waar mogelijk aan lands-organen opgedragen.
Art. 34. - l. De Koning kan ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid, in geval van oorlog of oorlogsgevaar of in geval van bedreiging of verstoring van de inwendige orde en rust kan leiden tot wezenlijke aantasting van belangen van het Koninkrijk, elk gedeelte van het grondgebied in staat van oorlog of in staat van beleg verklaren.
- 2. Bij of krachtens Rijkswet wordt de wijze bepaald, waarop zodanige verklaring geschiedt, en worden de gevolgen geregeld.
- 3. Bij die regeling kan worden bepaald, dat en op welke wijze bevoegdheden van organen van het burgerlijk gezag ten opzichte van de openbare orde en de politie geheel of ten dele op andere organen van het burgerlijk gezag of op het militaire gezag overgaan en dat de burgerlijke overheden in het laatste geval te dezen aanzien aan de militaire ondergeschikt worden. Omtrent het overgaan van bevoegdheden vindt waar mogelijk overleg met de Regering van het betrokken land plaats. Bij die regeling kan worden afgeweken van de bepalingen betreffende de vrijheid van drukpers, het recht van vereniging en vergadering, zomede betreffende de onschendbaarheid van woning en het postgeheim.
- 4. Voor het in staat van beleg verklaarde gebied kunnen in geval van oorlog op de wijze, bij Rijkswet bepaald, het militaire strafrecht en de militaire strafrechtspleging geheel of ten dele op een ieder van toepassing worden verklaard.
Art. 35. - l. Suriname en de Nederlandse Antillen dragen in overeenstemming met hun draagkracht bij in de kosten, verbonden aan handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk, zomede in de kosten, verbonden aan de verzorging van andere aangelegenheden van het Koninkrijk, voor zover deze strekt ten gunste van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen.
- 2. De in het eerste lid bedoelde bijdrage van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, wordt door de Raad van Ministers voor een begrotingsjaar of enige achtereenvolgende begrotingsjaren vastgesteld.
Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat beslissingen worden genomen met eenparigheid van stemmen.
-3. Indien de in het tweede lid bedoelde vaststelling niet tijdig plaats heeft, geldt in afwachting daarvan voor de duur van ten hoogste een begrotingsjaar de overeenkomstig dat lid voor het laatste begrotingsjaar vastgestelde bijdrage.
-4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing ten aanzien van de kosten van voorzieningen, waarvoor bijzondere regelingen zijn getroffen.
§3. Onderlinge bijstand, overleg en samenwerking
Art. 36. Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen verlenen elkander hulp en bijstand.
Art. 37. - l. Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen zullen zoveel mogelijk overleg plegen omtrent alle aangelegenheden, waarbij belangen der landen of van twee hunner zijn betrokken. Daartoe kunnen bijzondere vertegenwoordigers worden aangewezen en gemeenschappelijke organen worden ingesteld.
- 2. Als aangelegenheden, bedoeld in dit artikel, worden onder meer beschouwd:
a. de bevordering van de culturele en sociale betrekkingen tussen de landen,
b. de bevordering van doelmatige economische, financiële en monetaire betrekkingen tussen de landen;
c. vraagstukken in zake munt- en geldwezen, bank- en deviezenpolitiek;
d. de bevordering van de economische weerbaarheid door onderlinge hulp en bijstand van de landen;
e. de beroeps- en bedrijfsuitoefening van Nederlanders in de landen;
f. aangelegenheden, de luchtvaart betreffende, waaronder begrepen het beleid in zake het ongeregelde luchtvervoer;
g. aangelegenheden, de scheepvaart betreffende;
h. de samenwerking op het gebied van telegrafie, telefonie en radioverkeer.
Art. 38. - l. Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen kunnen onderling regelingen treffen.
- 2. In onderling overleg kan worden bepaald, dat zodanige regeling en de wijziging daarvan bij Rijkswet of algemene maatregel van Rijksbestuur wordt vastgesteld.
- 3. Omtrent privaatrechtelijke en strafrechtelijke onderwerpen van interregionale of internationale aard kunnen bij Rijkswet regelen worden gesteld, indien omtrent deze regelen overeenstemming tussen de Regeringen der betrokken landen bestaat.
- 4. In het onderwerp van de zetelverplaatsing van rechtspersonen wordt bij Rijkswet voorzien. Omtrent deze voorziening is overeenstemming tussen de Regeringen der landen vereist.
Art. 39. - l. Het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering, het auteursrecht, de industriële eigendom, het notarisambt, zomede bepalingen omtrent maten en gewichten worden in Nederland,Suriname en de Nederlandse Antillen zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld.
- 2. Een voorstel tot ingrijpende wijziging van de bestaande wetgeving op dit stuk wordt niet bij het vertegenwoordigende lichaam ingediend - dan wel door het vertegenwoordigende lichaam in behandeling genomen - alvorens de Regeringen in de andere landen in de gelegenheid zijn gesteld van haar zienswijze hieromtrent te doen blijken.
Art. 40. Vonnissen, door de rechter in Nederland, Suriname, de Nederlandse Antillen of Nederlands Nieuw-Guinea gewezen, en bevelen, door hem uitgevaardigd mitsgaders grossen van authentieke akten, aldaar verleden, kunnen in het gehele Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land, waar de tenuitvoerlegging plaats vindt.
§ 4. De Staatsinrichting van de landen
Art. 41. - l. Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen behartigen zelfstandig hun eigen aangelegenheden.
- 2. De belangen van het Koninkrijk zijn mede een voorwerp van zorg voor de landen.
Art. 42. - l. In het Koninkrijk vindt de Staatsinrichting van Nederland regeling in de Grondwet, die van Suriname en die van de Nederlandse Antillen in de Landsregelingen van Suriname en van de Nederlandse Antillen, welke als Staats regeling kunnen worden aangeduid.
- 2. De Landsregelingen van Suriname en van de Nederlandse Antillen worden vastgesteld bij landsverordening. Elk voorstel tot verandering van de Landsregeling wijst de voorgestelde verandering uitdrukkelijk aan. Het vertegenwoordigende lichaam kan het ontwerp van een zodanige landsverordening niet aannemen dan met twee derden der uitgebrachte stemmen.
Art. 43. - l. Elk der landen draagt zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur.
- 2. Het waarborgen van deze rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur is aangelegenheid van het Koninkrijk.
Art. 44. - l. Een landsverordening tot wijziging van de Landsregeling voor wat betreft:
a. de artikelen, betrekking hebbende op de fundamentele menselijke rechten en vrijheden;
b. de bepalingen, betrekking hebbende op de bevoegdheden van de Gouverneur;
c. de artikelen, betrekking hebbende op de bevoegdheden van de vertegenwoordigende lichamen van de landen;
d. de artikelen, betrekking hebbende op het rechtswezen in de zin, waarin dit thans door de Landsregelingen wordt verstaan,wordt overgelegd aan de Regering van het Koninkrijk. Zij treedt niet in werking dan nadat de Regering van het Koninkrijk haar instemming hiermede heeft betuigd.
- 2. De bepaling van het eerste lid is mede van toepassing op een landsverordening tot wijziging van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen voor wat betreft de verdeling van de zetels van het vertegenwoordigende lichaam van de Nederlandse Antillen over de verschillende eilandgebieden, alsmede de regeling van de eilandgebieden.
- 3. Een ontwerp-landsverordening betreffende de voorgaande bepalingen wordt niet aan het vertegenwoordigende lichaam aangeboden, noch bij een initiatiefontwerp door dit lichaam in onderzoek genomen dan nadat het gevoelen der Regering van het Koninkrijk is ingewonnen.
Art. 45. Wijzigingen in de Grondwet betreffende:
a. de artikelen, betrekking hebbende op de fundamentele mensenlijke rechten en vrijheden;
b. de bepalingen, betrekking hebbende op de macht en de bevoegdheden des Konings;
c. de artikelen, betrekking hebbende op bevoegdheden van het vertegenwoordigende lichaam;
d. de artikelen, betrekking hebbende op de justitie in de zin, waarin dit thans in de Grondwet wordt verstaan, worden - onverminderd het bepaalde in artikel 5 - geacht in de zin van artikel 10 Suriname en de Nederlandse Antillen te raken. Art. 46. De vertegenwoordigende lichamen worden gekozen door de ingezetenen van het betrokken land, tevens Nederlanders, die de door de landen te bepalen leeftijd, welke niet hoger mag zijn dan 25 jaren, hebben bereikt. Iedere kiezer brengt slechts één stem uit. De verkiezingen zijn vrij en geheim. Indien de noodzaak daartoe blijkt, kunnen de landen beperkingen stellen. Iedere Nederlander is verkiesbaar, met dien verstande, dat de landen de eis van ingezetenschap en een leeftijdsgrens kunnen stellen.
Art. 47. - l. De Ministers en de leden van het vertegenwoordigende lichaam in de landen leggen, alvorens hun betrekking te aanvaarden, een eed van trouw aan de Koning en het Statuut af.
- 2. De Ministers en de leden van het vertegenwoordigende lichaam in Suriname en in de Nederlandse Antillen leggen de eed af in handen van de vertegenwoordiger des Konings.
Art. 48. De landen nemen bij hun wetgeving en bestuur de bepalingen van het Statuut in acht.
Art. 49. Bij Rijkswet kunnen regels worden gesteld omtrent de verbindendheid van wetgevende maatregelen, die in strijd zijn met het Statuut, een internationale regeling, een Rijkswet of een algemene maatregel van Rijksbestuur.
Art. 50. - l. Wetgevende en bestuurlijke maatregelen in Suriname en de Nederlandse Antillen, die in strijd zijn met het Statuut, een internationale regeling, een Rijkswet of een algemene maatregel van Rijksbestuur, dan wel met belangen,welker verzorging of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk is, kunnen door de Koning als hoofd van het Koninkrijk bij gemotiveerd besluit worden geschorst en vernietigd. De voordracht tot vernietiging geschiedt door de Raad van Ministers.
- 2. Voor Nederland wordt in dit onderwerp voor zover nodig in de Grondwet voorzien.
Art. 51 l. Wanneer een orgaan in Suriname of de Nederlandse Antillen niet of niet voldoende voorziet in hetgeen het ingevolge het Statuut, een internationale regeling, een Rijkswet of een algemene maatregel van Rijksbestuur moet verrichten, kan, onder aanwijzing van de rechtsgronden en de beweegredenen, waarop hij berust, een algemene maatregel van Rijksbestuur bepalen op welke wijze hierin wordt voorzien.
- 2. Voor Nederland wordt in dit onderwerp voor zover nodig in de Grondwet voorzien.
Art. 52. De landsverordening kan aan de Koning als hoofd van het Koninkrijk en aan de Gouverneur als orgaan van het Koninkrijk met goedkeuring des Konings bevoegdheden met betrekking tot landsaangelegenheden toekennen.
Art. 53. Indien Suriname of de Nederlandse Antillen de wens daartoe te kennen geven, wordt het onafhankelijke toezicht op de besteding der geldmiddelen overeenkomstig de begroting van Suriname, dan wel van de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden, door de Algemene Rekenkamer uitgeoefend.
In dat geval worden na overleg met de Rekenkamer bij Rijkswet regelen gesteld omtrent de samenwerking tussen de Rekenkamer en het betrokken gebied. Alsdan zal de Regering van het land op voordracht van het vertegenwoordigende lichaam iemand kunnen aanwijzen, die in de gelegenheid wordt gesteld deel te nemen aan de beraadslagingen over alle aangelegenheden van het betrokken gebied.
§ 5. Overgangs- en slotbepalingen
Art. 54. - l. Als aangelegenheid van het Koninkrijk wordt mede beschouwd: het stellen van voorwaarden voor deelneming aan, alsmede het verlenen en aanvragen van rechten voor geregeld luchtvervoer, voor zover dat niet is binnenlands luchtvervoer door binnen het Koninkrijk gevestigde ondernemingen.
- 2. Na afloop van een termijn van tien jaren kan, behoudens in geval van verlenging in onderling overleg, de Regering van Suriname, onderscheidenlijk die van de Nederlandse Antillen, onder aanwijzing van de gronden, waarop zij van bestendiging dezer bepaling benadeling van haar land verwacht, verklaren, dat zij deze bepaling wil doen vervallen. In dat geval treedt dit artikel buiten werking 2 jaren na aflegging van de verklaring.
Art. 55. - l. Wijziging van dit Statuut geschiedt bij Rijkswet.
- 2. Een voorstel tot wijziging, door de Staten-Generaal aangenomen, wordt door de Koning niet goedgekeurd alvorens het door Suriname en de Nederlandse Antillen is aanvaard. Deze aanvaarding geschiedt bij landsverordening.
Deze landsverordening wordt niet vastgesteld alvorens het ontwerp door de Staten in twee lezingen is goedgekeurd. Indien het ontwerp in eerste lezing is goedgekeurd met twee derden der uitgebrachte stemmen, geschiedt de vaststelling terstond. De tweede lezing vindt plaats binnen een maand nadat het ontwerp in eerste lezing is goedgekeurd.
- 3. Indien en voor zover een voorstel tot wijziging van het Statuut afwijkt van de Grondwet, wordt het voorstel behandeld op de wijze, als de Grondwet voor voorstellen tot verandering in de Grondwet bepaalt, met dien verstande, dat de nieuwe Kamers de voorgestelde verandering bij volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen kunnen aannemen.
Art. 56. - l. Op het tijdstip van inwerkingtreding van het Statuut bestaande autoriteiten, verbindende wetten, verordeningen en besluiten blijven gehandhaafd totdat zij door andere, met inachtneming van dit Statuut, zijn vervangen. Voor zover het Statuut zelf in enig onderwerp anders voorziet, geldt de regeling van het Statuut.
- 2. De algemene vertegenwoordigers van Suriname en de Nederlandse Antillen in Nederland zijn vanaf de inwerkingtreding van het Statuut de Gevolmachtigde Ministers.
Art. 57. Wetten en algemene maatregelen van bestuur, die in Suriname of de Nederlandse Antillen gelden, verkrijgen de staat van Rijkswet, onderscheidenlijk van algemene maatregel van Rijksbestuur, met dien verstande, dat zij, voor zover zij ingevolge het Statuut bij landsverordening kunnen worden gewijzigd, de staat verkrijgen van landsverordening.
Art. 58. Bij de inwerkingtreding van dit Statuut vervallen de eerste en derde titel van de Interimregelingen voor Suriname en de Nederlandse Antillen.
Art. 59. - l. De artikelen 155 (2), 156 t/m 160 worden uit de Landsregeling van Suriname gelicht en verkrijgen de staat van Rijkswet. Zij kunnen worden aangehaald als "Defensiewet voor Suriname".
- 2. De artikelen 164 (2), 165 t/m 169 worden uit de Landsregeling van de Nederlandse Antillen gelicht en verkrijgen de staat van Rijkswet. Zij kunnen worden aangehaald als "Defensiewet voor de Nederlandse Antillen".
- 3. De artikelen der eerste en derde afdeling van het tweede hoofdstuk van de Landsregelingen van Suriname en de Nederlandse Antillen, alsmede de artikelen 38 en 45, worden uit de Landsregelingen gelicht en verkrijgen de staat van Rijkswet. Zij kunnen worden aangehaald als "Reglement voor de Gouverneur van Suriname", onderscheidenlijk als ,,Reglement voor de Gouverneur van de Nederlandse Antillen".
- 4. De Landsregelingen, de defensiewetten en de reglementen voor de Gouverneur van Suriname en van de Nederlandse Antillen worden binnen drie maanden na de inwerkingtreding van het Statuut bij algemene maatregel van Rijksbestuur in overeenstemming gebracht met de nieuwe rechtsorde. De Landsregelingen krijgen alsdan de staat van landsverordening.
Hierbij wordt de tekst van de artikelen 141 en 142 van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen in overeenstemming gebracht met die van de artikelen 132 en 133 van de Landsregeling van Suriname, terwijl tussen het eerste en tweede lid van artikel 133 van de Landsregeling van Suriname en artikel 142 van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen wordt ingevoegd een nieuw lid, luidende: "De procureur-generaal waakt voor de richtige uitoefening van de taak der politie. Hij is bevoegd te dien aanzien de voorstellen te doen, die hem dienstig voorkomen."
Art. 60. Waar in dit Statuut gesproken wordt van Nederlanderschap, is daaronder begrepen Nederlands onderdaanschap.
Art. 61. Het Statuut treedt in werking op het tijdstip van de plechtige afkondiging, nadat het bevestigd is door de Koning.
Alvorens de bevestiging geschiedt, behoeft het Statuut aanvaarding voor Nederland op de wijze, in de Grondwet voorzien: voor Suriname en voor de Nederlandse Antillen door een besluit van het vertegenwoordigende lichaam.
Dit besluit wordt genomen met twee derden der uitgebrachte stemmen. Wordt deze meerderheid niet verkregen, dan worden de Staten ontbonden en wordt door de nieuwe Staten bij volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen beslist. Art. 62. - l. Ten aanzien van Suriname is de rechtsorde, neergelegd in het Statuut, beëindigd met ingang van 25 november 1975. - 2. Met ingang van de in het eerste lid genoemde datum geldt het Statuut voor Nederland en de Nederlandse Antillen, met inachtneming van de wijzigingen, die uit het eerste lid voortvloeien.
De geschiedenis van het KNIL en Rotterdam
voegen we nog dit toe, waarbij natuurlijk deze prent weer goed van pas komt:
Geschreven in 1960:
Ofschoon de vestiging van het Nederlands gezag in Suriname en de Antillen niet het werk is geweest van het KNIL, hebben toch in latere jaren veel KNIL militairen deel uitgemaakt van de aldaar gelegerde troepen. De uitzending van deze troepen werd door Nederland geregeld in die zin, dat KNIL militairen naar genoemde gewesten werden gedetacheerd.
De eerste contacten met West-Indië dateren reeds van vóór 1600, toen onze koopvaarders handelsfactorijen wisten te stichten in het gebied rond de Caribische Zee. Een analoog proces als met de VOC in Oost-Indië, doch hier is het de West-Indische Compagnie die de veroveringen tot stand brengt, na veel strijd tegen de Spaanse, Engelse en Franse concurrenten.
In 1613 hadden we reeds een factorij aan de Suriname rivier. In 1634 viel het oog op Curaçao, dat met behulp van een strijdmacht, bestaande uit 44 schepen en 200 man op de Spanjaarden veroverd werd.
Behalve Suriname waren het vooral de Antillen waarop de handelscompagnieën het oog gevestigd hadden. En evenals in de Molukken, was het hier een stuivertje wisselen om het bezit van de z.g. boven- en benedenwindse eilanden (Saba, St. Maarten, St. Eustatius; Aruba, Curaçao, Bonaire). Het was vooral de bekende energieke Petrus Stuijvesant, die in dienst van de West-Indische Compagnie, als Gouverneur van Curaçao groot werk heeft verricht. Maar hij had in toenemende mate te kampen met de Indianen en de fel concurrerende Engelsen.
Door gebrek aan strijdkrachten moest hij in 1664 zwichten voor deze laatsten, in welke strijd Nieuw Nederland - dat Nieuw Engeland en Nieuw-Amsterdam, dat New-York werd - verloren gingen.
Het belangrijkste deel van de uit verschillende troepensoorten bestaande krijgsmacht waarover de West Indische Compagnie beschikte, vormde de uit Nederland voor de koloniale dienst bestemde "staande armee vrijwilligers" of "militie", die op dezelfde manier werden aangeworven als het krijgsvolk van de VOC. De eerste geregelde troepenmacht die in Suriname optrad bestond uit een detachement van 225 man onder kapitein Maurits de Rama, met als doel Engeland te gaan bevechten in Amerika.
Het kwam op 26 februari 1667 op de Suriname rivier en veroverde het fort bij Paramaribo. Weldra had de nieuwe bezetting het hard te verantwoorden. In oktober 1667 kwamen de Engelsen terug, die het nu Nederlandse fort "Zeelandia" heroverden, doch in mei 1668 waren de onzen weer aan bod en capituleerden de Engelsen.
Ook tegen de Fransen had men herhaaldelijk te strijden, doch men wist zich toch te handhaven. Aanvulling van troepen uit Europa liet veel te wensen over en het gehalte was bovendien zeer slecht.
In 1799, toen de kolonie onder protectoraat kwam van Engeland, bestond de sterkte uit 3 bataljons (ca 1.200 man) en een afdeling artillerie. Na de vrede van Amiens werd overgegaan tot de oprichting van 4 West-Indische Jagerbataljons en 4 compagnieën artillerie. Deze troepen bleven echter deel uitmaken van de landmacht in Nederland. Voor de werving van troepen voor West-Indië bestond gedurende de Bataafse Republiek een werfdepot, aanvankelijk te Enkhuizen, later in Naarden.
In de loop van de 19e eeuw werd de sterkte herhaaldelijk gewijzigd en langzamerhand ingekrompen tot 1 bataljon Jagers.
In 1868 had opnieuw een reorganisatie plaats, waarbij het laatste Jagerbataljon werd opgeheven en vervangen door 3 compagnieën infanterie en 3 compagnieën artillerie, alleen op Suriname en Curaçao in bezetting.
Volledigheidshalve zij vermeld dat er behalve de hierboven genoemde beroepsmilitairen nog twee korpsen bestonden van inheemse en Afrikaanse landaard, n.l. het Korps Vrij Negers en het Korps Jagers (dit laatste niet te verwarren met de genoemde Europese Jagerbataljons).
Het Korps Vrij Negers (opgericht in 1770) was samengesteld uit kleurlingen en vrije slaven. Het had tot taak om aan het optreden der weggelopen slaven paal en perk te stellen en bestond uit 2 compagnieën. In 1803 werd dit korps opgeheven en de soldaten ingedeeld bij de bataljons Europese Jagers en derhalve door het Rijk overgenomen.
Het Korps Jagers (opgericht in 1772) had eenzelfde taak als dat van het Korps Vrij Negers. Het bestond uit door de kolonie aangekochte slaven. De prijzen der negers wisselden af tussen f 800,- en f 3400,-. De sterkte van het korps bedroeg 300 man, zodat men genoodzaakt was daarvoor een lening van f 700.000,- in Holland af te sluiten. Deze jagers droegen aanvankelijk een groene muts, die echter vervangen werd door een rode, toen enige van deze groene mutsen in handen waren gevallen van bosnegers. In de volksmond werden ze daarom "redi-moesoe" d.w.z. "roodmutsen" genoemd.
Evenals de inlandse hulptroepen op Batavia, werden ze alleen betaald als ze dienst deden. Buiten dienst moesten ze zelf in hun onderhoud voorzien en kregen daartoe een "grondje" in de buurt van Paramaribo. Het kader werd geformeerd uit de Europese militie en het gold als een onderscheiding bij deze Jagers te dienen. Het korps had een goede naam en heeft zich herhaaldelijk onderscheiden. Ze waren uitstekende soldaten en beter dan de "Vrij Negers".
Stedman schatte een Negersoldaat van evenveel dienst als zes Europese soldaten. Dit zal wel een beetje overdreven zijn geweest, maar een feit is, dat hun fysiek ver boven dat van de Europese soldaten stond en daar men de beste Negers voor dit Korps uitkoos was, wat lichamelijke gesteldheid aangaat, dit Korps beter gerecruteerd dan het Europese leger, dat allerlei minderwaardige elementen, vaak verslaafd aan drank, in zich opnam.
Aan discipline waren deze Negers gewend, zodat het morele peil van het Korps Jagers op een hogere trap stond dan dat van de soldaten uit Europa.
Het Korps Jagers heeft lange tijd bestaan, terwijl de naam in 1834 werd veranderd in "Compagnie Koloniale Guides". In de laatste jaren van zijn bestaan werd het aangevuld door Negers rechtstreeks uit Afrika afkomstig, hetgeen goedkoper was, daar deze z.g. "Zoutwater Negers" op de markt niet zoveel kostten als de Negers die men op de plantages aanschafte. Het laatste suppletie-detachement waarmede het Korps werd aangevuld arriveerde op 27 juni 1840 uit Afrika. Omstreeks 1860 heeft het Korps Koloniale Guides door gebrek aan toevoer vanzelf opgehouden te bestaan.
Reeds zagen we dat het laatste Europese Jagerbataljon in 1868 ophield te bestaan. De landmacht van West-Indië kwam toen geheel op zich zelf te staan en had met het Nederlandse Leger niets meer te maken; ofschoon de kosten van deze troepen voor rekening bleven van het moederland.
Aanvankelijk werden de officieren speciaal voor West-Indië benoemd, later volgde detachering van Nederlandse officieren om in het incompleet te voorzien.
Sinds omstreeks 1904 werden geen officieren van het Nederlandse Leger meer in West-Indië gedetacheerd, doch de dienst aldaar vervuld door tijdelijk gedetacheerde officieren van het KNIL. Wat de soldaten en het overige kader betreft: tot aan het uitbreken van de 2e wereldoorlog werden deze uit Suriname zelf dan wel van het KNIL betrokken en voor een zeker aantal jaren in WestIndië gedetacheerd.
Na de oorlog is hierin tot februari 1951 geen wijziging gekomen. Behalve de aldaar gedetacheerde KNIL militairen, behoorden degenen die in de West dienden noch tot het Nederlandse Leger, noch tot het KNIL.
Na de opheffing van het KNIL gingen de Surinamers die in het KNIL dienden over naar het Nederlandse Leger en werden vervolgens naar Suriname teruggezonden.
Ofschoon het aantal Surinamers dat in het KNIL heeft gediend, over het geheel genomen, betrekkelijk gering is geweest, behoorden zij kwalitatief tot de beste militairen van het leger. In de oorlogsdagen hebben zij als voortreffelijke soldaten hun trouw aan de Nederlandse zaak bewezen.
Een subliem voorbeeld hiervan is de nog in leven zijnde onderluitenant van het KNIL, H. D. Rijhiner, die vanwege zijn uitstekende daden van moed, beleid en trouw, betoond op 13 mei 1940 tegen de Duitsers te Overschie, door een numeriek sterkere en beter bewapende vijand ernstige verliezen toe te brengen, ondanks het feit dat hij hierbij gewond raakte, werd beloond met de M.W.O. 4e klasse, zie deze link:
Wet, behoudende instelling van de Militaire Willemsorde, 30 april 1815
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|