(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Alles wat je wilt weten over Willem de Zwijger, zijn onbekende zoon Philips Willem, de moordenaar van Willem de Zwijger, Balthasar Gerards en de grote tegenstanders van Willem de Zwijger, Philips II en Alva kun je vinden in dit verhaal.Meer lezen?
Oorlog, mijn arme schapen
R. de Graaf
Oorlog, mijn arme schapen
Een andere kijk op de Tachtigjarige oorlog
Ronald de Graaf
ISBN 90 5194 272 9
Gebonden, 686 blz
Klik op de bovenstaande thumb foto voor meer informatie over het boek èn om het eventueel direct te bestellen!
Over Philips II zijn we ook een aparte pagina begonnen, (die link kom je hieronder vanzelf tegen), voor Alva of zoals zijn naam volledig luidde, Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, gaan we dat misschien ooit ook nog eens doen, want ook over Alva, Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, is natuurlijk van alles te vertellen.
Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva werd ook echt Alva genoemd, maar in de Nederlandse koloniale geschiedenis kennen we nog iemand die Alva werd genoemd, nieuwsgierig naar deze Nederlandse Alva?
Klik dan maar eens op deze link naar Aad's eigen site met zijn verhaal over de Nederlandse Alva:
De zeer bloedige tocht van Overste 'Alva' Van Daalen door de Gajo, Alas en Batak landen ten Zuiden van Atjeh
Na de komst van de echte Alva, Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, naar de Nederlanden zou dit Onze Vader worden verspreid:
Gij koning van Spanje beneemt ons heden ons dagelijks brood
Wijf ende kinderen hebben grooten nood
O, hemelse Vader, die in den hemel zijt
maakt ons dezen helsen duvel kwijt.
T.g.v. de geweldig stijgende populariteit van dit verhaal (dank, dank, dank!) worden de financiële lasten per maand voor onze Engelfriet site ook steeds hoger.....
En dus zijn we op zoek naar sponsors: zakelijk of privé.
Interesse?
Graag kontakt opnemen met
hans@engelfriet.net
Iedere bijdrage is van harte welkom !!
Om het aantal GB / maand beheersbaar te houden, zijn wij helaas genoodzaakt foto's / prenten / kaarten etc als thumbnail weer te geven.
Klik dus op de thumbnail voor het originele formaat en op BACK van je browser om weer terug te keren naar het verhaal.
Ook de vierkantjes met rood kruisje zijn een thumb, die thumb bleek te klein om weer te geven...
We beginnen maar met 2 mooie platen uit Aad's geschiedenis boek :
Willem van Oranje, 1550
In dit verhaal hebben we al eens deze prent laten zien, met tekst :De bijnaam de Zwijger betekende destijds dat Willem van Oranje een bedachtzaam persoon was, hij reageerde niet meteen op alles, maar dacht er eerst eens even rustig overna. Hij zal echt geen zwijgzaam figuur geweest zijn, zoals vaak wordt gedacht....de onderhandelingen met o.m. de Staten-Generaal kostte ook toen al veel mondeling overleg. Een zwijgzame Stadhouder, dat was gewoon ondenkbaar, van Willem de Zwijger is juist bekend dat hij een groot diplomaat was....zoals wordt weergegeven in onderstaande prent :
Ook het huwelijk met Willem van Oranje (ook wel Willem I of Willem de Zwijger genoemd) kende een wreed einde. Een half jaar na de geboorte van haar zoon Frederik Hendrik pleegde haar landgenoot, de katholieke fanaticus Balthasar Gerards op 10 juli 1584 met succes een moordaanslag op haar echtgenoot.
het beroemde kogelgat in het trappenhuis van het Prinsenhof in Delft
wat is Aad daar vaak geweest, ooit....
nu weten we dat de beroemde Franse woorden van Willem de Zwijger (Mijn God heb meelij met mij en dit arme volk, etc, etc,)
waarschijnlijk door de Staten van Holland wat zijn aangedikt t.b.v. een pamflet om de moed erin te houden
wat ze allemaal met Balthasar Gerards hebben uitgehaald, Aad heeft een hele gruwelijke bladzijde in een van zijn boeken....
en o.m. daar gaat nu dit verhaal over
Een andere verklaring voor de naam de Zwijger is deze:
Willem van Oranje nam in opdracht van Philips II, dus in een tijd ver voor de 80-jarige oorlog, samen met o.m. Alva (!) deel aan een vredesmissie naar het Frankrijk van Koning Hendrik II.
En deze Koning Hendrik II schijnt loslippig geweest te zijn, want Koning Hendrik II vertelde in vertrouwen aan Willem van Oranje dat hij, Koning Hendrik II, in het geheim met Philips II, had afgesproken om samen die oproerige Calvinisten aan te pakken.
Koning Hendrik II zou de Hugenoten aanpakken, waarbij Philips II hem zou steunen en omgekeerd zou Koning Hendrik II Philips II helpen bij het opruimen van de Calvinisten in de Nederlanden.
Willem van Oranje heeft hierop toen gezwegen, maar hij wist zich dit later nog prima te herinneren, vandaar de bijnaam Willem de Zwijger.
Als beloning voor zijn missie naar Frankrijk werd Willem van Oranje door Philips II benoemd tot lid van de Raad van State en Stadhouder van Holland en Zeeland.
Philips II op de melkkoe de Nederlanden
Alva melkt de koe
namens Frankrijk trekt de Hertog van Alencon aan de staart
Koningin Elisabeth voert stroo
Willem de Zwijger probeert kalm te blijven
Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva
1507 - 1582
Gouverneur-Generaal van de Nederlanden
1567 - 1573
Willem van Oranje volgde in juni 1555 de legendarische Maarten van Rossum op als opperbevelhebber van het Maasleger.
Maarten van Rossum (1473 - 1555) is vooral bekend geworden door de tochten in opdracht van Karel, de Hertog van Gelre. In 1523 voerde Maarten van Rossum vanuit Wageningen een aanval uit op Steenwijk, het allerberoemdst werd Maarten van Rossum door zijn 3-daagse aanval (5 - 10 Maart 1528) op 's-Gravenhage, uitgevoerd door 200 cavaleristen en 1500 infanteristen, 's-Gravenhage zou het zich nog lang heugen...
Maarten van Rossum kreeg hierdoor de bijnaam
De Gelderse Attila
De laatste aanval vanuit Gelre door Maarten van Rossum, de Gelderse Attila, werd uitgevoerd in 1542, toen Maarten van Rossum Brabant introk en dat was de bekende druppel. Prompt verzamelde Karel V een leger van meer dan 40.000 man en slaagde erin om Gelre te onderwerpen door de stad Düren al na 2 dagen te veroveren en te laten plunderen, het grote voorbeeld voor Alva: je plundert een stad grondig en prompt geeft de hele landstreek zich over.
En wat gebeurde met Maarten van Rossum na de verovering van Gelre door Karel V? Maarten van Rossum, de Gelderse Attila, werd benoemd tot gouverneur van Luxemburg en aangesteld als opperbevelhebber van het Maasleger. Een commandant van de cavalerie werd na de dood van Maarten van Rossum, de Gelderse Attila, benoemd tot opvolger van Maarten van Rossum. Zijn naam? Willem van Oranje....
De Fransen hadden samen met de Turken, de Denen en de Hertog van Gelre een verbond afgesloten tegen o.m. de Nederlanden. In dit verband viel Gelre ook Antwerpen en zelfs Brussel aan. De verdediging van de Nederlanden tegen Gelre werd geleid door de Landvoogdes Maria van Hongarije, gekleed in een zwarte wambuis en zilveren borstharnas. Dankzij het ingrijpen van haar broer Karel V werd de overwinning behaald op Gelre, dat dan ook 1543 bij de Nederlanden werd ingelijfd.
1555
Karel V, leunend op Willem van Oranje, doet afstand van de regering
links zoon Philips II
in het midden, de zuster van Karel V, Landvoogdes Maria
Vanzelfsprekend hebben we op onze site meerdere verhalen waar Philips II in voorkomt en uiteraard heeft Aad het nooit over Filips II, die man heette immers Philips, dat bekende bedrijf heet toch ook zoo....
In 1506 overleed Philips de Schone, zijn bezittingen in de Nederlanden gingen over op zijn in 1500 in Gent geboren zoon, de latere Karel V. Als voogd in de Nederlanden trad op de Utrechtenaar Adriaan Boeyens. Adriaan Boeyens werd later de enigste Nederlandse Paus: Adrianus VI. Karel V kwam ook wel eens in Utrecht voor vergaderingen van de Orde van het Gulden Vlies. Waar Karel V in Utrecht logeerde, is nog steeds terug te vinden: het huidige 5 sterren hotel-restaurant Karel V.
Philips de Schone was gehuwd met Johanna van Aragon, de erfgename van de Spaanse Koninkrijken Aragon en Castilië. Als regent in de Nederlanden namens Karel V werd de tante van Karel V benoemd, Margaretha van Savoye of ook wel Margaretha van Oostenrijk genoemd. Margaretha van Savoye woonde vooral in Mechelen.
Na de dood van Margaretha van Savoye (1530) werd de zus van Karel V regentes: Maria van Hongarije, weduwe van de laatste Hongaarse Koning, die in 1526 tegen de Turken was gesneuveld.
In 1515 werd Karel ingehuldigd als Heer van de Nederlanden. In 1516 volgde Karel ook zijn grootvader Ferdinand van Aragon op als Koning van (het verenigde) Spanje, waarbij Karel meteen de toen al uitgebreide Spaanse overzeese gebiedsdelen erfde. In 1519 overleed de andere grootvader van Karel, Keizer Maximiliaan van Oostenrijk en dus werd Karel niet alleen heerser over zijn Oostenrijkse erfenis, maar ook gekroond tot Keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, Karel werd vanaf die tijd Keizer Karel V genoemd. Karel V was een van de eerste Europese Vorsten waarvan gezegd wordt dat in zijn rijk de zon nooit onderging.
Karel V regeerde in Spanje naar willekeur, Karel V was daar de soeverein, in de Nederlanden was Karel V niet meer en niet minder dan de eerste burger die in iedere landsdeel apart de eed had moeten afleggen en soms ook nog apart in sommige steden, net zoals bij de inhuldiging van zijn vader Philips de Schone in Rotterdam (14 Juni 1497):
Dits den eedt die meester JACOB VAN ALMONDE, raetsheer, staefde den gemeente, leggende in een venster by den prince:
Dat zweren wy, dat wy ontfangen ende hulden tot ons natuerlic ende erffachtige heere ende prince onse harde genadichste heer hertoge PHILIPPUS hier tegenwoerdich als grave van Hollant, ende beloven hem, synen raed van Hollant ende de hoogen raed ende alle synen officiers haren officie doende onderdanich te syne ende te obedierene ende synen edelen persoene te bescudene ende te hulpene tegens alle, also wy van rechtswegens sculdich siin van doene, ende all te doene dat goede ende getrouwe ondersaten sculdich siin te doene hueren natuerlicken heeren ende prince. Alsoe moet ons God helpen ende sijn heyligen.
De Nederlanden waren de eerste troon waarvan Karel de Vijfde afstapte. Ten overstaan van een plechtige vergadering in Brussel ontsloeg hij de Staten-Generaal van hun eed en droeg deze over aan koning Philips II, zijn zoon. 'Indien mijn dood u,' besloot hij, zich tot zijn zoon richtend, 'in het bezit van deze landen had gesteld, zou een zo kostbare erfenis mij reeds een grote aanspraak op uw dankbaarheid geven. Maar nu ik ze u uit vrije keuze afsta, nu ik spoedig zal sterven om versneld aan u het genot van deze landen te geven, nu verlang ik van u dat u deze volkeren betaalt wat u meent nog aan mij verschuldigd te zijn. Andere vorsten wanen zich gelukkig als zij hun kinderen verblijden met de kroon die de dood van hen vordert. Van die blijdschap wil ik nog zelf meegenieten, ik wil u zien leven en regeren. Weinigen zullen mijn voorbeeld navolgen, weinigen zijn mij hierin voorgegaan.
Maar mijn handelwijze zal prijzenswaardig zijn indien uw toekomstige leven mijn vaste vertrouwen rechtvaardigt, indien u nooit afwijkt van de wijsheid die u tot dusver hebt beleden, indien u onwankelbaar volhardt in de zuiverheid van het geloof, dat de stevigste zuil van uw troon is.
Nog één ding voeg ik eraan toe. Moge de hemel ook u een zoon schenken aan wie u de heerschappij kunt, maar niet moet afstaan.'
Nadat de keizer was uitgesproken, knielde Philips II voor hem neer, vlijde zijn gezicht tegen diens hand en ontving de vaderlijke zegen. Zijn ogen waren voor een laatste keer vochtig. Iedereen in de zaal weende. Het was een onvergetelijk ogenblik.
Philips II liet zich door de verzamelde Staten huldigen; Philips II legde vervolgens de eed af, die hem in de volgende bewoordingen werd voorgelegd:
Ik, Philips, door Gods genade Prins van Spanje, de beide Siciliën enzovoort,
beloof en zweer dat ik in de landen, graafschappen, hertogdommen enzovoort een goede en billijke Heer zal zijn,
dat ik de door mijn voorvaderen verleende privileges en vrijheden van alle edelen, steden, gemeenten en onderdanen,
en voorts hun gebruiken, tradities, costumen en rechten die zij thans in het algemeen en in het bijzonder hebben en bezitten,
getrouw en wel zal onderhouden en laten onderhouden,
en voorts al datgene zal doen wat een goede en billijke Prins en Heer van rechtswege gehouden is te doen.
Zo waarlijk helpen mij God en al zijn Heiligen!
Meer over de staatsorganen in die tijd kun je vinden in dit verhaal
Het logement der Stad Rotterdam in Den Haag, vlakbij het Binnenhof, wordt nu gebruikt door het Ministerie van Defensie
Terug naar Philips II, ook over hem hebben we een apart verhaal:
Philips II: zijn Klooster paleis, het Escorial, en ook natuurlijk nog veel meer over Philips II
Na aankomst van de 22-jarige Philips II in 1549 in de Nederlanden werd hij groots onthaald, waarop Philips II wat merkwaardig reageerde:
AANBEVOLEN
Op zoek naar boeken over Philips II?
Klik dan op deze link
Liever een ander onderwerp?
Kan ook:
Toen in 1559 Philips II uiteindelijk weer naar Spanje afreisde vanuit Vlissingen (om nooit meer terug te keren, achteraf) benoemde hij zijn halfzus Margaretha van Parma tot landvoogdes.
De 22-jarige Philips arriveerde, vergezeld van zijn opvoeder en mentor, de hertog van Alva. In hoogmoedigheid en afstandelijkheid waren zij aan elkaar gewaagd. Vanaf het allereerste begin voelden de onderdanen antipathie voor hun toekomstige heerser. Geen lachje was te bespeuren op Philips' jonge, maar harde gezicht. Geen woord richtte hij tot de ontelbare delegaties, die hem gedurende zijn rondreis begroetten. Dat was ook helemaal niet mogelijk, want al snel bleek dat hij geen Nederlands sprak, maar slechts de Spaanse taal beheerste. Maar zelfs een vriendelijk gebaar kon er nog niet af.
Slechts éénmaal zag men Philips lachen, hoewel het meer op een boosaardig grijnzen leek. Dat gebeurde tijdens de vier uur durende feestelijke optocht die de burgers van Brussel ter ere van hun toekomstig Heer hielden. De gildes in hun pronkgewaden werden afgewisseld met wagens, waarop 'tableaus vivants' waren uitgebeeld. Historische scènes, allegorieën en grove grappen vormden de onderwerpen.
Op één van de wagens zat een reusachtige bruine beer, die met zijn armen en benen op de toetsen en pedalen van een soort orgel sloeg. Het geluid werd geproduceerd door vreselijk jankende, krijsende en miauwende honden en katten, die in afzonderlijke kooien rondom het orgel vast zaten, terwijl hun staarten in verbinding stonden met de toetsen en pedalen. Philips amuseerde zich hiermee kostelijk.
Philips veroorzaakte ook een diepgaande broedertwist binnen het huis Habsburg, die slechts door Maria van Hongarije's diplomatieke tussenkomst niet in een ware catastrofe eindigde. Maria's beide broers Karel en Ferdinand met hun respectieve zonen Philips en Maximiliaan, hadden een afspraak gemaakt elkaar te ontmoeten om de volgorde bij de troonopvolging te regelen. Zij troffen elkaar in Augsburg.
Ferdinand, die al tot Rooms-koning was gekozen, zou na Karels dood automatisch keizer worden. Hij stelde zijn zoon Maximiliaan voor als zijn opvolger. Karel wenste echter dat zijn zoon Philips te zijner tijd Ferdinand als keizer zou opvolgen. Hij ging er gemakshalve aan voorbij dat bij een keizers verkiezing het laatste woord altijd nog door de Duitse keurvorsten zou worden gesproken.
In het huis van de Fuggers, waar de hoge gasten logeerden, knalde het regelmatig van de ruzies tussen de broers en neven.
Karel, die zwaar gebukt ging onder de jicht en tevens volledig was uitgeput, voelde zich verlaten en verraden door zijn familie èn door de Duitse vorsten. Deze laatsten lieten maar al te duidelijk blijken, dat ze geen Spanjaard als keizer wilden, en al helemaal niet de arrogante Philips, die zo slecht afstak bij zijn vriendelijk neef Maximiliaan.
Margaretha van Parma
LINK
de moeder van Alexander Farnese,
Hertog van Parma
Margaretha (1522 - 1586) was de dochter van de Nederlandse Johanna van der Gheenst en Karel V, inderdaad een bastaard dochter, zoals dat toen genoemd werd, want Karel V was natuurlijk niet met Johanna van der Gheenst gehuwd, maar officieel met Isabella van Portugal, uit deze officiële relatie werden Philips II, een Maria en een Johanna geboren.
Margaretha werd grotendeels opgevoed door haar oud-tante Landvoogdes (1507 - 1515 en 1518 - 1530) Margaretha van Oostenrijk (dochter van Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk) en woonde voornamelijk in Mechelen, waar je nog veel over Margaretha terug kunt vinden...
Maria van Bourgondië stort van haar paard
LINK
Na de dood in 1530 van oud-Tante Margaretha van Oostenrijk, werd Margaretha vanaf haar 8e jaar, verder opgevoed door de zus van Karel V, Landvoogdes (1531 - 1555) Maria van Hongarije
Margaretha werd ook al op 4-jarige leeftijd uitgehuwelijkt aan de Prins van Ferrara, dit huwelijk werd voortijdig geannuleerd, vervolgens werd Margaretha uitgehuwelijkt aan Alesandro de Medici. Na 1 jaar een ongelukkig huwelijk was Margaretha alweer weduwe.
Margaretha, 25 jaar, werd toen alsnog uitgehuwelijkt aan de 13-jarige Ottavio Farnese, zoon van Pier Luigi, kleinzoon (...) van Paus Paulus III.
Margaretha (van nu af aan, Margaretha van Parma genoemd) had dus al bijna altijd in de Nederlanden gewoond en was dus volgens haar halfbroer Philips II, zeer geschikt om haar beide voorgangsters op te volgen. Philips II hoopte dat weer een vrouw als Landvoogd (de derde dus) de Nederlanden wel wat gunstiger zou stemmen.
Trouwens helemaal zeker van zijn halfzus Margaretha van Parma was Philips II echter niet, voor de zekerheid hield hij de zoon van Margaretha van Parma, Alexander Farnese, maar bij zich in Madrid. Pas in 1565, toen het al flink rommelde in de Nederlanden, mocht de Graaf van Egmond, op bezoek in Madrid, Alexander Farnese meenemen naar zijn moeder Margaretha van Parma in Mechelen, je zult maar zo'n oom resp. broer gehad hebben....
In de zomer van 1565 was de graaf van Mansvelt, stadhouder van Luxemburg, met zijn echtgenote naar Portugal afgereisd. In de herfst van dat jaar keerden zij naar Brussel terug met Maria de kleindochter van de koning van Portugal, die in het huwelijk zou treden met Alexander Farnese, hertog van Parma, de zoon van de landvoogdes.
Op 3 november 1565 werd dit huwelijk in Brussel plechtig door de aartsbisschop van Kamerijk voltrokken.
Ook de echtgenoot van Margaretha van Parma, Ottavio Farnese, was uit Parma naar Brussel overgekomen, om het huwelijk van zijn zoon bij te wonen. De verhouding tussen de beide echtelieden was echter niet zo hartelijk en begin januari 1566 reisde Ottavio Farnese dan ook weer snel naar Parma af...... Arme Alexander Farnese, een vreemde oom en ruziënde ouders.
Maar het is allemaal goed gekomen met de arme Alexander Farnese. Alexander Farnese, Hertog van Parma is immers vooral bekend geworden door de verovering van Antwerpen in 1585 en zijn rol bij de Armada in 1588.....
Aanvankelijk had Philips II geaarzeld tussen de Hertogin van Lotharingen (aanbevolen door Egmond en Oranje) en zijn halfzus Margaretha van Parma (aanbevolen door Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva en Antoine Perrenot, heer van Granvelle, de latere Bisschop van Atrecht en nog later Kardinaal) als Landvoogdes
In de Raad van State zou later de relatie tussen Granvelle en Willem van Oranje sterk bekoelen doordat Granvelle een voorgenomen huwelijk van Willem van Oranje met de Hertogin van Lotharingen dwarsboomde, ook over niet-persoonlijke zaken konden de heren uiteindelijk niet meer door één deur.
I.p.v. met de Hertogin van Lotharingen huwde Willem van Oranje met de Lutherse Anna van Saksen
In dit verhaal kun je een gedetailleerde stamboom vinden vanaf Karel de Stoute, Maria van Bourgondië, Philips de Schone, Karel V en Philips II, inkl. o.m. de landvoogdessen Margaretha van Oostenrijk, Maria van Hongarije en Margaretha van Parma en haar zoon Alexander Farnese, Hertog van Parma, Landvoogd der (Spaanse) Nederlanden t/m Isabella, Landvoogdes der (Spaanse) Nederlanden en Juan van Oostenrijk, Landvoogd der Nederlanden
Bij zijn afscheid van de Staten in Gent kreeg een steeds bozer wordende Philips II al te horen, waarom er vreemde "Spaanse" troepen achterbleven ter bescherming? De Nederlanden hadden zichzelf immers altijd prima zelf kunnen verdedigen?
Philips II schijnt toen geantwoord te hebben:
Ik ben ook een buitenlander.
Waarom jaagt u niet liever mijzelf het land uit?
In een dus wat grimmige sfeer verliet Philips II voorgoed de Nederlanden, met de toezegging dat de Spaanse troepen binnen 4 maanden zouden worden teruggehaald, het werden er uiteindelijk 18. Ze werden uit de Nederlanden teruggetrokken omdat Philips II deze troepen elders zeer dringend nodig had en niet ten gevolge van zijn toezegging....
Ook speelde bij de Staten mee dat de Spaanse troepen niet altijd op tijd hun soldij ontvingen met als gevolg ondermeer plunderingen in steden als Thionville en Marienburg. Muiterijen van de Spaanse troepen met als gevolg plundering van steden zou ook later een herkenbaar probleem worden...
Bij zijn vertrek uit Vlissingen in september 1559 werd Philips II o.m. uitgeleide gedaan door Willem van Oranje. Aangenomen wordt dat Philips II reeds toen een hekel had gekregen aan de in zijn ogen betweterige, recalcitrante Willem van Oranje.
Philips II beschuldigde Willem van Oranje zelfs nog op de kade van Vlissingen dat hij, Willem van Oranje, de aanstichter was van alle problemen, waarop Willem van Oranje geantwoord schijnt te hebben dat niet hij maar de Staten-Generaal het voor het zeggen hebben in de Nederlanden.
Philips II greep toen verontwaardigd de hand van Willem van Oranje en schudde deze flink heen en weer, (op zich al een openbare belediging in die dagen), en snauwde hem tegelijkertijd toe:
Nee, niet de Staten
Maar Gij, Gij, Gij !!!!
Willem van Oranje wenste daarop Philips II een voorspoedige reis en wachtte, heel onbeleefd natuurlijk, niet op het uitzeilen van het schip, maar draaide zich meteen om en ging terug naar de stad.
Een storm bracht de vloot tot zinken, toen Philips II net aan land was gegaan bij Laredo in de Golf van Biskaje, in die bijgelovige tijd zal hierover veel gespeculeerd zijn...
De zoon van de halfzus van Philips II, de nieuwe landvoogdes Margaretha van Parma, Alexander Farnese, Hertog van Parma, is nog steeds beroemd in de Nederlandse Geschiedenis o.m. door zijn verovering van Antwerpen en zijn aandeel in de Armada:
Margaretha van Parma
LINK
de moeder van Alexander Farnese,
Hertog van Parma
Alexander Farnese, Hertog van Parma
1543 - 1592
zoon van de Landvoogdes Margaretha van Parma
27 augustus 1585
Parma trekt Antwerpen binnen
Parma zit op het witte paard op de brug net voor de stadspoort van Antwerpen
1584
Munten geslagen tijdens het Beleg van Antwerpen
LINK
De overgave van Antwerpen vond plaats onder de volgende voorwaarden. De privileges van de stad bleven bestaan, maar het rooms-katholicisme werd weer de enig toegestane godsdienst. Niet-katholieken mochten nog vier jaar in de stad blijven, daarna moest men een keuze maken: of zich bekeren tot het rooms-katholicisme of de nieuwe godsdienst aanhangen. Werd voor het laatste gekozen, dan was gedwongen vertrek onvermijdelijk. Roerende goederen mochten daarbij echter worden meegenomen.
Het was verder toegestaan onroerende goederen te verkopen en de opbrengst te behouden. Ook kon desgewenst een gevolmachtigde worden ingeschakeld om die goederen te beheren. Alle vernielde kerken moesten worden hersteld.
Kloosterlingen kregen hun bezittingen terug. De stad moest alle oorlogsmaterieel in handen stellen van de hertog van Parma.
Bovendien werd Antwerpen verplicht een boete van vier ton goud te betalen. Tot slot diende de stad er mee in te stemmen dat er een garnizoen gelegerd werd van bevriende naties. Maar wanneer Holland en Zeeland zich voortaan rustig zouden houden, mocht ook dat vertrekken.
Een week na het afkondigen van het capitulatieverdrag op 20 augustus 1585 reed Alexander Farnese triomfantelijk de door hem veroverde stad binnen.
Het gedrag van Parma tijdens de Armada periode is nog steeds een van de grote raadsels in de geschiedenis van de Armada. Het is waar dat de generaal met een aantal lastige problemen werd geconfronteerd, maar misschien had hij ze, met al de vindingrijkheid en energie waarom hij bekend stond, wel kunnen overwinnen. Niemand weet het.
Er begonnen echter geruchten te circuleren: de generaal zou bij Philips in ongenade zijn gevallen; hem zou de troon van Engeland zijn beloofd en die belofte zou weer zijn ingetrokken.
Een ander gerucht wilde dat de generaal werkte aan een geheime overeenkomst met Elizabeth I, een overeenkomst die hem tot koning van een onafhankelijk Nederland zou maken. Maar nogmaals, wie zal het zeggen? Er zijn geen bewijzen voor.
Bijvoorbeeld dit verhaal:
Het Klooster paleis, het Escorial, van Philips II en ook natuurlijk iets over Philips II
Philips II
1548
Karel V
Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva
1507 - 1582
Gouverneur-Generaal van de Nederlanden
1567 - 1573
Met de komst van Alva naar de Nederlanden en het instellen van de Raad van Beroerte, brak een nieuwe fase aan in het konflikt tussen de Nederlanden en hun Koning Philips II.
Na de komst van Alva zou dit Onze Vader worden verspreid:
Gij koning van Spanje beneemt ons heden ons dagelijks brood
Wijf ende kinderen hebben grooten nood
O, hemelse Vader, die in den hemel zijt
maakt ons dezen helsen duvel kwijt.
In november 1565 ontstond het Verbond der Edelen waarover we wat tekst hebben gevonden, inklusief het Eedsformulier der Edelen en een samenvatting van het Smeekschrift der Edelen, allemaal opgenomen in dit verhaal :
Ruzie met de Raad van State leidde tot de 80-jarige oorlog
Ook over de Beeldenstorm hebben we het al eens gehad onderaan in dit verhaal:
Waarom wordt St Laurens / Laurentius altijd afgebeeld met een rooster ?
Even terzijde over de Beeldenstorm: deze beeldenstorm heeft dus voorbereiding vereist en dus organisatie. Zoiets van deze omvang is niet even een kwestie van een half uurtje wat doen en dan even wat beelden kapotslaan, nee, meestal was een kerk na afloop systematisch ontdaan van alles wat maar waarde had c.q. herinnerde aan de macht van de kerk, waartoe natuurlijk ook de talrijke, voor de toenmalige bevolking ontzagwekkende, beelden behoorden. Aan heel veel beelden werden, ook soms nu nog in de 21e eeuw, magische krachten toegekend.
Kortom, deze beeldenstorm was hoogstwaarschijnlijk een georganiseerde beweging, op sommige plaatsen onvingen de beeldenstormers hun dagloon vergoed, omdat ze die dag niet hadden kunnen werken en dus geen inkomsten hadden. Op andere plaatsen lagen bij de kerken gereedschappen klaar die na afloop weer netjes werden teruggelegd en opgehaald.
Philips II lag ziek te bed toen hem de berichten bereikte over het Smeekschrift en de Beeldenstorm......, beide berichten kwamen dus, begrijpelijk, niet echt op een goed moment....
Ook in 1568, het traditionele begin van de 80-jarige oorlog zat het Philips II behoorlijk tegen:
In 1568 sterft de vrouw van Philips II, Elizabeth van Valois: Philips II is ontroostbaar. In datzelfde jaar 1568 breekt ook in Granada een opstand uit en "beginnen" de problemen met de zoon van Philips II, Don Carlos: LINK
Een leuke, typisch Nederlandse anekdote is ook nog dit:
Als uitvloeisel van het Verbond der Edelen werd in Amsterdam afgesproken dat men de door Alva verplicht ingestelde 100e penning in een aparte kist zou storten, als eerste aanbetaling voor een evt legermacht onder aanvoering van de Prins van Oranje.
Een snelle berekening leerde dat er na een bepaalde tijd minstens Dfl 11.000,= in de kist zou moeten zijn gestort. Na opening van de kist (uiteraard voorzien van de nodige sloten, waarvan de sleutels verdeeld waren over verschillende personen) bleek er slechts Dfl 700,= aanwezig te zijn, nauwelijks genoeg om alle drank en verdere verteringen van te betalen...
De halfzus van Philips II, Landvoogdes Margaretha van Parma had ook op het laatste moment nog een boodschap naar Philips II gestuurd dat de komst van Alva, en vooral het leger, niet meer nodig was, de rust was immers weer redelijk teruggekeerd:
Margaretha van Parma
En dus gaan we een keer wat dieper in op Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva.....
Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva,
doodt met een speer een driekoppige draak:
resp. de hoofden van de Paus
Willem van Oranje
Catharina de Medici, Koningin van Frankrijk
De afgebeelde Paus is waarschijnlijk Paus Paulus IV, een uitgesproken vijand van Spanje. Paus Paulus IV had in 1555 een geheim verbond gesloten met Frankrijk om de Spanjaarden uit Napels te verdrijven en Paus Paulus IV verklaarde zelfs in 1566 de oorlog aan Philips II. Prompt trok de toenmalige onderkoning van Napels, Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva...., de Pauselijke Staat binnen, waarop Frankrijks Koning Hendrik II de Paus te hulp kwam. Na een wapenstilstand werd de oorlog hervat voornamelijk vanuit de Nederlanden richting Frankrijk.....
Zoals, hoe vertrok het Spaanse leger op weg naar Brussel en hoe was het ingedeeld:
Alva splitste al het voetvolk, zo'n negenduizend man sterk en voor het merendeel Spanjaarden, op in vier brigades, waarover Alva vier Spanjaarden als bevelhebber aanstelde:
- De Napolitaanse brigade, bestaande uit 3230 man onder negen vendels, werd geleid door Alfonso van Ulloa
- De Milanese brigade, 2200 man onder tien vendels, door Sancho van Lodogno, ook wel Sancho Davilla genoemd.
- De Siciliaanse brigade, met even veel vendels en 1600 man, stond onder bevel van Julian Romero, een ervaren krijgsman die al eerder in Nederland had gevochten en later berucht zou worden door de moordpartijen in o.m. Naarden en Haarlem
- Gonzalo van Braccamonte leidde de Sardijnse brigade, die door drie vendels nieuw meegebrachte rekruten in getal aan de eerder genoemde brigades gelijk werd gemaakt.
Een andere bekende naam was Alonso de Mondragon. Over Sancho Davilla valt nog te vertellen dat Sancho Davilla had deelgenomen aan diverse campagnes van Karel V, zoals Mühlberg, Dragut (Noord-Afrika), in Italië tegen Paus Paulus IV en diens Franse hulptroepen o.l.v. de Hertog de Guise (1556 - 1557) en de expeditie naar Djerba (1560)
Kortom, er kwamen zeer ervaren bevelhebbers naar de Nederlanden.
Uiteraard had de tocht van de legermacht van Alva naar de Nederlanden ook allerlei indirekte gevolgen, zoals de ontketening van een relegieuze burgeroorlog in Frankrijk, gesteund door protestantse Duitse Keurvorsten, uiteindelijk uitlopend op de bloedige Bartholomeüsnacht, waarin o.m de vader van Louise de Cologny, de laatste vrouw van Willem van Oranje en de moeder van Frederik Hendrik, zou worden vermoord.
En zoals gebruikelijk in die tijd en nog lang erna ook trouwens:
Het aantal publieke vrouwen dat meeging, was zo groot dat zijzelf noodgedwongen op de gedachte kwamen onderling een eigen tucht in te voeren.
Ook zij stelden zich onder aparte vaandels op, trokken in rij en gelid in een ordelijk verband achter elk bataljon aan en waren volgens een strenge etiquette, naar rang en soldij, opgedeeld in bevelhebbershoeren, kapiteinshoeren, rijke- en armesoldatenhoeren.......
Een ooggetuige schreef later:
Er trokken mee 400 courtisanes te paard, mooi en dapper als prinsessen
en ook nog eens 800 courtisanes te voet
Aan elk vendel werden bovendien nog vijftien Spaanse musketiers gevoegd. De ruiterij, niet meer dan 1200 paarden sterk, bestond uit drie Italiaanse, twee Albanese en zeven Spaanse lichte en zwaar geharnaste eskaders, waarover de beide zoons van Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, Fernando en Federigo van Toledo, het opperbevel voerden.
Veldmaarschalk was Chiappino Vitelli, markies van Cetona, een vermaarde officier die Cosmo van Florence de Koning van Spanje had geschonken, en generaal van de artillerie was Gabriele Serbellone.
De hertog van Savoye stond aan Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva een ervaren krijgsingenieur af, Francesco Paciotti uit Urbino, die hem in de Nederlanden van nut zou zijn bij de bouw van nieuwe vestingen.
Zijn vaandels werden ook nog gevolgd door een groot aantal vrijwilligers, alsmede door de elite van de Spaanse adel, van wie de meesten onder Karel V in Duitsland, Italië en bij Tunis hadden gevochten, zoals Christoforo Mondragón, een van de tien Spaanse helden die vlakbij Mühlberg, met de degen tussen de tanden, over de Elbe waren gezwommen en onder een vijandelijke kogelregen van de tegenoverliggende oever de boten hadden gehaald waarmee de keizer naderhand een schipbrug sloeg, Sancho van Avila, die door Alva zelf tot soldaat was gekweekt, Camillo van Monte, Francisco Ferdugo, Carlo Davila, Nicola Basta en graaf Martiningo.
Nadat de troepen waren gemonsterd, trok het in drieën opgesplitste leger over de Mont Cenis, langs dezelfde weg die, wordt beweerd, achttien eeuwen eerder Hannibal is gegaan. Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva zelf, leidde de voorhoede, Fernando van Toledo, door de overste Lodogno terzijde gestaan, het midden en de markies van Cetona de achterhoede. Alva zond proviandmeester Francisco van Ibarra met generaal Serbello vooruit om de weg voor het leger vrij te maken en te zorgen voor proviand, of zoals dat nog eeuwen zou heten, de vivres.We gaan verder met door Alva ingestelde Bloedraad:
Een regiment van 10 Spaanse compagnieën werd vanaf ca 1536 een Tercio genoemd. Een Tercio stond o.l.v. een Maetro de Campo. Een compagnie van een Tercio bestond uit ca 300 man. Twee van de tien compagnieën van een Tercio bestonden uit musketiers. Op muilezels werd meestal ook de soldij voor de Tercio vervoerd. Op hun tocht naar de Nederlanden brachten de Tercio's 500 muilezels mee met geld...
Over Mühlberg en Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva valt ook dit te melden: Alva was een van de bevelhebbers bij de overwinning van Mühlberg en was, waarschijnlijk om op te vallen, geheel in het wit: wit paard, wit harnas en lange witte veren op zijn witte helm. Zijn mannen zouden hem dan makkelijker herkennen.
Het gerucht ging ook dat bij Mühlberg Alva, net als ooit de Bijbelse Jozua, de opvolger van Mozes, de zon had bevolen een tijdje stil te staan en dat zou ook inderdaad zo gebeurd zijn.....
Toen Hendrik II van Frankrijk Alva hiernaar vroeg, kwam het volgende antwoord van Alva:Over het Spaanse leger later valt ook nog dit te melden:
Ik had het op die avond veel te druk met wat er op aarde gebeurde
om dan ook nog op de stand van de hemellichamen te letten....In Mühlberg behaalde Keizer Karel V een beslissende overwinning op Duitse protestantse vorsten die zich hadden verenigd in het Schmalkaldische Verbond.
Het Schmalkaldisch Verbond (ook wel Liga van Schmalkalden genoemd) was een verbond van Duitse protestantse vorsten en steden, opgericht ter verdediging van hun geloof en politieke zelfstandigheid tegen Karel V. Het Schmalkaldisch Verbond werd gesloten in 1531 in Schmalkalden, met als voornaamste leden Philips van Hessen, Johan van Saksen en zijn opvolger Johan Frederik, en de steden Bremen en Maagdenburg, naar aanleiding van de besluiten van de Rijksdagen te Speyer en Worms, en betekende feitelijk een breuk met de keizer.AANBEVOLEN
Op zoek naar boeken over Alva?
Klik dan op deze link
Liever een ander onderwerp?
Kan ook:
Voorlopig bestond echter een wapenstilstand tussen beide partijen wegens de continue dreiging van de Turken en de oorlog met Frankrijk. Het Schmalkaldisch Verbond poogde niet alleen andere Duitse machthebbers tot zich te trekken, maar zond ook gezantschappen naar het buitenland om verbonden te sluiten, wat echter alleen met Denemarken lukte (1538). In 1536 werd het Schmalkaldisch Verbond zeer versterkt doordat diverse steden (Hannover, Hamburg, Augsburg, Frankfurt) en vorsten (Pommeren, Württemberg) toetraden, zodat het Schmalkaldisch Verbond de meeste van de protestantse rijksonderdelen omvatte. Na de Schmalkaldische Oorlog (1546-1547) werd het Schmalkaldisch Verbond ontbonden.
De landvoogd in de Nederlanden is kapitein-generaal van het leger. Alle politieke macht ligt in zijn handen. Hij ontvangt een jaarsalaris van 36.000 escudos en houdt er een eigen hof op na, zoals bij de hoge Spaanse adel gebruikelijk is. Hij beschikt over een secretaris, een penningmeester, een opperhuismeester, kamerheren en bedienden. Zijn hofhouding bestaat verder uit vrienden, die meestal hoge functies bekleden in het leger. Hun aantal varieert van 35 tot 138, en voor deze stafofficieren ontvangt de landvoogd een extra uitkering.
De landvoogd treedt in het burgerlijk leven ook op als opperstrafrechter. Zijn macht is dan ook enorm, iets wat de koning in het verre Spanje niet bevalt, maar mogelijkheden om die macht in te perken zijn er niet. Bovendien blijft een brief tussen het hof in Madrid en dat van de Lage Landen minstens twaalf dagen en soms wel een maand onderweg......
De Spaanse officieren zijn ontwikkelde mensen, het tegendeel van botte snoevende vechtjassen. De adel dient bij de infanterie, dan komt de ruiterij met 'gewoner' volk, daarna de piekeniers, musketiers en schutters: de 'tercios' . (Tercio betekent: deel van een regiment.)
Er is een groot aantal huurlingen: Duitsers, Ieren, Italianen, Walen en Bourgondiërs. Achter het leger aan komen de marketentsters en de soldatenliefjes, die prostitutie bedrijven, een potje koken, kleren verstellen en latrines schoonmaken.
De marketentsters kunnen flinke winst maken; ze kopen ook de bezittingen van gestorven soldaten op voor een spotprijsje en dikwijls hebben soldaten goud, zilver, extra kleren en bezit bij zich.
Ook de geestelijken in het leger worden rijker, door stervende soldaten bij te staan op voorwaarde dat ze in het testament bedacht worden, anders weigeren ze doodeenvoudig de biecht.
Niet voor niets noemt Alva de priesters ofwel slecht, ofwel dom.
De soldaten zijn vaak niet ouder dan zestien jaar als ze de oorlog ingaan. Ze dromen van heldhaftige daden; fel en moedig zijn ze, vroom, taai en hard als dat nodig is, kinderlijk, maar ook wreed. Ze verdedigen elkaar tot het uiterste, roekeloos, ze hebben meestal niets te verliezen. Ze zijn dol op mooie kleren, op felle kleuren, pluimen op hun hoed.
Toen Alva's soldaten naar de Nederlanden oprukten zagen zij eruit als prinsen. Door geldgebrek veranderde dat al gauw en leken ze meer op in vodden gehulde schurken.
Maar voor de strijd wordt alles opgepoetst, worden kleurige kousen aangetrokken en schone kanten kragen gedragen en breedgerande vilthoeden opgezet met wuivende vederpluimen.
Een beschrijving van het leger uit de Spaanse kronieken luidt aldus:
Voor de landvoogd uit reed een compagnie lichte cavalerie. Ze hadden witte of rode vaantjes aan hun lansen en prachtige tunieken aan van rood fluweel, bewerkt met boordsels van gouddraad, en op hun helmen wuifden vuurrode pluimen.
Daarop volgden tweehonderd man van de bereden lijfwacht in dezelfde kledij. Daarop honderd man bereden musketiers eveneens met roodfluwelen tunieken, bestikt met kruisen van zilverdraad en op hun helmen rode veder pluimen.
Achter hen honderdtwintig man Duitse wacht, gekleed in scharlaken tunieken die met fijn goudborduursel waren afgezet, hellebaard in de hand.
Achter hen kwamen twintig pages van Parma, die er heel schitterend uitzagen in rood fluweel en goud en wapperende pluimen. Zij reden op kleine paarden die sierlijk opgetuigd waren en de montering was met goud en edelstenen bestikt.
Dan vierentwintig lakeien. Zij hadden vergulde sporen, en rode vilthoeden die met gouden tressen versierd waren.
Dan volgde de Koninklijke Standaard, omgeven door de hoogste Spaanse en Italiaanse edelen.
De landvoogd zelf reed op een kastanjebruin Spaans ros. Hij droeg een zwaar borstkuras met drie gulden strepen en een karmozijn overkleed, dat met borduursel was versierd. Hij hield zijn staf en teugels in de ene hand en zijn hoed met rode veren in de andere hand,want hij was zo'n hoffelijk man dat hij altijd blootshoofds reed. Om zijn schouder was een sjerp van roodgevlamde stof geslagen en voor op de zadelknop liet hij zijn strijdbijl rusten die aan een karmozijnrood zijden koord aan zijn hals hing.
Achter hem kwamen vele edellieden van verschillende landsaard, allen te paard en prachtig uitgedost en met schitterende wapenen.
Overigens hoeft men deze edelen van hoge geboorte niet te benijden: na de strijd trekken zij zich vaak, lichamelijk gebroken, in een klooster terug. Lof en beloning zijn er niet bij, het is voldoende dat zij voor koning en vaderland de wapens gevoerd hebben.
Ook de soldaten, die de oorlog overleven, wacht een zorgelijke oude dag, ze moeten verder als vagebonden langs de wegen zwerven......
Het Spaanse leger op doortocht kan een reusachtige besmettingshaard vormen. Pest en tyfus worden via hen nog sneller verspreid dan anders: Buiten schotwonden en lanssteken zijn verder geslachtsziekten het grote probleem. En melancholie: een man kan bevangen worden door angst en zwaarmoedigheid, 'estar roto' noemt men dat, gebroken zijn. En dan is er nog de verveling, het uitgescholden worden door hooghartige superieuren, een reden te meer om te gaan muiten.
Het voortdurend muiten betekent een militaire ramp voor Spanje, wat landvoogd Luis de Requesens deed verzuchten dat niet Willem van Oranje de Lage Landen voor Spanje verloren heeft laten gaan, maar de muiters uit Valladolid en Toledo!!
De door Alva ingestelde "Bloedraad"
De Bloedraad was aktief van 1567 - 1573 en men vermoed dat er meer dan 1000 doodvonnissen zijn uitgevoerd.
Vaak wordt de Raad van Beroerte / Bloedraad verwart met de Inquisitie, de Inquisitie werd in principe geleid door kerkelijke "ambtenaren" , de raad van Beroerte door niet-kerkelijke "ambtenaren". Ketters konden door beide instituten worden vervolgd, waarbij de Inquisitie zijn slachtoffers ter executie aanbood aan de Overheid, inderdaad allemaal wat verwarrend.
Willem van Oranje heeft ooit beschreven dat de Inquisitie, voornamelijk geleid door Spanjaarden, meer dan 50.000 mensen ter executie heeft uitgeleverd aan de overheid, nu weten we dat dat er niet meer geweest zijn dan 1300, inderdaad nog te veel, maar ook toen al werd iets graag overdreven....
We gaan verder met de Bloedraad: wie waren bijvoorbeeld de leden van deze Bloedraad?
De Spaanse Inquisitie werd opgericht door de Dominicaner monnik Torquemada in opdracht van Minister (Kardinaal) Ximenes. Naast alle gruwelijkheden bleek het belangrijkste wapen van de Inquisitie te zijn, het in beslag nemen van geld en goederen, uiteraard alles ten bate van de Kroon c.q. Philips II. Een zelfde methode (onteigening en in beslag nemen van geld en goederen) werd dus ook toegepast door de Bloedraad, zie hieronder.
Ook in landen als Italië, Portugal, Duitsland en Frankrijk werd naar Spaans voorbeeld een Inquisitie opgericht, waardoor ook daar de inkomsten van de Kroon konden stijgen ten koste van nogal wat mensenlevens....
Tijdens de tochten naar bijv. India en Zuid-Amerika werd ook het Instituut Inquisitie meegenomen, ook weer met alle gevolgen van dien...
De eerste Inquisiteur in de Nederlanden werd al in 1522 benoemd door Karel V, waarbij de Paus uiteindelijk het aantal Inquisiteurs zou bepalen, tot ca 1530 waren er in de 17 Nederlandse Gewesten waarschijnlijk niet meer dan 3 Inquisiteurs aktief.
Meer over de Inquisitie kun je vinden in dit verhaal
De Inquisitie, ontdaan van mythen, want de Inquisitie is deel Zwarte Legende
Citaat uit dit verhaal:Ook buiten de Inquisitie om werden ketters ter dood gebracht in de Nederlanden. Niet vaak genoemd wordt bijvoorbeeld dat enerzijds in een tolerante (?) stad als Antwerpen fel geprotesteerd werd tegen de komst van Alva en de latere instelling van de Bloedraad, anderzijds in datzelfde Antwerpen tussen 1557 en 1562 meer dan 100 ketters door lokale gerechtshoven ter dood werden gebracht. Veel meer dan in Spanje door de Spaanse Inquisitie in dezelfde periode, waarbij dan vaak wordt vermeld dat er natuurlijk in Spanje veel minder ketters waren, maar toch....
Samengevat worden de 17 Provincies of Gewesten ook vaak als volgt weergegeven, bijvoorbeeld ten tijde van de benoeming van Philips II tot Landsheer van de 17 Verenigde Nederlanden (1555):
- Hertogdom Brabant
- Hertogdom Limburg
- Hertogdom Luxemburg
- Hertogdom Gelre
- Graafschap Artesië
- Graafschap Henegouwen
- Graafschap Vlaanderen
- Graafschap Namen
- Graafschap Zutphen
- Graafschap Holland
- Graafschap Zeeland
- Markgraafschap Antwerpen
- Heerlijkheid Friesland
- Heerlijkheid Mechelen
- Heerlijkheid Utrecht
- Heerlijkheid Overijssel
- Heerlijkheid Groningen
Totaal oppervlak van de 17 Verenigde Nederlanden (1555): ca 20% van Italië met 1350 steden
De instelling van de Bloedraad betekende op zichzelf al een schending van 's lands vrijheden, die uitdrukkelijk de bepaling bevatten dat geen burger buiten zijn provincie mocht worden berecht; maar Alva vervolmaakte deze daad van geweld door, in strijd met de heiligste privileges van het land, ook de uitgesproken vijanden van de vrijheid der Nederlanden, zijn Spanjaarden, een zetel en stem hierin te geven.
President van dit gerechtshof was hijzelf, en direct onder hem stond een licentiaat, ene Juan de Vargas, een Spanjaard van geboorte, die door zijn eigen vaderland, waar hij een van zijn pupillen had verkracht, als een pestbuil was uitgestoten; een schaamteloze en harteloze booswicht, in wiens gemoed gierigheid, wellust en bloeddorst om de voorrang streden en over wiens onwaardigheid, tot slot, de geschiedschrijvers van beide partijen het met elkaar eens zijn.
De voornaamste bijzitters waren de graaf van Aremberg, Philips van Noircarmes en Karel van Berlaymont, die echter nooit in de Raad zijn verschenen; voorts Adriaan Nicolai, kanselier van Gelre, Jacob Meertens en Pieter Asset, presidenten van de hoven van Artesië en Vlaanderen, Jacob Hessele en Johan de la Porte, raadsleden van Gent, Lodovigo Delrio, doctor in de godgeleerdheid en Spanjaard van geboorte, Jean de Bois, procureur-generaal van de koning, en De la Torre, secretaris van de rechtbank.
Op voorstel van Viglius bleef de Geheime Raad de deelname aan deze rechtbank bespaard; ook uit de Grote Raad in Mechelen werd niemand aangetrokken. De stemmen van de leden waren slechts van raadgevende, niet van beslissende aard, welk laatste bevoegdheid de hertog aan zichzelf voorbehield. Voor de zittingen was geen bijzonder tijdstip bepaald; de raadsleden kwamen 's middags bijeen, zo vaak als de hertog zulks goedachtte.
Over de vonnissen:
Allen die de Raad van Beroerten in aanmerking vond komen om te worden gedaagd, moesten voor dit tribunaal verschijnen, zowel geestelijken als leken, zowel de eerbiedwaardigste leiders van de hoge colleges van Staat als het verachtelijke gespuis onder de beeldenstormers. Wie niet verscheen - wat vrijwel niemand ook deed, werd verbannen, terwijl al zijn bezittingen aan de schatkist vervielen; reddeloos verloren echter was wie zich wel meldde of wie op andere wijze kon worden gegrepen.
Twintig, veertig of vijftig mensen tegelijk werden uit één stad gedaagd, en de donderslag trof de rijksten altijd als eersten.
Mindere burgers, die niets bezaten dat het vaderland en de huiselijke haard dierbaar voor hen had kunnen maken, werden zonder voorafgaande dagvaarding verrast en in hechtenis genomen.
Menig aanzienlijk koopman die over een vermogen van zestig- tot honderdduizend gulden had beschikt, zag men als laag gespuis, met op de rug gebonden handen, aan de staart van een paard naar de plaats van terechtstelling slepen; in Valencijn werden in één keer vijfenvijftig hoofden afgeslagen.
Alle gevangenissen, waarvan Alva er meteen bij het begin van zijn bewind een groot aantal nieuw had laten bouwen, waren volgepropt met delinquenten; ophangen, onthoofden, vierendelen en verbranden behoorden tot de gebruikelijke en gangbare dagelijkse bezigheden; veel minder vaak hoorde men nog spreken van galeistraf en verbanning, want er was vrijwel geen schuldig vergrijp dat te licht werd geacht voor de doodstraf.
In de schatkist belandden aldus onmetelijke bedragen, die de gouddorst van de nieuwe stadhouder Alva en zijn helpers echter eerder prikkelden dan lesten. Het leek zijn dolzinnige opzet te zijn heel de natie tot de bedelstaf te brengen en de koning en zijn dienaren alle rijkdommen van het land in handen te spelen. De jaarlijkse opbrengst van deze confiscaties werd aan de inkomsten van een koninkrijk van de eerste rang gelijk geschat; deze confiscaties zouden de koning, volgens een onvoorstelbare opgave, een som van twintig miljoen daalders hebben opgeleverd. En dit optreden was des te onmenselijker omdat het veelal juist de rustigste onderdanen en de rechtzinnigste katholieken, wie men niet eens schade wilde berokkenen, het hardst trof; want met de beslaglegging op goederen kwamen alle schuldeisers bedrogen uit die hierop vorderingen hadden uitstaan; alle ervan onderhouden hospitalen en openbare inrichtingen gingen failliet, en de armoede, die hiervan vroeger haar spaarpenningen had betrokken, moest deze enige voedingsbron voor zichzelf wel zien opdrogen.
Degenen die het waagden hun gegronde recht op deze goederen te verkrijgen voor de Raad van Twaalf, putten zich uit in tijdrovende, kostbare rechtszaken en waren bedelaars voordat zij het einde ervan konden beleven.
Van een dergelijke ombuiging van wetten, dergelijke aanslagen op eigendommen, een dergelijke verspilling van mensenlevens kan de geschiedenis van beschaafde staten waarschijnlijk geen ander voorbeeld aanwijzen
Samengevat vervolgt de Bloedraad niet alleen ketters en opstandelingen, maar ook iedereen die daar niet is tegen opgetreden. Ook worden indieners van smeekschriften en bezwaarschriften tegen de nieuwe bisschoppen, de inquisitie, de plakkaten opgeroepen. De aanklacht tegen iedereen is gelijkMajesteitsschennis
en daarop heeft eeuwenlang de doodstraf gestaan, ook toen al natuurlijk. Uiteraard was hoger beroep niet mogelijk.
Willem de Zwijger had dus maar niet gewacht op de komst van Alva, die Willem de Zwijger natuurlijk goed kende, want ze waren, samen met Granvelle toch ooit naar Frankrijk geweest in opdracht van Philips II:
Antoine Perrenot, heer van Granvelle
LINK
Toen Willem de Zwijger wegvluchtte uit Brussel naar de Dillenburg schijnen de later op bevel van Alva onthoofde Egmont en Hoorne gezegd te hebben: Vaarwel, Prins zonder land, waarop Willem de Zwijger antwoordde Vaarwel, Graven zonder hoofd.
Een andere, wat minder beroemde anekdote, gaat als volgt:
Willem van Oranje was in Dendermonde op een vleesblok gaan zitten. Toen Egmond hem verbaasd vroeg, waarom hij daar was gaan zitten, zou Willem van Oranje geantwoord hebben:
Daer soeckt gy my op te brenghen, maer 't mocht u wel eerst overcomen, want gy sult de brugge legghen, daer de Spaengiaerden sullen overcomen.Op 11 april 1567 verliet de prins van Oranje met vele anderen Antwerpen. Hij begaf zich eerst naar Breda, waar hij voor het laatst een onderhoud had met zijn zoon Philips Willem, die in Leuven studeerde. Megen lag met zijn troepen in en bij Utrecht en Noircarmes trok met zijn troepen op naar het noorden en bezette Turnhout.
De direkte aanleiding tot de onthoofding van Egmond en Hoorn was de overwinning bij Heiligerlee door Lodewijk en Adolf van Nassau, broers van Willem de Zwijger, waardoor Alva noodgedwongen zelf met troepen naar Groningen trok om uiteindelijk het kleine legerje bij Jemmingen te verslaan.
Om te vermijden dat tijdens zijn afwezigheid nog meer onrust zou ontstaan, wordt op 1 Juni 1568 op de Paardenmarkt van Brussel het schavot opgebouwd. Op dezelfde dag nog worden 18 edelen onthoofd, de dag erna 3 edelen en 1 predikant. Op 3 juni worden Egmond en Hoorn naar Brussel gebracht.
Samengevat werden de volgende hooggeplaatsten terechtgesteld op de Paardenmarkt, Kleine Zavel :
1 juni 1568
- Gijsbert van Bronckhorst Batenburg
- Dirk van Bronckhorst Batenburg
- Jan Blois van Treslong,
- Philips van Wingelen,
- Pierre Dandeloth.
- Maximilian Kock
- Jacob van Ilpendam, secretaris van de Grote Geus.
- Hartman Galama
- Sjoerd Beima
- Philips Triest van Gent
- Barthlomeo della Valle, Italiaan
- Artus de Boudechon
- Fermon Peltier
- Constantin Brunzele
- Pieter d Áalts
- Philips d Áalts
- Louis Carlier
- Jean d'Emeau
2 juni 1568
- Heer van Huy
- Quintin Bennoit
- Jan van Montigny, Heer van Villers
- Cornelis de Meen
De Graven Van Egmont en Hoorne werden omstreeks 11:00 uur op 5 juni geëxecuteerd op de Grote Markt te Brussel, echter niet op hetzelfde schavot...
En dan blijft de vraag: wie was de scherprechter die deze terechtstellingen uitvoerde: Charles Delespinne was scherprechter te Brussel in die bewuste periode, maar heeft Charles Delespinne ook echt al deze mensen in 3 dagen onthoofd?
Citaat uit dit verhaal:
In dezelfde periode (1573) wordt door Alva Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde (traditioneel de schepper van het Wilhelmus) bij de Schans van Maassluis gevangen genomen. Willem de Zwijger dreigt dat Bossu dezelfde behandeling zal ondergaan als Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde. Willem de Zwijger dacht hierbij natuurlijk aan de onthoofde Graven van Egmond en Hoorne. Na enig onderhandelen worden zowel Bossu als Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde vrijgelaten.
De prins voelde zich nu ook in Breda niet veilig meer en vertrok op 22 april 1567 naar zijn stamslot de Dillenburg in het graafschap Nassau, waar hij in de loop van juni aankwam.
De prins wilde nog altijd een openlijke breuk met de regering vermijden. Hij beweerde dan ook, dat hij slechts tijdelijk uit de Nederlanden weg zou zijn, om in het Duitse rijk enkele particuliere zaken te regelen. Ook Margaretha vermeed een openlijke breuk met de prins en zij stelde voorlopig de Zuidnederlandse edelman Bossu aan als plaatsvervanger van de prins, also wel kennelick es, dat onsen goeden neve, den prins van Orangien, gouverneur van den lande van Hollandt, onlancx vertrocken es na er Duytslant om sommige affairen hem groetelicx aengaende
Op 17 juni 1567 aanvaardde Bossu voorlopig het stadhouderschap over Holland, Zeeland en Utrecht. Met een brief van 31 augustus werd Bossu door Philips II definitief aangesteld.
Maximilien de Henin, Graaf van Bossu
1542 - 1578
Koninklijk Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht
1567 - 1573
LINK
Er vluchtten intussen zovelen uit de Nederlanden, dat Megen aan de landvoogdes schreef:
De vette vogels vliegen weg en als Uw Hoogheid geen maatregelen neemt, blijven alleen de magere vogels achter.
Margaretha vaardigde dan ook een plakkaat uit, waarin verboden werd uit de Nederlanden te vertrekken, 't sy alleen of met haar huisgezin en familie, in 't heimelijk of in 't openbaer, noch ook haren huisraet, meubelen, goeden, waren of koopmanschappen uit te voeren of te transporteren, te water of te lande, in meninge van hen te absenteren en uit de voorsz. Landen te vertrecken.'
Alva kwam inderdaad met harde maatregelen om niet alleen de Nederlanden weer tot de orde te roepen, maar vooral ook Willem de Zwijger. In 1568 liet Alva de oudste zoon van Willem de Zwijger, Philips Willem, pas 12 jaar oud, wegvoeren naar Spanje, waar hij uiteindelijk op het Escorial van Philips II verder (katholiek) werd opgevoed.
Omdat het met geweld wegvoeren van de oudste zoon van Willem van Oranje naar Spanje in het Duitse rijk, na de gevangenneming van Egmond en Hoorne, geen prettige indruk zou maken, had Alva hiermee nog even gewacht. Willem van Oranje zag intussen in, dat zijn oudste zoon, Philips Willem, in Leuven gevaar begon te lopen.
Hij schreef dan ook naar Leuven, om Philips Willem naar de Dillenburg te laten vertrekken. Deze brief kwam echter te laat.
Op 14 februari 1568 werd de 12-jarige Philips Willem, ondanks de protesten van de Leuvense universiteit, opgepakt en naar Spanje weggevoerd.
De oudste zoon van Willem de Zwijger,
Philips Willem
wordt op 12-jarige leeftijd vanuit Leuven weggevoerd naar Spanje
In opdracht van zijn Peetvader Philips II
verderop in dit verhaal komen we uitgebreid terug op Philips Willem en zijn Peetvader Philips II
Philips Willem vervolgde zijn studie aan de Spaanse universiteit van Salamanca. Daar hoorde Philips Willem dat een officier zijn vader Willem van Oranje had beledigd, toen deze officier dit aan Philips Willem vertelde gooide Philips Willem de officier uit het raam, met dodelijke afloop. Door zijn Peetvader Philips II werd Philips Willem vervolgens voor 18 jaar eenzaam opgesloten in een kasteel in Castilië, Kasteel Arévalo.
Iets heel anders, wat vaak over het hoofd wordt gezien, was de invoering door Alva van o.m. de beroemd geworden tiende penning....In 1569 riep Alva geheel onverwachts, het was al in 10 jaar niet meer gebeurd, de Staten-Generaal bijeen. I.p.v. het gebruikelijke onderhandelen had Alva slechts een mededeling te doen, Alva ging een belastinghervorming doorvoeren.
Protesten vanuit de Staten-Generaal die zich beriepen op oude privileges, werden terzijde geschoven. Zij die bleven protesteren, werden prompt voor de Raad van Beroerte gebracht waar een van de Spaanse rechters botweg meedeelde dat men niets meer gaf om privileges en dat was, terecht, een grove inbreuk op de eeuwenoude rechten, privileges, van de Nederlanden waaraan ook Philips II had beloofd zich te houden...
Alva stelde 3 nieuwe belastingen voor, analoog zoals die kort daarvoor ook waren ingevoerd in Spanje:
- de 100e penning: een vermogensbelasting van 1%, in de praktijk alleen van toepassing op het rijkere gedeelte van de bevolking en dus de adel
- de 20e penning: 5% van elke onroerend goed transactie moest worden afgedragen
- de 10e penning: een, zouden we nu zeggen, BTW tarief van 10% over elke commerciële transaktie
Nu, in de 21e eeuw, zouden we in onze handen wrijven met zulke matige belastingtarieven..., maar toen, halverwege de 16e eeuw, werden de voorstellen van Alva met afgrijzen aangehoord.
Tot die tijd deed de landsheer zijn jaarlijkse Bede, oftewel de landsheer diende een begroting in, die na uiteraard zeer lang overleg meestal grotendeels werd toegekend, waarna de landsheer de gulle gevers uitvoerig en plechtig bedankte, een zeer frequent terugkerend ritueel.
Wat Alva voorstelde was in feite het voorbijgaan aan dit ritueel, waardoor de Staten-Generaal geen grip meer hadden op de jaarlijkse begroting, want de gelden t.b.v. de Staat werden buiten hen om geïnd. Voor de Staat was / is natuurlijk het grote voordeel dat men verzekerd is van een konstante geld aanvoer, maar dat had toen nog niet iedereen door.
De opstand in de Nederlanden wordt traditioneel gekoppeld aan een geloofsstrijd, maar werd vooral veroorzaakt door te drastische belastinghervormingen. De vlam sloeg in de pan toen Alva deze belastinghervormingen uit geldnood, zonder de toestemming van de verschillende Staten af te wachten, aankondigde in te gaan voeren vanaf 1 Augustus 1571. En dus brak een algehele staking uit, er werd buiten Alva om, protest aangetekend bij Philips II in Madrid, de economie stokte, waardoor veel mensen zonder geld kwamen.
Eind 1571 ontvangt Alva vanuit Madrid de toestemming voor een verzoek, dat hij al diverse keren had ingediend, Alva mocht na 5 jaar in de kille Nederlanden terug naar Spanje. Zijn al die keren voorgestelde opvolger, zoon Ferdinand, wordt niet zijn opvolger. Tot opvolger van Alva is door Philips II benoemd Juan de la Cerda, de Hertog van Medinaceli, ex-onderkoning van Sicilië en van Navarra. Juan de la Cerda, de Hertog van Medinaceli is al onderweg, maar het zou anders lopen voor Alva, want:
Vanwaar de acute geldnood van Alva? Franse kapers hebben zich meester gemaakt van 800.000 kronen bestemd voor Alva.....
Citaat uit dit verhaal:Op 1 april 1572 namen de watergeuzen bij verrassing Den Briel in, tot grote woede van Philips II.
De Engelse koningin Elisabeth I had het de watergeuzen verboden om nog langer van een haven als Dover gebruik te maken en dus werd het plan opgevat naar Texel te varen. Door tegenvallende winden kwamen de Geuzen echter bij Den Briel terecht, waar bleek dat het Spaanse garnizoen niet aanwezig was i.v.m. een veldtocht tegen Frankrijk. Alva noemde de onverwachte inname van Den Briel Het is niets en natuurlijk had hij daarin gelijk. Alleen bleek de verovering van Den Briel het begin te worden van een kettingreaktie die ook Willem de Zwijger niet had voorzien....
Vaak wordt ook gedacht dat in 1572 de niet-katholieken overal in de meerderheid waren, niets is minder waar. In een stad als Rotterdam waren er ca 30.
Wat in ieder geval in 1572 qua directe aanleiding meespeelde, was de slechte financiële en dus economische situatie en de zeer strenge winter van 1571 /1572. Dit alles bij elkaar leverde veel onrust op en net op het goede moment bracht de wind de watergeuzen voor Den Briel....
Alva bleek uiteindelijk machteloos t.o.v. de verovering van Den Briel, er was nauwelijks meer geld beschikbaar. Sinds zijn komst had Alva al meer dan 250.000 kronen uitgegeven, noodgedwongen grotendeels uit eigen middelen.....
Desondanks lukte het Alva, tussen april en augustus 1572, om zijn troepensterkte te verhogen van 13.000 naar 67.000 man. Physiek was Alva echter niet meer in staat om zelf de leiding op zich te nemen van deze troepenmacht, gekweld door o.m. jicht.
Zijn opvolger, Juan de la Cerda, de Hertog van Medinaceli, kwam juist op tijd om de overgave van het door Lodewijk van Nassau veroverde Bergen bij te wonen. Lodewijk van Nassau werd ziek op een brancard uit de stad gebracht, zijn mannen mochten met al hun wapens ook vertrekken, een eervolle aftocht. Juan de la Cerda, de Hertog van Medinaceli begroette Lodewijk van Nassau met het grootst mogelijk eerbetoon, iets waar Alva duidelijk moeite mee had.
Na de herovering van Bergen sprak Alva tot zijn opvolger, Juan de la Cerda, de Hertog van Medinaceli:
Vandaag hebben we een grote overwinning gehaald
waarop Juan de la Cerda, de Hertog van Medinaceli antwoordde:
Na de door Alva gewonnen veldslag bij Jemmingen werd besloten een standbeeld voor Alva op het marktplein van Antwerpen op te richten. Het materiaal kwam van een omgesmolten kanon veroverd in Jemmingen. De beeldhouwer Jacob Jonghelinck maakte het beeld volgens opdracht: een groot bronzen beeld van Alva terwijl Alva bezig is de opstand te vertrappen.
We hebben een nog grotere overwinning verloren,
want we zijn de harten van de mensen kwijtgeraakt
Met als inscriptie:Een aantal jaren later leek het zelfs Philips II verstandig om dit standbeeld maar te laten verwijderen, aldus geschiedde.....
Aan Fernando Alvarez de Toledo,
Hertog van Alva,
landvoogd van de Nederlanden onder Philips II,
omdat hij de opstand heeft neergeslagen,
het oproer heeft gekastijd,
de godsdienst in ere heeft hersteld,
de rechtspraak heeft gewaarborgd
en de vrede heeft gebracht;
voor deze trouwste dienaar van de Koning wordt dit monument opgericht
Niet alleen Juan de la Cerda, de Hertog van Medinaceli was het duidelijk, ook anderen, w.o. Granvelle, wisten al snel te melden dat de aanpak van Alva averechts werkte. I.p.v. onderwerping werd het verzet steeds heftiger, ook tot verbazing van Alva zelf.
Na de moordpartijen in Mechelen, Zutphen en Naarden ging Alva er van uit dat Haarlem zich niet meer zou verzetten, tot verbazing van Alva deden ze dit toch. Een van de redenen dat Haarlem zich verzette (en ook erna Alkmaar en Leiden) was dat bij een overgave de veroveraars zich niet hielden aan de gemaakte afspraken, zoals de ervaring had geleerd bij Mechelen, Zutphen en Naarden. Na de verovering van Naarden was, tegen de afspraken in, alles en nagenoeg iedereen vernietigd.We gaan maar verder met een opsomming van wat titels (alle ?) van Willem de Zwijger, hij behoorde echt tot de Hogere Adel, zonder hem (en zijn zonen Maurits en Frederik Hendrik) was de Opstand tegen Philips II waarschijnlijk niet gelukt.
Alva had financieel niet gerekend op een beleg van Haarlem. Het zou hem uiteindelijk 10.000 manschappen kosten.
De totale schuld in bijv. Vlaanderen bedroeg al snel 4.000.000 dukaten, wat overeenkwam met ca 2/3 van de Spaanse jaarlijkse inkomsten. De campagnes tegen allerlei steden zijn achteraf beraamd op 600.000 dukaten per maand en dan houdt het snel op..., want 600.000 dukaten per maand was 10x zo hoog als de verdedigingskosten van Spanje en 20x die van het Hofhuishouding en die van de diverse landvoogden tezamen....
Vaak wordt ook vergeten dat Alva absoluut geen onderscheid maakte tussen katholieken en niet-katholieken. In onze nationale beeldvorming, gevoed vanuit de 19e wat nationalistischer eeuw, wordt het altijd voorgesteld of de Roomse Alva en zijn Spanjaarden het moesten opnemen tegen Calvinistische onschuldige Nederlanders.
Bij de komst van Alva was het katholicisme nog steeds de godsdienst voor iedereen. De door Alva onthoofdde Graven van Hoorn en Egmond waren katholiek. Een stad als Alkmaar, van Alkmaar de Victorie, was een door en door katholieke stad. Pas 3 jaar na de belegering van Alkmaar, dus in 1576, zouden er niet meer dan 160 niet-katholieken worden geteld op een totale bevolking van 5000.
Citaat uit ons Graven van Holland verhaal:
Restanten van de Abdij van Egmond
Volgens de overlevering zijn de resterende stenen van de Abdij van Egmond in 1573 gebruikt om de stadsmuren van de door de Spanjaarden belegerde stad Alkmaar te versterken, mogelijk hierdoor Van Alkmaar de Victorie?
En dan natuurlijk ook nog iets over legendarische Kenau Simonszoon Hasselaer uit Haarlem. Haar heldendaden werden al verspreid en wat aangedikt door de afstammelingen van haar broer Dirck Simonszoon Hasselaer.
Kenau Simonszoon Hasselaer was in 1572 weduwe van een houthandelaar en had de zorg over hun 4 kinderen. Na de dood van haar man zette Kenau Simonszoon Hasselaer de houthandel gewoon voort, uniek in die tijd natuurlijk! Ondanks haar drukke zakenleven en privé leven zou Kenau Simonszoon Hasselaer nog tijd hebben gevonden om leiding te geven aan 300 vrouwen bij de verdediging van Haarlem. Haar broer Dirck Simonszoon Hasselaer sneuvelde al bij de Slag bij Jemmingen.
Er bestaat een schilderij dat de Spanjaarden na hun verovering van Haarlem huiszoeking deden bij de familie Hasselaer en de zoon van Dirck, Claes willen meenemen, waarop zijn broer Pieter opduikt en roept dat ze de verkeerde Hasselaer te pakken hebben en prompt wordt Pieter opgepakt. Hun moeder wordt daarna met een glaasje water getroost door haar schoonzus Kenau Simonszoon Hasselaer.
Pieter duikt desondanks weer op in Amsterdam, als bierbrouwer en maakt flink carriere als uiteindelijk Bewindhebber van de VOC voor de Kamer Amsterdam.
Kenau Simonszoon Hasselaer's leven eindigde niet in Haarlem, maar op een gruwelijke wijze op zee. Op 62-jarige leeftijd voer zij nog naar Noorwegen en op de terugweg met een lading hout, werd haar schip overvallen door zeerovers. Alle bemanningsleden werden overboord gegooid inclusief Kenau Simonszoon Hasselaer.
Pieter Corneliszn Hooft, de schrijver van ook op deze site vaak geciteerde De Nederlandsche Historieën, was een zwager van de in goede doen geraakte familie Hasselaer en zo kwam het ongetwijfeld aangedikte verhaal in de geschiedenisboeken...
Terug naar het aantal katholieken in de 17e eeuw:
Tot diep in de 17e eeuw bleef bijvoorbeeld in Noord-Holland (het Noorderkwartier, met 7 van de 18 Hollandse steden) de bevolking voor ca 70% nog steeds katholiek, terwijl het Zuiderkwartier (met 11 van de 18 Hollandse steden) minstens 80% van de oorlogslasten voor zijn rekening moest nemen.
In 1632 bleek de cumulatieve oorlogsschuld van het Zuiderkwartier uiteindelijk opgelopen tot ca Dfl 44.000.000, 17e eeuwse guldens, wat dus uiteindelijk moest resulteren in de Vrede van Münster.....
Door de campagnes van Alva werden dus steeds meer Nederlanders opstandig, ook Alva had het aanvankelijk alleen over rebellen of opstandelingen, pas heel veel later ging hij opstandelingen voor het gemak, ketters noemen...in de ogen van Alva was iedereen die ongehoorzaam was aan Philips II een ketter.....
Ook bestond de troepenmacht van Alva voor een groot deel uit Lutherse Duitse huurlingen en Alva zorgde er wel voor om hen geen ketters te noemen.
Tijdens het beleg van Alkmaar in 1573 kwam zo'n Duitse huurling uit het leger van Alva de stad Alkmaar binnengeklommen en vroeg om een onderhoud met de onder-bevelhebber Willem van Sonnenberg:
Toen de Duitse huurling uit het leger van Alva op het zuidelijk bolwerk van Alkmaar stond, zei deze Duitse huurling uit het leger van Alva tegen het volk dat zij goed moesten nadenken over een tijdige overgave van Alkmaar aan de koning van Spanje, onder voorwaarde van behoud van lijf en goed, en dat zij niet hoefden te twijfelen aan het akkoord dat met hen gesloten zou worden.
Hierop antwoordde Sonnenberg zeer juist dat zowel hij als de burgers nooit geweigerd hadden de koning als hun rechtmatige vorst te erkennen, en dat zij hun bezit, hun leven en ook de hele stad Alkmaar gewillig aan de koning zouden onderwerpen, indien zij onder het bestuur en de bescherming van de prins van Oranje, stadhouder van Holland, zouden staan. Maar dat zij de tirannie en het onrechtvaardig bestuur van de hertog van Alva uit de grond van hun hart haatten, en dat zij van plan waren zich op alle mogelijke manieren hiertegen te verzetten. Nadat de Duitser dit antwoord had vernomen, vertrok hij haastig.
Een schitterende samenvatting van de kern van het conflikt tijdens het begin van de Opstand!
Over geloofsketters in zijn algemeenheid werd toen trouwens ook heel anders gedacht, bijvoorbeeld in het in 1587, dus na de verovering door Parma in 1585, in Antwerpen verschenen boek met als titel:
Schouwtoneel van de wreedheden van de ketters van onze tijd
Het boek richt zich op katholieke vorsten en volkeren om hen de verdorvenheid van de niet-katholieken toe te lichten, met als doel een onderscheid te maken tussen de Heilige Roomse Martelaren en de verdorven niet-katholieke martelaren:
We herhalen ook nog maar een keer dit:
De andere martelaren werden nooit om hun religie veroordeeld, maar om hun ongeloof
niet om hun onschuld, maar om hun misdaad
niet om een gezonde doctrine, maar om een dwaling
niet om standvastigheid, maar om koppigheid
en zulks op grond van wetten die van oudsher door de keizers zijn uitgevaardigd
Het is een volkswijsheid dat het niet de straf is die iemand tot martelaar maakt
maar de zaak waarvoor hij staat
Even een misverstand uit de wereld helpen, vaak wordt gedacht dat er in het begin van de 80-jarige oorlog een puur Spaans leger door de Nederlanden trok, niets is minder waar. In 1575 bestond het Spaanse leger in de Nederlanden uit ca 58.000 man, waarvan slechts ca 8.000 man uit Spanje kwamen. 25.000 man kwamen uit de Nederlanden en nog eens 25.000 man uit wat we nu Duitsland noemen.
Volgens een andere bron bestond het Spaanse leger in de Nederlanden uit maximaal 15% Spanjaarden, wat dus goed overeenkomt met de eerste schatting over het aantal Spanjaarden in het Spaanse leger...
Van het beleg van Alkmaar is bijvoorbeeld deze precieze indeling van het zogenaamde Spaanse leger bekend, aan de namen is te zien uit welke landstreken men kwam:
- Don Fádrique Alvarez de Toledo, de zoon van landvoogd Fernando Alvarez de Toledo, de Hertog van Alva. De zoon van Alva is de Nederlandse geschiedenis ingegaan als Don Frederik van Toledo, opperbevelhebber, ook berucht van Mechelen, Zutphen, Naarden en Haarlem.
- Heer van Noircarmes, luitenant.
- Gonsalvus de Brackamonte, kolonel.
- Pedro de Velasco.
- Pedro de Toledo.
- Heer van Goigny.
- Stephano Dynaro, overste van het verblijf van don Frederik.
- Heer de la Mote, artilleriemeester.
- Naast dezen een groot aantal Spaanse edelen en heren, die in Oudorp over zo' n 400 paarden beschikten. In dat dorp waren 42 vendels ervaren Spanjaarden gelegerd, met daarbij nog acht vendels van de troepen die onlangs uit Italië aangekomen waren om het leger aan te vullen, en die deel hadden uitgemaakt van het scheepsvolk waarmee don Juan van Oostenrijk de Turken had verslagen. De lijfwacht van don Frederik bestond bovendien nog uit 150 ruiters.
- In Huiswaard was don Ferdinand van Toledo, de neef van don Frederik, gelegerd. Hij voerde daar het bevel over acht vendels Spanjaarden die, zoals hiervoor vermeld werd, onlangs uit Italië waren aangekomen. Dit onderdeel bestond uit 25 goed bemande vendels. Elk vendel telde, naar wordt aangenomen, bijna 200 man.
- In Sint Pancras lag Polwijler met zijn leger van zes vendels. Hier lagen ook vijf vendels van de heer van Billy, gouverneur van Groningen,
- In Koedijk was baron van Ligues, gouverneur van Haarlem, of zijn luitenant gelegerd, het bevel voerend over twaalf vendels.
- In hetzelfde dorp bevond zich baron van Chevreaulx met acht vendels Bourgondische voetknechten.
- In Bergen lag de heer van Capres met tien vendels Nederlandse Walen.
- In de Nieuwpoort waren tien vendels Spanjaarden gelegerd.
- Hier bevonden zich ook Juriaan Fronsberg, overste over twaalf vendels goedbewapende Duitsers, en bovendien Qtto graaf van Eberstein met drie vendels.
- In totaal lagen bij de aanvang van het beleg 121 vendels rond Alkmaar. Hiervan zijn enkele naderhand naar de schans te Schellingwoude en naar de Amsterdamse vloot gevoerd.
- Later kwamen daarbij nog twee troepen lichte ruiters, die men gewoonlijk inzet bij schermutselingen, en een groep Duitse ruiters onder bevel van Juriaan Schenck.
Maar dit wil natuurlijk niet zeggen, dat er in het Staatse leger alleen Nederlanders dienden. Naast Nederlanders dienden in het Staatse leger ook Duitsers, Engelsen, Schotten, Fransen, Zwitsers en Zweden. In ons Geschiedenis van Schotland verhaal kun je meer lezen over de geschiedenis van de beroemde Schotse Brigade die tot de 4e Engelse Oorlog in Nederland dienst heeft gedaan.
En ook is bekend dat in 1602 een paar duizend ervaren Spaanse troepen, weliswaar noodgedwongen, de kant van de Staatsen kozen, de geschiedenis ingegaan als het Esquadron van Hoogstraten.
Tussen 1572 en 1607 vonden in het Spaanse leger maar liefst 45 muiterijen plaats, de meeste (21) zelfs na 1596, allemaal met als oorzaak achterstallige soldij. Het is de verdienste van Oldenbarnevelt geweest dat de Staatse troepen altijd op tijd betaald werden in tegenstelling dus tot de Spaanse troepen.
In 1602 trokken zo'n 2000 Spaanse muiters naar het kasteel van Hoogstraten, zo'n 20 km zuidelijk van Breda, en werden daar van voorraden voorzien vanuit Den Haag, want een Spaans niet-muitend leger o.l.v. de Spaanse opperbevelhebber Francisco de Mendezo (1545 - 1623) was met een leger onderweg.
Het Esquadron van Hoogstraten (zo zijn de muiters dus de geschiedenis ingegaan) vroeg ook om militaire ondersteuning vanuit Den Haag, wat prompt werd toegezegd. En zo werd de aanval van de Spaanse opperbevelhebber Francisco de Mendezo verijdeld. Het Esquadron van Hoogstraten voelde zich zo dichtbij Brussel echter niet veilig en vroeg aan Den Haag een veiliger vesting. De Staten-Generaal besloten hierop om Wachtendonk, 10 km ten oosten van Venlo aan hen te geven, mits zij de bewoners van Wachtendonk met rust zouden laten en zich ook niet zouden bemoeien met de lokale godsdienst.
Het Esquadron van Hoogstraten accepteerde dit aanbod niet, want Wachtendonk was te klein voor hun inmiddels tot ca 10.000 mensen en bijna 1500 paarden uitgegroeide groep mannen en hun vrouwen en kinderen. Zij eisten Rijnberk op, maar dit was uit strategische overwegingen natuurlijk onmogelijk, want Rijnberk was de sleutel voor de handel via de Rijn. En dus werd het compromis Grave, pas een jaar ervoor heroverd op de Spanjaarden.
Maurits stond erop dat van iedere nationaliteit van het Esquadron van Hoogstraten 2 gijzelaars werden genomen (Spaans, Italiaans, Duits, Frans en Waals) voor het geval dat het Esquadron van Hoogstraten Grave ooit zou overgeven aan de Spaanse opperbevelhebber Francisco de Mendezo.
En zo gebeurde het dat in april 1604 ruiters van het Esquadron van Hoogstraten samen optrokken met ruiters van Maurits en gezamenlijk gebieden in Spaans-Brabant en Henegouwen plunderden.
In mei 1604 lukte het de Spaanse opperbevelhebber Francisco de Mendezo om, na betaling van ongetwijfeld een hoop geld, het Esquadron van Hoogstraten weer in zijn leger op te nemen, waarbij het Esquadron van Hoogstraten keurig Grave weer ontruimde en zich, in overleg met Den Haag, op 7 juni 1604 met het Spaanse leger verenigde bij Roermond.
Maar terug naar Juan de la Cerda, Hertog van Medinaceli, want terug in Spanje wist Juan de la Cerda, de Hertog van Medinaceli, Philips II te overtuigen dat de opstand mede veroorzaakt werd door het beleid van Alva. Ook Granvelle bevestigde deze visie, meer troepen sturen, had absoluut geen zin, het ging erom om de harten van de Nederlanders te winnen. Philips II raakte er steeds meer van overtuigd, ook financieel gezien, dat Alva geen goed beleid voerde in de Nederlanden.
Ook een andere adviseur, Benito Arias Montano, stelde dat
Wanneer een heel volk luidkeels laat weten dat het onderdrukt wordt,
is het zeker dat dat ook zo is.
Na het vertrek van Alva was een van de eerste besluiten van Philips II (maart 1574) de opheffing van de 10e penning en de Raad van Beroerten. Eind 1577 merkte Granvelle op dat in Spanje men uiteindelijk minder snapte van de Nederlanders dan van de Turken.
Wel drong noodgedwongen steeds meer het besef door dat er op de hele wereld waarschijnlijk niet voldoende zilver zou zijn te vinden om van dit geld manschappen te sturen naar de Nederlanden om met geweld daar de situatie te beinvloeden. Iets wat in de eeuwen erna steeds een militair strategisch dilemma zou blijven, met als grote voorbeeld uit de 20e eeuw Vietnam.
Alva heeft tot op het eind van zijn leven volgehouden dat zijn Philips II liever een verdronken en verwoest land had gehad dan een rijk, maar ongehoorzaam land. Gelukkig is dit nooit de mening van Philips II geworden.
Volgens de overlevering heeft Alva op zijn sterfbed verklaard dat hij geen last had van zijn geweten en dat hij in zijn hele leven geen druppel bloed had vergoten waar dat in strijd was met zijn geweten. Waar of niet waar, Alva heeft nooit spijt gehad van zijn beleid in de Nederlanden.
In een waarschijnlijk dronken bui heeft Alva ook ooit eens geroepen dat hij tijdens zijn 6-jarig bewind 18.000 mensen had omgebracht, exclusief gesneuvelden tijdens militaire operaties. We weten nu dat dit aantal van 18.000 zwaar overdreven is. Ook weten we nu, Alva nam door zijn slechte gezondheid immers niet aan alle campagnes deel, dat er waarschijnlijk in opdracht van zijn zelfstandig opererende onderbevelhebbers (w.o. de zonen van Alva, Fadrique en Hernando) meer mensen zijn vermoord dan puur op bevel van Alva
Op de onderstaande prent zijn een aantal Oranje's bij elkaar gezet :
Een beroemd schilderij van Willem van Honthorst
v.l.n.r.
Willem I (de Zwijger) (1533 - 1584)
Maurits (1567 - 1625)
Willem II (1626 - 1650)
Frederik Hendrik (1584 - 1647)
Willem III (1650 - 1702)
1583
Willem de Zwijger
Willem de Zwijger had recht op o.m. de volgende titels :
- Prins van Oranje, vanaf 1544
- Graaf van Nassau, Katzenelnbogen, Vianden, Diex, Buren, Lingen en Leerdam
- Markies van Veere en Bergen op Zoom
- Burggraaf van Antwerpen
- Baron van Breda, IJsselstein, Diest en Cuyk
- Ridder van het Gulden Vlies (1566)
- Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht (1559 - 1567 en 1572 - 1584)
- Gouverneur van de Franse Comté (1561 - 1567)
- Stadhouder (Ruwaard) van Brabant (1577 - 1584)
- Stadhouder van Friesland (1580 - 1584)
Misschien ook niet verkeerd om even stil te staan bij de geschiedenis van het huis Oranje-Nassau:
In de burcht Nassau, aan de Lahn, ca. 1120 gebouwd door de graven van Laurenburg, leefden de stamvaders van het geslacht Nassau. De eerste Laurenburg die zich graaf van Nassau noemde, was Walram van Laurenburg (ca. 1146-1198). Zijn zoon Hendrik de Rijke (ca. 1180-1247/1251) bouwde de Dillenburg (1240). Diens zoons Walram II en Otto I bestuurden van 1247 tot 1255 het gebied gemeenschappelijk, maar verdeelden in 1255 het graafschap, waardoor twee linies ontstonden, de Walramse en de Ottoonse linie. In de 17de eeuw werd een groot aantal graven van Nassau in de rijksvorstenstand verheven.
De Ottoonse linie, aangevoerd door Otto I, graaf van Nassau, verwierf in 1255 het ten noorden van de Lahn gelegen deel van het graafschap, met Siegen (residentie), Dillenburg en Beilstein. Ook hier traden splitsingen en herenigingen op. Reeds in 1303 ontstonden de takken Dillenburg, Hadamar en Siegen. Graaf Johan I van Nassau-Dillenburg (gest. 1416) voegde een deel van Nassau-Hadamar bij zijn bezittingen.
Zijn zoon Engelbert I verwierf de rest van Hadamar en Katzenelnbogen. Bij de dood van zijn broer Adolt (1420), die in 1384 gehuwd was met Judith van Dietz, erfde hij het graafschap Dietz. Door zijn grootmoeder Adelheid van Vianden verwierf hij Vianden in de Ardennen en Grimbergen in Brabant. Door zijn huwelijk met Johanna van Polanen kwam hij in het bezit van Polanen met Breda, Geertruidenberg, Niervaart, Klundert en de Lek. Van nu af behoorde deze tak tot de belangrijkste Nederlandse adellijke families.
Johan IV, zoon van Engelbert I, zou deze positie nog versterken door zijn huwelijk met Maria van Loon, die als bruidsschat de Loonse bezittingen in de omgeving van 's-Hertogenbosch meebracht.
Bij de verdeling van de bezittingen tussen de zoons van Johan IV, Engelbert II (gest. 1504) en Johan V (gest. 1516), werden de Nederlandse en de Duitse bezittingen van de Nassaus gescheiden. Engelbert II kreeg het Nederlandse deel, Johan V het Duitse. Ondanks een kortstondige hereniging zou deze toestand behouden blijven.
Toen Engelbert II kinderloos overleed, kwamen de Nederlandse bezittingen aan Hendrik III, oudste Zoon van Johan V.
De tweede zoon, Willem de Rijke (gest. 1559), vader van Willem van Oranje, erfde het Duitse deel. Hendrik III had uit zijn tweede huwelijk met Claudia van Chalon slechts één zoon, René van Chalon. Diens huwelijk met Anna van Lotharingen bleef echter kinderloos en de Nederlandse erfenis, samen met het prinsdom Orange (Oranje) in Zuid-Frankrijk en de andere bezittingen van de familie Chalon in Franche-Comté, viel ten deel aan zijn neef Willem van Oranje. Keizer Karel V wilde voorkomen dat op deze wijze de Nederlandse (en Franse) gebieden van de Nassaus weer zouden worden verenigd met de Duitse. Van Willem de Rijke verkreeg hij de belofte dat dit niet zou gebeuren en de jonge Willem zag dan ook af van de bezittingen van de Duitse Nassaus. Deze kwamen in 1559 aan zijn broer, Johan de Oude.
Bij de verdeling tussen de kinderen van deze laatste ontstonden de takken Nassau-Siegen (uitgestorven in 1743), Nassau-Dillenburg (uitgestorven in 1739), Nassau-Hadamar (uitgestorven in 1711) en Nassau-Dietz. Tot de laatste tak behoorden de Friese stadhouders.
De afstammelingen van prins Willem van Oranje werden aangeduid als het Huis van Oranje. Deze tak stierf in 1702 in de mannelijke linie uit met de dood van koning-stadhouder Willem III. Door het huwelijk van Albertina Agnes, dochter van Frederik Hendrik, met de Friese stadhouder Willem Frederik stamde de tak Nassau-Dietz echter in de vrouwelijke lijn van de Oranjes af.
Over de opvolging in Oranje ontstond na de dood van Willem III een geschil tussen de Friese stadhouder Johan Willem Friso, de koning van Pruisen (afstammeling van Louise Henriëtte, een andere dochter van Frederik Hendrik) en de Franse prins van Conti. De laatste won met steun van Lodewijk XIV.
Titel en wapen van de Prinsen van Oranje werden bij de Vrede van Utrecht (1713) aan de koning van Pruisen toegekend, maar in 1732 stond deze beide af aan de Friese stadhouder, die in 1747, als Willem IV, erfstadhouder van alle Nederlandse gewesten werd. Zijn zoon Willem V verloor al zijn bezittingen in Nederland aan de Fransen (1795). Hij werd daarvoor schadeloos gesteld met de stad Dortmund en de abdijen Corvey, Fulda en Weingarten (1802).
Toen zijn zoon (de latere koning Willem I) echter weigerde tot de Rijnbond toe te treden, verloor hij deze Duitse bezittingen weer (1806). Na de val van Napoleon besteeg hij de Nederlandse troon, eerst als Souverein Vorst (1813). later als Koning (1815). Voor zijn Duitse bezittingen werd hij door het Congres van Wenen schadeloosgesteld met het Groothertogdom Luxemburg.
De Ottoonse linie stierf in 1890 in de mannelijke lijn uit met koning Willem III. Luxemburg ging toen over op de Walramse linie. Het huidige Nederlandse Koninklijk Huis stamt in de vrouwelijke lijn af van de Ottoonse linie.
De Walramse linie onder aanvoering van Walram II, graaf van Nassau, verwierf het gebied op de linkeroever van de Lahn, o.a. de steden Wiesbaden (de residentie), Idstein en Weilburg. In 1346 splitste de Walramse linie zich in de takken Idstein-Wiesbaden en Weilburg. Nog verdere delingen hadden plaats tot onder graaf Lodewijk II vrijwel alle Walramse gebieden weer in één hand verenigd werden. Reeds kort na Lodewijks dood (1627) volgden echter nieuwe verdelingen, zodat in 1659 niet minder dan vijf takken bestonden: Idstein, Weilburg, Saarbrücken, Ottweiler en Usingen.
In 1801 kwam Saarbrücken (sedert 1799 met Usingen verenigd) aan Frankrijk en daarom werd Frederik August van Nassau-Usingen in 1803 schadeloos gesteld met delen van de vroegere aartsbisdommen Mainz, Trier en Keulen.
In 1806, tijdens Napoleon I, verkreeg hij de hertogelijke titel. Nadat met hem de lijn Nassau-Usingen uitgestorven was (1816), vervielen zijn goederen aan Willem van Nassau-Weilburg. Door ruil met Pruisen verkreeg deze ook enkele Ottoonse gebieden, o.a. Dillenburg en Hadamar. Na zijn dood (1839) kwam Adolf aan de regering, die na de volksbeweging van 1848 een Kamer van Afgevaardigden met algemeen kiesrecht invoerde.
In 1850 koos Nassau de zijde van Oostenrijk tegen Pruisen. In 1866 verklaarde hertog Adolf de oorlog aan Pruisen, maar de liberale Kamermeerderheid stond geen gelden voor de oorlog toe. Op 15 juli 1866 moest de hertog vluchten en drie dagen later werd Wiesbaden door Pruisische troepen bezet, waarna de inlijving van Nassau op 8 oktober 1866 plaatshad.
In 1890 volgde Adolf in Luxemburg de Nederlandse koning Willem III als groothertog op. Met zijn zoon, groothertog Willem IV, stierf de Walramse linie in de mannelijke lijn uit (1912). Het tegenwoordige groothertogelijke Huis van Luxemburg stamt in vrouwelijke lijn van de Walramse linie af.
Het voormalig graafschap, later prinsdom Orange / Oranje, in het zuiden van Frankrijk, was geheel door Frans gebied omsloten. Hoofdstad was Orange, waaraan het gebied zijn naam ontleent. In 1163 werd Oranje tot prinsdom verheven door keizer Frederik I Barbarossa: het prinsdom, door uitsterven en huwelijk voor de helft in bezit van het Huis Montpellier, kwam in 1189 aan het Huis Baux en werd herenigd in handen van Bertrand III (1282-1335). De laatste prins uit het Huis Baux was Raimond V (1340-1393). Zijn erfdochter, Maria, bracht het prinsdom aan haar echtgenoot, Jan III van Chalon.
Erfgenaam van de laatste Chalon, Philibert (1502-1530), was René van Chalon, de zoon van Philiberts zuster Claudia en van Hendrik III van Nassau.
Bij de dood van zijn vader Hendrik III van Nassau (1538) erfde René van Chalon zijn vaders Nederlandse bezittingen èn het stadhouderschap van zijn vader over Holland, Zeeland, Utrecht en de Franche-Comté. In 1543, na de verovering van Gelre door Karel V, werd René van Chalon ook nog Stadhouder van Gelre. Als soeverein vorst van Oranje en als Stadhouder van de genoemde gewesten, was René van Chalon dus een van de belangrijkste edelen van de Nederlanden. Niet voor niets werd René van Chalon in 1540 opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies. Weliswaar bleef het huwelijk van René van Chalon met Anna van Lotharingen kinderloos, toch had René van Chalon een bastaardzoon, Palamedes. Palamedes vocht later in Spaanse dienst tegen de Nederlanden...
René van Chalon werd begraven in de Grote kerk van Breda. Zijn weduwe, Anna van Lotharingen, liet in de kerk van Bar-le-Duc een grafmonument ter ere van René van Chalon oprichten, ontworpen door Ligier Richier: een menselijk lichaam in staat van ontbinding met een kristallen bol in de hand, waarin zich het hart van René van Chalon bevindt.
Reeds eeuwen was de leenheerschappij over Oranje een twistpunt tussen het Duitse Rijk en Frankrijk. Onder René werd het herhaaldelijk door de Fransen bezet in het kader van de strijd tussen Karel V en Frans I. Omdat het huwelijk van René met Anna van Lotharingen dus kinderloos bleef, benoemde hij zijn neef Willem, de latere stadhouder, tot zijn opvolger, terwijl aan Anna het vruchtgebruik zou komen. Sinds 1544 kon dus de jonge Willem van Nassau zich Prins van Oranje noemen, maar hij kon pas in 1559 de werkelijke macht uitoefenen, via zijn vertegenwoordiger.
In de Franse godsdienstoorlogen werd het prinsdom afwisselend door hugenoten en katholieken bezet. Na de dood van Willem van Oranje (1584) ging het over op zijn oudste zoon, Philips Willem, die in Spanje vertoefde, en eerst na diens dood (1618) op diens halfbroer Maurits.
Onder Willem III werd Oranje onmiddellijk bij het begin van de oorlog in 1672 door Lodewijk XIV bezet en in 1678 bij de Vrede van Nijmegen teruggegeven. In 1685, na de herroeping van het Edict van Nantes, werd het opnieuw door Frankrijk ingenomen. Vier jaar later werd het ontruimd, maar feitelijk pas in 1697 aan de koning-stadhouder teruggegeven. Na het kinderloos overlijden van Willem III (1702) zou hij volgens zijn testament worden opgevolgd door Johan Willem Friso, vorst van Nassau-Dietz, erfstadhouder van Friesland, maar Frederik I, koning van Pruisen, kwam daartegen in verzet als zoon van Louise Henriëtte van Oranje, op grond van het testament van Frederik Hendrik.
Inmiddels verklaarde Lodewijk XIV het prinsdom aan Frankrijk vervallen en liet hij prins Conti, die met het Huis Chalon verbonden was, als pretendent fungeren. De successiestrijd over Oranje, hierdoor ontstaan, werd beslist door het parlement te Parijs, dat het prinsdom Oranje als dominium utile onder de soevereiniteit van Frankrijk aan prins Conti toewees.
Het werd bekrachtigd bij de Vrede van Utrecht in 1713; Oranje werd dus met Frankrijk verenigd, terwijl men de titel en het wapen van Oranje afstond aan de Koning van Pruisen.
De Friese Nassaus verwierven in 1732 echter titel en wapen ten gevolge van een verdrag met Pruisen. Sinds Nederland een koninkrijk is, voert de oudste zoon (of de mannelijke afstammeling die troonopvolger is) van de koning de titel Prins van Oranje.
René van Chalon was dus een neef van Willem en zoon van Graaf Hendrik van Nassau. René van Chalon was ooit op een gezantschapsreis naar Frankrijk verliefd geworden en vervolgens gehuwd met Prinses Anna van Lotharingen.
Anna van Lotharingen was erfgename van het Huis van Chalon, de soevereine landsheren van het Prinsdom Orange.
René van Chalon kwam om bij het beleg van Saint-Didier, waarop Anna van Lotharingen besloot de Titel Prins van Orange / Oranje over te dragen aan de neef van René van Chalon, Willem van Nassau. Het was ook Anna van Lotharingen die de jonge Willem van Oranje, in opdracht van Karel V, naar het hof van Brussel bracht.
De wapenspreuk van het huis Chalon luidde:
Je Maintiendrai Chalon
Ook deze wapenspreuk ging over naar de Nassau's en werd natuurlijk
Je Maintiendrai Nassau
om uiteindelijk te veranderen in
Je Maintiendrai
De Prins van Oranje titel maakte Willem en de rechtmatige opvolger van deze titel, zijn oudste zoon Philips Willem, tot een adellijk persoon, in aanzien in heel Europa. Zijn zoon Maurits mocht zich slechts Graaf van Nassau noemen. Alleen omdat Philips Willem in 1618 kinderloos overleed, kreeg Maurits bij testament recht op de prestieuse titel Prins van Oranje. Had Philips Willem wettige nakomelingen gehad, dan had Nederland nu geen Oranje als hoofdkleur bij o.m. sportwedstrijden gehad.
En natuurlijk voegen we ook even nog de volgende toelichting toe op allerlei titels van Willem de Zwijger:
Een van de grote verdiensten van Willem van Oranje is geweest de inzet van zijn persoonlijk en familie kapitaal in de eerste jaren van de opstand, waarbij de bijdragen van de overige Nederlandse edelen wat magertjes uitvallen......:
- Katzenelnbogen: graafschap, genoemd naar een burcht bij Limburg a/d Lahn. De Nassaus verwierven dit bezit door het huwelijk van Hendrik II met Anna, erfdochter van Katzenelnbogen in 1434.
- Diez: graafschap aan de Beneden-Lahn, dat in 1420 toeviel aan Engelbert I van Nassau uit de erfenis van zijn met Judith van Diez getrouwde broer Adolf.
- Vianden: graafschap, gelegen in Luxemburg aan de Our. In het bezit der Nassaus gekomen door het huwelijk van Otto II (gestorven rond 1350) met Adelheid van Vianden.
- Antwerpen: markgraafschap, onderdeel van het hertogdom Brabant en door de landsheer in leen gegeven aan Engelbert II van Nassau.
- Besançon: markgraafschap in de Franche-Comté; behoorde tot het oorspronkelijk bezit van de graven van Chalon, dat door het huwelijk van Claudia van Chalon met Hendrik III van Nassau via hun zoon René in het bezit van Willem de Zwijger is gekomen.
Franche-Comté vormde vanouds het vrijgraafschap Bourgondië binnen het hertogdom Bourgondië. Het is eeuwenlang betwist gebied geweest tussen Bourgondië, Frankrijk en Duitsland. Onder Keizer Karel V was het een autonoom gebied, dat staatsrechtelijk met de Nederlanden verenigd was in de Bourgondische Kreits. Ook hier werd Willem van Oranje, erfgenaam van het naburige Chalon en in 1561 titulair-stadhouder van Franche-Comté, leider van de oppositie.
In 1678 (Vrede van Nijmegen) kwam Franche-Comté voorgoed bij Frankrijk. Het heeft tegenwoordig wel nog steeds een aparte regionale status, het omvat de departementen Doubs, Jura, Haute-Saône en het Territoire de Belfort. De hoofdplaats is nog steeds Besançon.
- Breda: baronie, behorende tot de bezittingen, die door het huwelijk van Johanna van Polanen met Engelbert II in Nassaus bezit zijn gekomen.
- Diest: heerlijkheid in de Belgische provincie Brabant, in 1499 verworven door Engelbert II
- Grimbergen: heerlijkheid in dezelfde provincie, ongeveer dezelfde tijd verworven door Engelbert I.
- Arlay en Nozerai: heerlijkheden in de Franche-Comté, behorend tot de goederen van Claudia van Chalon. Bij Arlay, ten oosten van Chalon staat nog steeds de ruïne van de stamburcht St.-Germain-lesArlay.
- Chastelbellin: al heel lang in het bezit van de Chalons. Jan I, graaf van Chalon en Bourgondië was in de eerste helft van de 13e eeuw getrouwd met Isabelle de Courtenay, dochter van Robert de Courtenay, die op zijn beurt rechtstreeks afstamde van koning Lodewijk VI van Frankrijk. De derde zoon uit dit huwelijk was Peter van Chalon, bijgenaamd De Bouvier.
Hij kreeg de heerlijkheid Chastelbellin toegewezen. Het is mogelijk, dat hij die verwierf uit de erfenis van zijn moeder, of anders heeft zijn vrouw, een dochter van de graaf van Savoye, het gebied als huwelijksgift meegebracht.
De Nassause pretendenten hebben nog tientallen jaren voor de Grote Raad van Mechelen om het recht op Chastelbellin geprocedeerd, maar tenslotte is een lachende derde met het bezit ervan doorgegaan: in 1678 werd de Franche-Comté met al zijn heerlijkheden voorgoed bij Frankrijk ingelijfd.
- bijdragen van niet-uitgeweken Nederlandse Edelen: dfl 13.000,=
- bijdragen van uitgeweken Nederlandse Edelen en Duitse Vorsten: dfl 260.000,=
- bijdrage van Willem van Oranje en familie: dfl 1.250.000,=
Bij de bovengenoemde bedragen moet dan ook nog bedacht worden dat het in die tijd de gewoonte was dat de Hoge Adel niet direkt een vergoeding kreeg voor bewezen diensten aan de Landsheer. Zo was Karel V er zich zeer van bewust dat hij de Hoge Adel kon verzwakken door ze geregeld, zeg maar, op dienstreis te sturen, waarbij ze dan heel misschien achteraf de kosten vergoed zouden krijgen.
Voorbeeld bovenin ons verhaal:Willem van Oranje nam in opdracht van Philips II, dus in een tijd ver voor de 80-jarige oorlog, samen met o.m. Alva (!) en Granvelle deel aan een vredesmissie naar het Frankrijk van Koning Hendrik II.
Zowel Willem van Oranje, Alva noch Granvelle hebben deze (reis)kosten (ca dfl 300.000,=) nauwelijks teruggehad, het was immers een eer...
Andere niet of nauwelijks betaalde (reis)kosten:
- Na de troonsafstand van Karel V, werd Willem van Oranje in opdracht van Karel V, met de Keizerskroon en het besluit tot troonsafstand naar de Rijksdag in Spier gestuurd
- De Graaf van Egmond werd naar Londen gestuurd om het huwelijk bij te wonen van Philips II met "Bloody Mary"
Citaat uit ons Schotland verhaal:
Onbekend is meestal ook dat Philips II, voordat hij zijn vader, Karel V, opvolgde zoo'n twee jaar in Engeland heeft gewoond als echtgenoot van Queen Mary Tudor I, niet te verwarren weer met Queen Mary of Scots.....
Philips II 's echtgenote Mary Tudor I was fanatiek katholiek en liet bijvoorbeeld op 1 dag 300 protestanten ombrengen. Tijdens de (politieke) bruiloft at Mary Tudor I van een gouden bord, Philips van een zilveren bord, de hofhouding was het niet eens met dit politieke huwelijk, bang voor nog meer katholieke invloed op het Engelse bestuur.
Men zegt dat Philips opgelucht was toen hij terug moest naar Spanje om zijn vader op te volgen. Zijn vrouw Mary Tudor I stierf in 1558 en werd opgevolgd door haar protestantse halfzuster Elisabeth I.
Philips II en zijn echtgenote Mary Tudor I aan het Engelse hof
over Philips II hebben we uiteraard ook een verhaal:
LINK
....echtgenote Mary Tudor I is dus de geschiedenis ingegaan als
Bloody Mary
In deze kist bewaarde Philips zijn correspondentie met Spanje tijdens zijn verblijf in Engeland
Philips had helemaal geen zin aanvankelijk om met de 12 jaar oudere Mary Tudor te trouwen, dochter van Hendrik VIII en de Spaanse Catharina van Aragon en dat was weer een tante van zijn vader Karel V.
De, laten we maar zeggen, liefdesbrieven werden dan ook geschreven door zijn vader Karel en tante Maria van Hongarije, landvoogdes der Nederlanden. Oorspronkelijk had zijn vader Karel dus zelf met Mary Tudor willen trouwen....
- Kwam er hoog bezoek in Brussel, dan was de Hoge Adel het aan zijn stand verplicht om de gasten op eigen kosten te onthalen.
- Bij het overlijden van Alva (1582) bleek Philips II nog steeds niet, laten we maar zeggen, ondermeer de reis-en verblijfskosten te hebben betaald van Alva tijdens de jaren van Alva in de Nederlanden (1567 - 1573)....... De totale schuld van Philips II aan Alva, dus ook inclusief andere reis- en verblijfskosten, bedroeg 474.000 dukaten....
Willem van Oranje behoorde dus echt tot de zeer rijken, naar zijn reis- en verblijfskosten in de jaren vóór zijn vlucht naar de Dillenburg kon hij dus fluiten, en desondanks wist hij nog een leger te financiëren via een familie bijdrage van dfl 1.250.000,=....AANBEVOLEN
Op zoek naar boeken over Willem van Oranje?
Klik dan op deze link
Liever een ander onderwerp?
Kan ook:
Traditioneel is de bijeenroeping van de Staten van Holland door Willem van Oranje in Dordrecht, in 1572, de eerste openlijke rebelse daad tegen Philips II. Willem van Oranje beschouwde zich op deze vergadering nog steeds als de wettige Stadhouder van Holland en Zeeland en werd daarvoor ook (opnieuw) erkend door die bijeengeroepen Staten van Holland. Philips II was, toen hij dit hoorde, not amused....
Voor een toelichting op die eerste Staten van Holland vergadering, zie onderaan in dit verhaal: LINK
De (persoonlijke) strijd van Philips II tegen Willem de Zwijger ging uiteindelijk zover dat in Juni 1580 Willem de Zwijger in de ban werd gedaan, met o.m. de volgende tekst :
En wat ieder kan zien is, dat al deze verwarring en rampen, waar onze landen aan lijden veroorzaakt worden door deze boosaardige huichelaar, die al zijn geluk aanwendt tot het ongeluk van onze onderdanen. ... Zolang hij zich binnen onze landen zal ophouden, zal daar geen vrede noch enige rust te verwachten zijn.
Het is, nu we alles overzien, om al deze redenen billijk, redelijk en rechtvaardig: en daarbij gebruik makend van de autoriteit die we over hem hebben krachtens de eed van trouw en als soeverein van deze erflanden, en in het bijzonder acht slaande op zijn boosaardig handelen en op het feit, dat hij alleen het hoofd, de aanstichter en stimulans is van al deze onlusten, en de voornaamste rustverstoorder van al onze landen en staten, en in het kort: de algemene pest voor de Christenheid, dat we hem aanzeggen te zijn een misdadiger en verrader, en een vijand van ons en van onze landen.
En wij doen hem in de ban en verbannen hem hiermede voor altijd uit al onze landen, staten, koninkrijken en heerlijkheden. Wij verbieden al onze onderdanen, van welke rang of stand die ook zijn, met hem te onderhandelen, bij hem te verblijven, met hem te spreken of contact te onderhouden in het openbaar of in het geheim, hem te ontvangen in hun huizen, hem te voorzien van levensmiddelen, drinken, vuur of anders van dienst te zijn, op straffe dat wij onze toorn over hem zullen doen komen.
Wij beloven op ons woord van koning en als dienaar van God, dat, indien er iemand, ongeacht of deze onze onderdaan is of niet, zich zo edel van gemoed in onze dienst en in die van het algemeen welzijn zou gedragen, dat hij op één of andere manier dit bevel van ons zou kunnen doen uitvoeren, en ons zou verlossen van voornoemde pest, door ons deze dood of levend uit te leveren of door hem van het leven te beroven, wij hem en zijn erfgenamen zullen belonen met een bedrag van 25.000 gouden kronen, naar keuze in grond of in geld. Indien hij een misdaad begaan had, hoe groot deze ook mocht zijn, beloven wij dat deze dan zal zijn vergeven; indien hij niet van adel was, zullen wij hem in de adelstand verheffen op grond van zijn dapperheid; en voorzover hij zich heeft bediend van helpers, zullen wij ook deze belonen al naar gelang zij zich verdienstelijk hebben gemaakt; wij zullen hun misdaden vergeven en ook hen in de adelstand verheffen.
Willem de Zwijger beantwoordde deze propaganda strijd in 1581 met zijn Apologie, waarin het Spaanse bewind als wreed werd afgeschilderd, een barbaarse tirannie en waarin zowel Philips II als Alva zwart werden gemaakt, de Staten-Generaal was gedwongen geweest om de katholieke godsdienst te verbieden vanwege de onbeschaamdheid, de aanslagen en het verraad van zijn vijanden. Deze Apologie heeft het beeld, wat wij nu nog steeds globaal hebben van de strijd tegen de Spanjolen sterk beinvloed, laat staan wat het voor invloed op de streng Calvinistische 16e en 17e Eeuwse (en erna) Nederlanders heeft gehad.
De Apologie, door Willem van Oranje in december 1581 aangeboden aan de Staten-Generaal, was opgesteld door Hubert Languet, de hofprediker van Willem van Oranje. De uit Frankrijk afkomstige Hugenoot Hubert Languet was ook een bekend pamfletten schrijver. Hubert Languet zorgde ook voor een Franse, Duitse en Latijnse vertaling. Al deze uitgaven van Hubert Languet werden op kosten van de Staten-Generaal niet alleen in de Nederlanden, maar ook daarbuiten verspreid.
Mur des Réformateurs (Genève)
v.l.n.r.
Guillaume Farel
Johannes Calvijn
Theodorus Beza
John Knox
Beroemd is ook de inscriptie in de Muur van de Reformatie in het Parc des Bastions in Genève. In het beeldhouwwerk is een beeld(je) van Willem de Zwijger verwerkt....en dat alles geinspireerd door de Apologie van Willem de Zwijger en het Plakkaat van Verlatinghe, waarover hieronder meer.
D'ONDERSATEN EN ZYN NIET VAN GODT GHESCHAPEN
TOT BEHOEF VAN DEN PRINCE OM HEM IN ALLES WAT HY BEVEELT
WEDER HET GODDELICK OFT ONGODDELICK RECHT OFT ONRECHT IS
ONDERDANIGH TE WESEN ENDE ALS SLAVEN TE DIENEN
MAER DEN PRINCE OM D'ONDERSATEN WILLE
SONDER DEWELCKE HY EGEEN PRINCE EN IS
OM DESELVE MET RECHT ENDE REDENE TE REGEEREN
EMBRASSONS ENSEMBLE LA DEFENSE DE CE BON PEVPLE
I'ESPERE MOYENNANT VOSTRE ET LA GRACE DE DIEV
LAQVELLE I'AY SENTIE SI SOVVENT PAR CE DEVANT
ET EN CHOSES SI PERPLEXES QVE CE QVI SERA PAR VOVS
IE LE MAINTIENDRAY
GUILLAVME PRINCE D'ORANGE AUX ETATS GENERAVX
LE 21 JVILLET 1581
LES ETATS REVNIES A LA HAYE ADOPTENT
LA DECLARATION D'INDEPENDANCE DES PROVINCES VNIES
Een van de eerste teksten met het Je Maintendrai....
Plakkaat van Verlating / Verlatinghe
26 Juli 1581
De volledige tekst van het Plakkaat kun je vinden in dit verhaal : LINK
In het Plakkaat van Verlatinghe opgesteld in Juli 1581 wordt door de Staten-Generaal Philips II en zijn erfgenamen voor eeuwig verclaert vervallen vande overheit ende heerschappije dese voorseyde Nederlanden.
Van al het muntgeld wordt de beeltenis van Philips II verwijderd, de Habsburgse Vlaggen en Wapenborden in "overheidsgebouwen" worden verwijderd.
Alle ambtsdragers, bestuurders en schutters moeten een nieuwe eed van trouw afleggen en hun gedane eed intrekken en zelfs beloven tegen hun oude Koning te zullen optreden. Een ongehoorde en nog nooit vertoonde gebeurtenis in het Europa van toen, Philips II is diep beledigd, want, zoals we schreven in ons Escorial verhaal :
Philips II was inderdaad, volgens vriend en vijand, een diep gelovig Katholiek die echter niet begreep, maar dat was natuurlijk in die tijd als Soeverein, als Alleenheerser, moeilijk te begrijpen, dat er mensen waren die over hun geloof wat anders dachten.
Een van zijn grootste tragedies, hij heeft hier echt onder geleden, dacht echt dat die ketters allemaal in de hel zouden komen, hij moest ze dus wel redden..., goedschiks of kwaadschiks
Veel meer over Philips II kun je dus vinden in ons Escorial verhaal.
Om de Spaanse aanslag van 1584 te legaliseren moest echter eerst over Oranje formeel de ban worden uitgesproken. De Apologie als antwoord op de Spaanse ban van maart 1580 moest terugwinnen wat op het slagveld werd verloren. Daarbij werd de waarheid nogal eens geweld aangedaan. In de Apologie stroomt het door Alva vergoten bloed letterlijk met geheele beken langhs de straeten. In de Spiegel der Spaanse Wreedheden werd het aantal slachtoffers van de Inquisitie met tenminste de factor tien vermenigvuldigd en werd Philips II zelfs de dood van zijn zoon Don Carlos en de moord op zijn derde vrouw Elizabeth van Valois verweten. (LINK)
Zo ongewoon hard werd op de man gespeeld dat zelfs de Staten-Generaal schrokken. De Hollandse Staten hadden een dikkere huid en bezorgden begin '81 van de Franse tekst een Nederlandse, Engelse en, opdat ook de paus wat te lezen had, Latijnse vertaling. Het enkele maanden later uitgevaardigde Plakkaat van Verlatinghe, waarin na 20 jaar van revolte eindelijk afscheid genomen werd van Philips II, was een vrij logische stap, wilde men de Hollandse Staten niet voor gek zetten.
In maart 1580 werd de naam van koning Philips II uit de officiële stukken geschrapt. Ook werd in Holland als zegel en wapen ingevoerd de Leeuw in de Hollandse Tuin, met het zwaard in de rechterklauw en zeven gebundelde pijlen. Rondom het schild staat concordia res parvae crescunt, vrij vertaald: eendracht maakt macht.
Streden de Spanjaarden onder het Bourgondische St.-Andrieskruis, de opstandelingen voerden sinds 1572 Willems driekleur oranje-wit-blauw en rood-wit-blauw.
Daarmee werd de Prinsenvlag het nationale symbool. Oranje of rood maakte niet uit, pas tijdens de Engelse Zeeoorlogen wordt het rood-wit-blauw.
In het voorjaar van 1591 besluit de Raad van State dat in de nieuwe vaandels van het Leger dezelfde Leeuw als in het wapen van de Raad wordt afgebeeld, waarbij de Leeuw een natuurgetrouwe kleur moet hebben, wat later veranderd werd in: dat die Leeuw een rode kleur moet hebben, omdat de meeste provincies deze in hun wapens hebben
Goede hogescholen maken internationaal een solide indruk. De stichting van de Leidse Universiteit in 1575 - tien jaar later gevolgd door Willem Lodewijks Franeker Academie en graaf Jans Krijgsschool in 1617 - past zeker in de plannen om de Opstand ook een protestants intellectueel centrum te geven.
Voor we het gaan hebben over de moord op Willem van Oranje op 10 juli 1584 door Balthasar Gerards, besteden we graag aandacht aan dit geweldige boek, geschreven door Ronald de Graaf
In de vergetelheid is geraakt dat niet alleen Philips II geld overhad voor een moord op Willem de Zwijger, maar dat Willem de Zwijger in 1573 ook een huurmoordenaar betaalde om Alva te laten vermoorden, wat dus inderdaad mislukt is.
Aan Philips II wordt ooit ook dit vanuit Brussel bericht:Er is niets of niemand die Willem van Oranje meer haat dan uwe majesteit, en als hij uw bloed zou kunnen drinken, zou hij dat niet nalaten.
Ooit voegde Willem van Oranje een Spaanse vertegenwoordiger ook toe:Wij begrijpen dat u ons wenst uit te roeien, echter wij wensen niet uitgeroeid te worden.
Ook dit citaat komt uit een Brusselse brief richting Philips II:De mensen zijn gek op hem, zij vrezen hem en willen hem als hun leider. Zij vertellen hem alles en zonder hem nemen ze geen beslissing
Klik op de bovenstaande thumb foto voor meer informatie over het boek èn om het eventueel direct te bestellen!
Oorlog, mijn arme schapen
R. de Graaf
Oorlog, mijn arme schapen
Een andere kijk op de Tachtigjarige oorlog
Ronald de Graaf
ISBN 90 5194 272 9
Gebonden, 686 blz
Op de achterflap vanOorlog, mijn arme schapen
lezen we overOorlog, mijn arme schapen
het volgende:
Slag bij Nieuwpoort 1600.
OK, maar wat gebeurde er bij Nieuwpoort?
En bij het Beleg van Leiden en van Alkmaar en van Haarlem?
Hoe werd die Tachtigjarige Oorlog eigenlijk gevoerd?
Wat verdiende een soldaat, hoeveel vrouwen waren er in het leger, welke wapens had men, hoe werd er geëxerceerd, hoe kwammen aan eten, hoe gedroeg het soldatenvolk zich, wie had het in het leger voor het zeggen (Oranje? de Staten-Generaal?), welke krijgslisten werden toegepast. Kortom: hoe kwam het dat die Tachtigjarige Oorlog zo lang duurde.
En waarom hebben we Nieuwpoort onthouden en zijn we Oostende vergeten!
Nog niet eerder werd dit beslissende stuk vaderlandse geschiedenis zo grondig en rechtstreeks vanaf het slagveld beschreven.
Met dank aan en toestemming van Ronald de Graaf bijgaand ook een fragment uit
Klik op de bovenstaande thumb foto voor meer informatie over het boek èn om het eventueel direct te bestellen!
Oorlog, mijn arme schapen
R. de Graaf
Oorlog, mijn arme schapen
Een andere kijk op de Tachtigjarige oorlog
Ronald de Graaf
ISBN 90 5194 272 9
Gebonden, 686 blz
Van rebellenleider tot Bevelhebber van de Strijdkrachten, dat is modern gezegd de ontwikkeling die Oranje doormaakte. Hierin zijn hoofdzakelijk drie fasen te onderscheiden: de jaren tot 1572 toen de strijd nog ongeregeld werd gevoerd, de periode 1572-1576 toen de Staten van Holland en Zeeland een centrale rol speelden in de overgang naar de geregelde oorlogvoering en tenslotte 1576-1584 toen de Staten-Generaal de zeggenschap over leger en bestuur naar zich toe trokken.
In iedere fase speelde Oranje een andere rol als militair leider, bekleedde hij formeel een andere functie, stond hij meer of minder op de voorgrond, was hij dichter bij of verder van het slagveld vandaan, hield hij zich meer of minder met de grand strategy bezig, met de kerken, met het buitenland, met het innen van gelden enzovoort. Wie zijn militaire biografie wil schrijven, kan 11.000 brieven raadplegen, waarvan er ruim 7700 van zijn hand afkomstig zijn.
Tot 1572 zien we hem in toenemende mate de Opstand bestieren, een taak waarvoor hij niet was opgeleid. Oranje was getraind in de ridderlijke kunsten, kende Latijn en Duits, maar bediende zich bij voorkeur van het Frans. Hij was als eigenaar van heel veel geld en grond voorbestemd om een hoge bestuursfunctie in het keizerrijk te bekleden, niet om harde Geuzen te commanderen. Gelukkig had hij talent om met mensen om te gaan en beschikte hij over een formidabel geheugen.
Joseph de la Pise vernam dat hij de beschikking had over een 'zeer goed geheugen dat hem in staat stelde oneindig veel namen en plaatsen...te onthouden' - ideaal voor het vanaf de Dillenburg coördineren van operaties die zich over verschillende groepen mensen en grote gebieden uitstrekten.
Waarin hij tevens uitblonk was het motiveren en enthousiasmeren van die mensen. Zo hield hij in december 1573 in Zeeland een toespraak voor zowel vlootofficieren als hun manschappen over vrijheid, privileges en godsdienst - dezelfde thema's uit zijn krijgsherentoespraak in Arweiler op 14 september 1568 - en na afloop riepen allen dat ze nog liever hun laatste druppel bloed zouden storten dan deserteren.
Zijn derde kwaliteit was dapperheid. Hij deinsde er niet voor terug persoonlijk de straat op te gaan en de volkswoede te trotseren, zoals in 1567 in Antwerpen waar hij eerst bijna gelynchet werd na de nederlaag van Jan van Marnix, en korte tijd later tussen de katholieke en calvinistische vuren in ging staan, om vredesoverleg te voeren. Hij liet zich in 1579 niet intimideren toen Jan van Hembyze in de stad Gent met pamfletten en het afzetten van Oranjegezinde bestuurders probeerde te verhinderen dat de Prins daar zijn intocht hield. Oranje kwam wel degelijk en verbande hem.
Zijn beroemde tolerantie was niet onbegrensd. Hij kon net zo hard zijn als zijn vijanden. Zo is er een brief uit 1568 opgedoken waarin de Prins zijn goedkeuring hecht aan een plan om 'de munitie van Alva [in Mechelen] in brand te zetten of anders...de hertog van Alva te doden'. Ondanks de hoge beloning kwam er niets van terecht, omdat de Spanjaarden de brieven naar degene die de aanslag uit zou voeren, hadden onderschept.
Wie Oranje hier wil evalueren kan hem vergelijken met revolutionairen als Robespierre, Danton, Lenin, Mao en Ho Chi-Minh. Wat opvalt is dat zij allen veel wreder waren dan de rebellenleider uit Duitsland. Misschien was hij te zachtaardig en had hij achteraf niet alleen Alva, maar later ook een Rennenberg, een Hembyze of een Datheen uit de weg moeten willen ruimen...
Ging Oranje in de eerste fase - op twee mislukte conventionele campagnes na - vooral te werk achter de schermen, als iemand die internationale contacten legt, die mensen erop uitstuurt om stemmingen te peilen, geld te collecteren, de ballingen verenigt en acties van strijdgroepen initieert; vanaf de zomer van 1572 verandert zijn rol grondig.
Hij werd de trait d'union tussen de nieuwe politieke leiding in de Staten van Holland, tussen de vele stedelijke vroedschappen die soms heel onvrijwillig de kant van de Revolutie hebben gekozen, tussen de calvinistische activisten in kerk en leger en tussen de meer geregelde legeronderdelen, zoals de gerepartieerde vendels en regimenten. Hij was de spin en zijn web omspande zeer verschillende takken en bladeren.
Openlijk bekende hij kleur door in het najaar van 1573 lid te worden van de calvinistische kerk. Zonder fanatisme dat hij verafschuwde, was deze daad een duidelijke ondermijning van de oude kerk en een keuze voor de harde lijn van de Opstand tegen Spanje. De oprichting van de Leidse hogeschool begin 1575, die opleidde tot predikant, past in deze lijn. Oranjes geloof was meer dan een religieuze flirt, die politiek goed uitkwam. Al vanaf zijn eerste brieven die hij in maart 1558 als keizerlijk legeraanvoerder aan zijn jonge vrouw Anna van Buren in Breda stuurde, blijkt het geloof meer te zijn dan een cliché: 'Ik bid onze Schepper dat Hij je een snelle en goede genezing gunt, zodat wij ons nog inniger kunnen omarmen zodra we weer samen zijn.'
Bekender is zijn antwoord op de vraag van Sonoy en andere bevelhebbers in Noord-Holland naar de komst van nieuwe troepen, nieuwe verdragen en nieuwe bondgenoten nu op 24 juli 1573 Haarlem was gevallen en Alkmaar bijna was ingesloten: 'U schrijft mij of ik u wil laten weten of wij ook met een grote Potentaet [machthebber] een verbond hebben gesloten...waarop wij u niet anders willen antwoorden dan dat... wij met de 'alderoppersten Potentaet der Potentaeten' een zeer hecht verbond hebben gesloten'.
Toen jaren later Prins Maurits de Armada in 1588 mocht verwelkomen, waren het juist de Staten-Generaal die hem nog hebben 'verteld over de gewone manier van doen van Zijne Ex.cie, geprezen is zijn naam, die tijdens zijn leven op momenten dat er grote nood was, de Staten vermaande om God de Heere te verbidden'.
Als legerleider was Oranje een gespleten persoon. Doordat in de eerste jaren allerlei banen vacant waren gekomen - de koningsgezinde ambtenaren waren gevlucht - verleende hij in enkele maanden commissie op commissie voor vele verschillende bestuursfuncties. Sommige burgerlijk, zoals nieuwe veld- en rentmeesters, drosten, baljuws en ambtmannen, maar andere militair: 'munitiaris ende proviantmeester...opperprovoost over de crijgstokke.' Hierbij waren de belangrijkste de benoemingen van personen die op het tactisch vlak als theater commander optraden: de 'gouverneur ende superintendent sowel den crijgshandel als politye aengaende' in Breda en Geertruidenberg (Tseraerts), Vlissingen (Boisot), Leiden (Noyelles), Zaltbommel (Van Haaften), Gouda (Van Wijngaarden), Delft, Rotterdam en Schiedam (Marnix) en andere frontierplaatsen.
Voor de Staten van Holland was het vanaf het begin duidelijk dat Oranje het opperbevel over de operaties zou hebben. Wel zouden zij een raad instellen, die hem daarbij terzijde zou staan. In een belangrijke passage licht Walter Morgan een tipje op van de sluier die over de hoogste commandovoering lag. Hij zag 'de Prins en edelen uit zijn staf' besluiten nemen die 'de uitvoering hiervan overlieten aan de kolonels van het voetvolk'. Het is dus niet zo dat Oranje alle details regelde, de uitvoering lag bij de theater commanders, de gouverneurs en kolonels.
Als we Oranjes brieven bekijken die hij schreef ten tijde van de grote belegeringen, dan zien we de spin aan het werk. Wat doet hij?
Hij vraagt steden en overheden om extra geld, extra troepen, beveiliging van wallen en muren enzovoort. Tussen 1 april 1572 en 1 april 1573 schreef hij ruim 460 brieven, waarvan ongeveer 200 direct betrekking hebben op militair-organisatorische zaken. Aan de hand van deze brieven kunnen we nagaan waar hij verbleef om het bevel te voeren. Tijdens de ruim 210 dagen durende insluiting van Haarlem (dec 1572-juli '73), verbleef hij 83 % van de tijd in de stad Delft. Toen de stad Leiden tweemaal werd belegerd (okt 1573-okt '74), samen langer dan 250 dagen, was hij 24 % van de tijd in Delft en 40 % in Rotterdam, terwijl hij tijdens het eerste beleg deze sector verliet om aanwezig te zijn bij de slotfase van de inneming van Middelburg. Tijdens de ruim 200 dagen durende insluiting van Zierikzee (dec 1575-jun '76) verblijft hij eerst drie maanden in Rotterdam, dan ruim een maand in Delft en gaat dan naar Zeeland, om vanuit Veere en Middelburg tegenaanvallen te stimuleren. Deze data zeggen iets over zijn wijze van leidinggeven: vanuit een centraal punt coördineert hij met zijn staf de pogingen tot ontzet en de inrichting van het defensief in de bedreigde sector. Waar andere commandanten hun scepter hanteerden, gebruikte Oranje de ganzenveer. Pas bij het derde beleg trekt hij persoonlijk naar het strijdtoneel.
Deze manier van leidinggeven putte hem volledig uit. Met Haarlem en Zierikzee zou het verkeerd aflopen, deels omdat de middelen voor zware tegenaanvallen, deels omdat de bekwaamheid ontbrak om de geoefende tercio's te verslaan. 'Bijna 42 jaar, begin ik oud te worden', schreef hij in april 1575, een dag voor zijn verjaardag. De meest tragische gebeurtenis uit het afgelopen jaar was een gevolg geweest van het beleg van Leiden: de dood van zijn twee broers. Het is tekenend voor hem dat hij zich persoonlijk verantwoordelijk voelde voor de operationele fouten van Lodewijk die tot de nederlaag op de Mookerhei hadden geleid. Tegenover Jan bekent hij dat hem 'grote blaam treft', maar hij vraagt tegelijk om respect voor 'de wil van God en [de] allerhoogste voorzienigheid'.
De laatste fase was hij de hoogste dienaar van de Staten-Generaal. Eerst van zeventien, toen van zeven gewesten. Het was duidelijk dat de druk waaronder de Prins zijn werk moest doen veel te groot was geweest. Tijdens het beleg van Zierikzee schrijft zijn secretaris Bruynink aan graaf Jan dat Oranje werkt 'van de morgen tot de avond [en] nauwelijks vrije tijd heeft om op adem te komen'. Eerst kreeg hij personele ondersteuning in zijn staf en daarna gingen de Raad van State en Conseil de Guerre een aantal organisatorische taken overnemen. De werkdruk lijkt wat af te nemen. Zo zijn over 1577 een kleine 230 brieven van zijn hand bewaard gebleven, waarvan éénderde over oorlogszaken gaat, zoals het regelen van troepen van diverse pluimage naar de krijgstheaters. Deze laatste hadden zich door Parma's opmars in het zuiden geconcentreerd. Tijdens het ongeveer 170 dagen durende beleg van Maastricht (jan 1579-jun 79) week hij niet van de zijde van de Staten-Generaal en was hij tot eind januari in Gent en de rest van de tijd in Antwerpen. De val van de Maasstad, de vele verwijten vooral ook van calvinistische radicalen, het geldgebrek dat de garnizoenen deed muiten, met als gevolg de schitterende opmars van Parma deden hem via Middelburg als een gebroken man weer op het oude hoofdkwartier in Delft terugkeren.
Zijn militair leiderschap was ondanks de vele goedwillende raadgevers een eenzaam avontuur geweest. Reeds in 1572, toen de vijand hem belette om Lodewijk in Bergen te hulp te komen, bekende hij: 'Ik ben erg vertwijfeld over wat ik zal doen'. Aan het eind van zijn leven was die twijfel teruggekeerd. Hem werd zelfs verweten dat hij de oorlog liet voortduren om zichzelf aan macht en inkomsten te helpen. Volgens zijn raadsheer Philppe de Mornay was Oranje in 1584 met oorlogsmoeheid geslagen. Er is geen offer te bedenken dat Oranje niet heeft gebracht. Zijn lot maakte hem a larger than life figure: twee echtgenotes stierven, één werd krankzinnig en pleegde overspel, zijn zoon werd naar Spanje gebracht, drie broers stierven op het slagveld, op zijn bezittingen werd voor zover niet weggegeven of verpand, beslag gelegd, een kogel doorboorde zijn hals, een muiter schoot op zijn degen, een hondje redde hem van de camisado, zijn eten werd vergiftigd, op straat werd hij uitgescholden, onder de voet gelopen en in de Statenvergadering werd hij voor gek gezet. Dat aan zijn groots en meeslepend leven pas in 1584 door een aanslag een einde kwam, is later dan verwacht.
Klik op de bovenstaande thumb foto voor meer informatie over het boek èn om het eventueel direct te bestellen!
Oorlog, mijn arme schapen
R. de Graaf
Oorlog, mijn arme schapen
Een andere kijk op de Tachtigjarige oorlog
Ronald de Graaf
ISBN 90 5194 272 9
Gebonden, 686 blz
Vanzelfsprekend heeft Ronald de Graaf ook een eigen site, ook van harte aanbevolen!
http://www.geschiedenisisfun.nl
Ronald de Graaf heeft nog een uniek boek geschreven
Oorlog om Holland / 1000-1375 / druk 2
R. de Graaf
Oorlog om Holland
Klik op de bovenstaande thumb foto voor meer informatie over het boek èn om het eventueel direct te bestellen! Oorlog om Holland vind je terug in ons verhaal
Graven van Holland en Rotterdam
Maar nu verder met 10 juli 1584 in Delft:
Want zo kon het dus gebeuren dat in 1584 Balthasar Gerards, die zich voor deed als François Guyan, een Franse protestant, zich meldde in Delft.
Balthasar Gerards logeerde in Herberg De Diamant in de Choorstraat op de hoek van de Papenstraat, slechts een paar honderd meter lopen van het Prinsenhof, waar Willem van Oranje woonde, met als gevolg :
10 Juli 1584
De moord op Willem de Zwijger door Balthasar Gerards
Balthasar Gerards
naar waarheid ???
Citaat uit ons Thurn und Taxis verhaal:
Tijdens de 80-jarige oorlog was door de opstandige gewesten noodgedwongen een eigen postdienst opgezet onder leiding van Johan Hinckart, heer van Ohain. Voor speciale postzendingen werden ook particuliere boden ingehuurd, een van de bekendst geworden boden vanuit Frankrijk werd een zekere Balthasar Gerards.....
Balthasar Gerards kwam als bode het bericht melden dat de Hertog van Anjou was overleden. Balthasar Gerards wist kontakt te leggen met de hofpredikant van Willem van Oranje, Pierre l'Oyseleur, heer van Villiers die 12 kronen kleedgeld voorschoot aan Balthasar Gerards die er echter het moordwapen voor kocht...
Schieten met een pistool was in die dagen echter alleen uitvoerbaar na vele oefeningen, volgens de overlevering wist Balthasar Gerards nauwelijks met het door hem gekochte pistool om te gaan en vroeg Balthasar Gerards om een demonstratie aan een van de lijfwachten van Willem van Oranje, die dit prompt weigerde, desondanks lukte het Balthasar Gerards het pistool op de juiste manier en in de juiste richting af te vuren.......
Balthasar Gerards doodde Willem van Oranje echter niet met dit ene schot. Volgens de lijkschouwer, dr. Pieter van Foreest, zijn lijfarts, die in opdracht van de Staten-Generaal sectie verrichtte, was een klein schot in het linkergedeelte van de borstkas ingeslagen.
LIJKSCHOUWING VAN DE PRINS VAN ORANJE
Meester Peeter Forestus ende Mr. Cornelis Busennius, Docteuren in de Medicynen der Stede van Delft, gevisiteert hebbende het Lichaam van Syne Excellentie, hebben verclaert, dat den Scheut is ingegaen, aende de slincke Syde, drie wingheren beneffens den Tepel van de Borste, ontrent een groot strootbreed neerwaerder dan den tepel staet, deur de vyfde ribbe, ende is voorts gepasseert door de Longher, daer nae deur de dunste membraneuse partye van het Middelrif, oft Diaphragma, ende van daer, deur de Crop van de Maeghe, ende also deur de zevenste ende achtste Ribbe, met quetsinghe over de slinkerzyde, hert aen de Spina dorsi, oft Paternoster van 't Rugghebeen, met twee gaten, met interstitie van een half stroot breet, weesende d'een groter dan d'ander.
Willem van Oranje heeft flink bloedverlies geleden, maar zijn hart is waarschijnlijk niet geraakt. Dat zou kunnen verklaren dat Willem van Oranje nog in staat was te zeggen, volgens zijn Franse hofpredikant De Villiers "Mijn God, ontferm u over mij en over dit arme volk" of iets dergelijks. Door zijn knechten terug gedragen in de eetzaal, stierf Willem van Oranje in de armen van zijn lievelingszuster Catharina, gravin van Schwarzburg-Armstadt. Nadat zij hem gevraagd had of hij zijn ziel overgaf aan zijn Schepper. Waarop hij met 'ja' antwoordde. Dr. Van Foreest heeft hem daarna gebalsemd. De beide andere kogels gingen langs het lichaam en ketsten tegen de muur, waardoor zij twee gaten veroorzaakten.Nadat Louise de Coligny met de kleine Frederik Hendrik afgereisd was naar Den Haag en haar intrek nam in 'Het oude hof', het latere paleis 'Noordeinde' werd het Prinsenhof in Delft voor diverse doeleinden gebruikt. Veel mensen hebben in de loop der tijd de gaten met zakmessen bewerkt om stukjes mee te nemen. Hierdoor ontstonden de grote gaten.
Op onze site hebben we ook dit verhaal, waarin we o.m. ingaan op de vraag heeft Willem van Oranje inderdaad zijn beroemd geworden laatste woorden zelf nog uitgesproken:
Willem van Oranje en zijn verheerlijking na de moord op Willem van Oranje
We laten nu wat stukjes tekst zien over de moord op Willem van Oranje, zoals die door verschillende bronnen worden weergegeven :
Willem van Oranje werd in 1584 vermoord door Balthasar Gerards, die de beloning van 25.000 gouden kronen wilde opstrijken. Hij werd van dichtbij een aantal malen beschoten en overleed ter plaatse. Gerards werd voor zijn daad geëxecuteerd op het marktplein in Delft.
Op het moment dat Willem van Oranje de trap naar de eerste etage wilde bestijgen, werd hij aangesproken door de Engelse kapitein Roger Williams, die voor hem neerknielde.
Oranje legde zijn hand op het gebogen hoofd van de oude kapitein, maar zijn geruststellende glimlach verdween van zijn gezicht als sneeuw voor de zon, toen uit een donkere hoek Balthasar Gerards tevoorschijn sprong.
Met een wilde grauw trok Gerards zijn wapen en vuurde een paar maal op de prins.
Willem van Oranje zakte in elkaar.
Zijn zuster knielde naast hem neer, maar het was te laat. 'Mon Dieu, ayez patié de moi et de mon pauvre peuple," zou hij nog als laatste woorden hebben uitgebracht, zoals generaties Nederlanders op school hebben moeten leren.
Balthasar Gerards ontsnapte via de Schoolstraat naar de stadswallen van Delft. Daar werd Balthasar Gerards gearresteerd en dat ging er niet zachtzinnig aan toe, natuurlijk helemaal niet tijdens de onvermijdelijke executie van Balthasar Gerards:
Voorafgaande aan zijn ondervraging schreef Balthasar Gerards op eigen verzoek een bekentenis. Direkt na de arrestatie van Balthasar Gerards werd Balthasar Gerards opgesloten in de portierswoning van het Prinsenhof en daar vroeg Balthasar Gerards om papier en veer en inkt en leverde Balthasar Gerards dit in, volgens de overlevering heeft Balthasar Gerards erna geen woord noch kik meer gegeven:
De door Balthasar Gerards zelf geheel vrijwillig opgestelde bekentenis:
Ik, Balthazar Gerard, uit Willafans in Bourgondië, laat weten aan allen, dat ik al sedert zes jaar en evenzo sedert de tijd dat de vrede van Gent verbroken en geschonden werd door Willem van Nassau, prins van Oranje, het plan heb gehad deze Nassau te doden en uit de weg te ruimen, omdat het mij voorkwam dat, zolang hij zou leven, hij opstandig zou blijven tegen de katholieke koning, onze heer, en alle moeite zou doen, langs alle ongeoorloofde wegen de toestand in de katholieke en apostolische kerk, genaamd de Roomse, te vertroebelen, gelijk deze Nassau heeft gedaan en volgehouden tot op heden, waardoor hij oneindig veel kwaad veroorzaakte zowel in het godsdienstig als in het maatschappelijk leven in deze provincies van de Lage Landen.
En ten bewijze dat ik dit plan had toonde ik het toen ik in Dole was in het huis van Jehan Villaux, ongeveer zes jaar geleden, doordat ik een dolk, die ik in mijn hand had, met alle kracht in de deur stak met de woorden: Ik zou willen, dat die stoot in het hart van de prins van Oranje zou zijn gegeven. Waarop iemand genaamd Jehan Guilame Ponthier uit Vercel in Bourgondië, die me die dolk had zien steken en gehoord wat ik gezegd had, me een flinke uitbrander gaf, zeggende dat het mij niet paste vorsten te doden of te bedreigen en dat als het de wens was van de Koning, onze heer, dat die Nassau gedood werd, zijne majesteit hiervoor genoeg macht had en het zou bevelen, maar dat hij niet zomaar een zo goede aanvoerder wilde missen, die zich nog wel zou kunnen onderwerpen.
Ik gehoorzaamde aan die vermaning en gaf het alles over aan de goede beschikking van God en van zijne majesteit. Maar aangezien ik ongeveer drie jaar geleden gehoord heb dat zijne majesteit een doodvonnis had uitgesproken over deze Nassau in de vorm van verbanning en toen ik zag dat men zo lang talmde recht te doen geschieden en de wil van de koning uit te voeren,vertrok ik uit Bourgondië (na mijn eigen zaken enigszins geregeld te hebben) en begaf me op weg daarheen, met de bedoeling werkelijk dat vonnis te voltrekken. En dat deed ik in februari 1582.
En toen ik in de stad Luxemburg kwam in de maand maart, waar ik een paar dagen verbleef, hoorde ik daar dat iemand uit het land van Biscaye die prins uit de weg geruimd en gedood had. Over dat nieuws was ik zeer verblijd, zowel omdat (zoals ik meende) gerechtigheid geschied was, als omdat ik me niet in gevaar hoefde te brengen. En omdat dat bericht gedurende lange tijd steeds bevestigd werd, besloot ik in dienst te gaan bij iemand genaamd Jehan Duprel, die secretaris is van zijne Excellentie, de graaf van Mansfeldt, ridder van de orde van het Gulden Vlies, lid van de Raad van State van de Koning, gouverneur en kapitein-generaal van het hertogdom Luxemburg en van het graafschap Chiny, maarschalk-generaal van het leger van zijne majesteit, bevelhebber over vijftig gewapende ordonnances van zijne majesteit, enzovoort.
Maar toen ik later hoorde, dat die Nassau niet uit de weg geruimd was door de op hem gepleegde aanslag, besloot ik mijn voorgaande besluit te volgen, wat er ook van mocht komen, ik hoopte de gunstige gelegenheid te benutten dit te doen als genoemde graaf van Mansfeldt te velde zou zijn, dicht bij een plaats, waar dan ook de genoemde prins van Oranje zou zijn, door in het geheim uit dat kamp te vertrekken om naar die prins te gaan en net te doen alsof ik van het ongeloof was, zoals hij is en hem zekere zegels aan te bieden, afgedrukt in rode was met de zegelring van genoemde graaf, die ik vaak in handen heb gehad, omdat ik klerk en schrijver was onder genoemde Duprel, zijn secretaris, welke zegels ik uit eigen beweging.gemaakt heb zonder dat Duprel of iemand anders er iets van wist en ik dacht toegang te krijgen tot het huis van genoemde Nassau door middel van deze zegels om, op het juiste moment, het genoemde vonnis aan hem te voltrekken, met zo weinig mogelijk gevaar voor mijzelf.
Op grond van dit allang door mij gekoesterde plan vroeg ik ontslag aan genoemde Duprel, vorige maand juni een jaar geleden en dat deed ik in de stad Diest toen het er niet naar uitzag dat ik een betere kans zou krijgen, genoemde Nassau te naderen omdat genoemde graafvan Mansfeldt voor regeringszaken terug ging naar Luxemburg, maar dit kwam genoemde secretaris, mijn werkgever en neef, zo ongelegen, dat ik hem uiteindelijk volgde en nog diende in de hoop, (zoals hij me liet verstaan) dat genoemde graaf binnenkort naar genoemd kamp terug zou keren en wel binnen een maand. En ziende dat er bij hem allerlei zaken bijkwamen, besloot ik (nog altijd vastbesloten in mijn onderneming) een beetje ruzie uit te lokken met mijn werkgever om hem te verlaten en toen ik dat gedaan had, schreef ik een paspoort voor mijzelf uit en bood het aan genoemde graaf aan om het te tekenen en toen hij het aangepakt had en gelezen, zei hij me slechts dat hij erover zou praten met Jehan Duprel zodat ik geen ontslag kreeg.
Toch probeerde ik sedertdien uit genoemde plaats Luxemburg te vertrekken om nog altijd mijn onderneming te vervolgen, maar toen gebeurde het dat mijn werkgever ontdekte dat men vierhonderdvijftig kronen uif zijn geldkist had gestolen. Om die reden, om niet de verdenking op me te laden, die diefstal gepleegd te hebben, bleef ik nog in genoemde dienst en toen het geld teruggevonden was, onderzocht ik alle kansen om die Nassau te gaan vinden, zoals toen de compagnieën van Vallons, die in Luxemburg waren, naar de lage landen werden ontboden, toen wilde ik met ze mee marcheren, maar ik werd daarin nog belet door de ziekte van genoemde Duprel, mijn werkgever en neef, gedurende een week voor Kerstmis en twee weken daarna om op te knappen.
Tenslotte nam ik zelf ontslag, toen ik zag dat het weer verbeterde in maart jongstleden, en vertrok uit genoemde dienst, zonder dat de graaf van Mansfeldt het wist en tegen de wens en de wil van zijn secretaris, mijn werkgever, die ik vaarwel zei en die ik te verstaan gaf dat ik naar Spanje ging.
En alvorens naar deze landen te komen, ging ik om te voorkomen dat mijn koppig volhouden voor de koning verkeerd uit zou pakken en ook om mij te verlossen van gewetensbezwaren, naar de stad Trier waar ik mijn hele plan bekendmaakte in de biecht aan zeker persoon, een goed en geleerd man, die van de orde der Jezuïeten is, wonend in het college te Trier. Hem toonde ik de zegels die ik had om naar deze landen mee te nemen, ik verzocht hem dit geheim te houden tot aanstaande Pasen en of hij het dan wilde laten weten aan de graaf van Mansfeldt. Voornoemde Jezuïet deed zijn uiterste best om mij mijn plan uit het hoofd te praten, om de gevaren en ongemakken die er, naar hij beweerde, voort zouden kunnen komen uit het gebruik van deze zegels, ten nadele van de dienst aan God en de Koning; zeggende, tenslotte, dat hij zich liever niet mengde in zulke zaken evenmin als de anderen van zijn orde.
En op zijn advies en vermaning heb ik mijn voornoemd plan bekend gemaakt aan zijne hoogheid de Prins van Parma en Plaisance, Luitenant en kapitein-generaal voor de Koning in zijn lage landen; en dat deed ik door een brief die ik in de stad Doornik opstelde en die ik zelf aan zijne Hoogheid aanbood; maar ik heb hierop niet enig bevel noch antwoord durven afwachten, vrezend dat hij het wederrechtelijk meenemen van genoemde zegels verkeerd op zou vatten.
En aldus ben ik in de stad Delft gekomen met groot gevaar van oorlogvoerenden, zowel van de ene kant als van de andere, waar ik in mei jongstleden aankwam en me wendde tot De Villiers, predikant van de secte van wijlen Johannes Calvijn zonder dat ik die man ooit gezien had, maar ik was er van overtuigd dat hij wel blij zou zijn met voornoemde zegels teneinde er een of ander mee uit te laten voeren door zijn partijgenoten en ik had die zekerheid omdat het eigen is aan dergelijke bedriegers en verleiders van het volk, zoals hij, zich te bedienen van bedrog om hun belangen te behartigen door dik en dun, vergetend en verwaarlozend de rechte weg die leidt naar het eeuwig leven, om te overheersen en een grote naam te hebben gedurende korte tijd in deze aardse wereld.
Voornoemde Villiers reageerde precies zoals ik verwacht had. Want in plaats van mij een dergelijke valsheid te verwijten, heeft hij mij onthaald op kosten van voornoemde prins van Oranje, heeft van mij geëist hem blanco volmachten te geven getekend met de naam van voornoemde graaf en voorzien van voornoemde zegels: wat ik gedaan heb, nog altijd hopend gelegenheid te vinden mijn plan uit te voeren.
Voornoemde Villiers raadde me aan naar Frankrijk te gaan met de heer Carron van Brugge, en in dat land een der genoemde zegels te geven aan maarschalk Biron en andere aanhangers van wijlen zijne Hoogheid de hertog van Anjou; maar aangezien gedurende mijn verblijf in de plaats Château- Thiéry, in Frankrijk, zijne Hoogheid steeds ziek was en tenslotte overleed op de tiende van de voorbije maand in Château- Thiéry ben ik naar deze landen teruggestuurd op mijn eigen verzoek met brieven van genoemde Carron, zowel voor voornoemde prins als voor de afgevaardigden van de staten van deze landen, waardoor zij op de hoogte werden gebracht van de dood van zijne Hoogheid.
En vanaf dat moment heb ik alle mogelijke middelen overwogen om mijn onderneming te volbrengen en ik heb er geen beter gevonden dan een pistoolschot te lossen op genoemde prins van Oranje, hetzij als hij naar de preek ging of wanneer hij in de benedenzaal zou gaan eten, ofwel bij het vertrek van genoemde maaltijd en om dit te doen kocht ik gister twee pistolen en na ze geladen te hebben, het ene met drie kogels en het andere met twee heb ik vandaag geschoten met het pistool waar drie kogels in zaten op de maag van genoemde prins van Oranje en door het verzet dat zijn hellebaardiers boden heb ik geen kans gezien het tweede schot te lossen, wat me erg spijt en verdriet doet. Ik geef u de verzekering dat, al was ik op dit ogenblik duizend mijl hier vandaan, ik me zou beijveren naar deze landen terug te keren om de dood van genoemde Nassau na te streven omdat hij onverbeterlijk is in zijn dwaling en boosaardigheid, zonder hoop op berouw en verbetering, menend dat ik een Gode welgevallig offer zou brengen door de wereld te verlossen van een zo slechte en ongelukzalige man, die, uitsluitend door zijn eerzucht en heerszucht en om de naam te hebben van een groot heer, zich afgewend heeft van het ware en katholieke geloof onder het voorwendsel dat dit de enige manier is om geld te verschaffen aan de arme onderdanen van de landen die in opstand zijn tegen de Koning: want zonder dit voorwendsel wist hij best dat zijn bewind van korte duur zou zijn en in korte tijd geheel vernietigd.
Aldus bid ik God van harte orde op zaken te stellen in deze tegenwoordige, ondoorzichtige geloofstegenstellingen, door Zijn oneindige goedheid opdat voornoemde arme onderdanen dienst verrichten die aangenaam is aan Zijn grootse majesteit en in verschuldigde eerbied de katholieke koning als hun vorst en natuurlijke heer erkennen terwijl ik bovendien God uit de grond van mijn hart bid, dat hij Zijne Majesteit een zeer gelukkig en lang leven geve en overwinning over al zijn vijanden en aan mij de genade in vrede te sterven met alle kracht en vastberadenheid in het ware en katholieke geloof.
Gedaan in de gevangenis waar ik opgesloten zit in het vroegere nonnenklooster te Delft, de tiende dag van juli in het jaar Onzes Heren vijf tien honderd vierentachtig onder mijn handtekening hier geplaatst, het jaar, de dag en de plaats voornoemd.
Balthasar Gerards
En zo verschenen al snel ook eene aanschouwelijke beschrijving van deze treurige gebeurtenis. De moordenaar, Balthasar Gerards, was een dweepzieke Roomsch Katholiek: een man van een nietig, onbeteekenend voorkomen. Zeven jaar lang had hij het verschrikkelijk voornemen gekoesterd om den Prins van Oranje te vermoorden, en zooals de meesten, die jaar op jaar naar een bepaald doel streven, vond hij er eindelijk de gelegenheid toe.
"Dinsdag, den 10den Juli, 1584, omstreeks half een, ging de Prins, met zijne gemalin aan den arm en door de dames en heeren van zijne hofhouding gevolgd, naar de eetzaal...... Gerards vertoonde zich aan de deur en vroeg een paspoort. De Prinses, door het bleek en ontroerd gelaat van den man getroffen, vroeg haar gemaal angstig wie die vreemdeling was, op gedempten toon aanmerkende dat "zij nog nooit zulk een leelijk gezicht gezien had".....
Te twee uur stond het gezelschap van tafel op. De Prins ging vooraan, met het voornemen zich naar zijne bijzondere vertrekken te begeven..... Aan de linkerzijde van het portaal bij de trap was een donkere boog diep in den muur en geheel in de schaduw van de deur.....
De Prins kwam uit de eetzaal, en begon langzaam de trap op te klimmen. Nauwelijks was hij op de tweede trede, toen een man uit den boog in den muur te voosrchijn kwam, en op een paar passen afstands van hem eene pistool recht op zijn hart loste.
Drie kogels drongen hem in 't lijf, en een daarvan, die door en door ging, stuitte met geweld tegen den muur aan de andere zijde. Toen de Prins de wonde gevoelde, riep hij in het Fransch uit: "O, mijn God, ontferm u over mij en mijn arm volk!"
"Dit waren de laatste woorden, die hij gesproken heeft, behalve dat hij, toen zijne zuster, Catharina van Schwartzburg, hem terstond daarop vroeg of hij zijne ziel Jezus Christus aanbeval, zwak antwoordde: "Ja."
Zijn opperstalmeester had hem in zijne armen opgevangen toen het noodlottige schot viel. Hij werd in de eetzaal op eene rustbank nedergelegd, waar hij binnen weinige minuten den laatsten adem uitblies, in de armen van zijne vrouw en zijne zuster."
De moordenaar trachtte te ontsnappen, maar werd gegrepen. Als de lezer bij geval zijne straf en dood niet weet, of zich die niet kan herinneren, verwijs ik hem naar Motley. 't Is te akelig en te verschrikkelijk om hier vermeld te worden.
Ziet welk een gruwelstuk: een booswicht en verrader
Treft, door zijn doodend lood, hier Neerlands dierbren vader;
Zoo viel het hoofd des Staats, de roem van Nederland,
De Glorie van de eeuw, helaas! door 's moordnaars hand.
't Is te akelig en te verschrikkelijk om hier vermeld te worden, ook hier bestaan verschillende versies over, we laten alleen deze versie maar zien, al eng en, voor een 21e eeuwer, ongelofelijk genoeg
In de eerste nacht van zijn gevangenschap werd Balthasar Gerards aan een paal gehangen en vervolgens met zwepen gegeseld. Daarna werden zijn wonden met honing ingesmeerd en werd een bok gehaald die met zijn scherpe tong de honing van zijn gekwetste vel zou moeten likken. Maar het ging zoals met Daniel in de leeuwenkuil; de bok weigerde het gekwetste lichaam van de veroordeelde aan te raken.
De vier stukken van het lichaam van Balthasar Gerards hing men op bij de Haagpoort, Oostpoort, Ketelpoort en Waterslootse poort van Delft, dat wil zeggen in het Noorden, Oosten, Zuiden en Westen. Ene Jan Jorisz die dit karweitje opknapte ontving hiervoor een beloning van twee gulden.
Na deze wrede geseling en andere martelingen is hij tenslotte de rest van de nacht met handen en voeten aan elkaar gebonden, als een bal, zodat hij niet zou kunnen slapen. De volgende drie dagen en nachten is hij, na veel bespottingen, opnieuw aan de paal gehangen, met zijn handen op zijn rug gebonden. Gedurende een half uur werd aan elk van zijn grote tenen een gewicht bevestigd van driehonderd pond.
Na dit half uur werden hem schoenen aangetrokken van ruw hondenleer, goed gesmeerd, en twee vingers korter dan zijn voeten. Zo werd hij voor een vuur gezet. Zodra de schoenen de brand voelden zijn ze, samen met de voeten, geheel stomp geworden en ineengekrompen. Bij het uittrekken van de schoenen werd op een afgrijselijke manier het half gebraden vel mee afgetrokken.
Nadat zijn voeten zo beschadigd waren hebben ze zijn oksels met brandmerken gebrand en, nog niet tevreden gesteld, hebben ze hem een hemd natgemaakt met alcohol aangetrokken en het hemd aangestoken. Hij werd met brandend spekvet overgoten en tussen het vlees en de nagels van handen en voeten werden scherpe naalden diep ingestoken.
Niettemin is Balthasar tijdens al deze gruwelijke pijnigingen kalm gebleven. Hij heeft alles zonder kreunen en zonder enig teken van smart met een wonderlijk geduld gedragen. Zo dat die wrede wetsdienaren en beulen, in hun boosheid nog wreder te werk gingen en hem met oude stinkende pis overgoten
Het hoofd van Balthasar Gerards kwam op een staak, bij de toren van de Schoolpoort, waar Balthazar Gerards tijdens zijn vlucht gevangen was.
Aad had na deze fraaie stukjes proza even een pauze nodig......
De beroemde kogelgaten worden nu goed in de gaten gehouden, dat was wel anders in 19e eeuw. Het Prinsenhof was in de 19e eeuw een kazerne, de gaten moesten geregeld opnieuw gestucd worden, want het was natuurlijk een uitdaging om met je bajonet in die kogelgaten te komen....
De moord op Willem van Oranje had niet het effect waarop Philips II had gehoopt: de Opstand zakte niet in elkaar, bovendien brak er geen paniek uit. Het werkelijke gezag en dat had Philips II niet door, lag immers niet bij Willem van Oranje, maar bij de via de Unie van Utrecht (1579) verenigde Nederlanden oftewel de Staten-Generaal waarin vertegenwoordigers van alle bij de Unie van Utrecht aangesloten (opstandige) Staten zitting hadden.
Na de afzwering van Philips II via het Plakkaat van Verlatinghe hadden zij geen ontzag meer voor Philips II, omdat zij het recht hadden een tirannieke vorst niet langer te accepteren. (LINK)
Wat heeft Philips Willem, de onbekende zoon van Willem de Zwijger hier nu allemaal mee te maken ?
Op onze site hebben we ook o.m. deze verhalen:
Toen in 1596 Philips Willem eindelijk terugkeerde naar de Nederlanden, weigerde hij de erfenis van zijn vader omdat daaraan verbonden was (aldus de gewoonte in die tijd) dat de erfgenamen van een moordenaar een jaarlijkse lijfrente moesten ontvangen van de erfgenamen van de vermoordde.... Philips Willem had dus de plicht om een jaarlijkse lijfrente te betalen aan de erfgenamen van Balthasar Gerards, voor katholieken was Balthasar Gerards een held, maar desondanks kon de nog steeds katholieke Philips Willem dit niet met zijn geweten in overeenstemming krijgen. Het hoefde trouwens ook niet, want:
Citaat uit ons verhaal over de katholieken tijdens de 80-jarige oorlog in o.m. Rotterdam:
Sasbout Vosmeer is ook op een andere manier de geschiedenis ingegaan. Sasbout Vosmeer had het onthoofde hoofd van Balthasar Gerards, de moordenaar van Willem van Oranje, op sterk water staan. Sasbout Vosmeer is met het hoofd van Balthasar Gerards zelfs naar Rome geweest, als extra motief om te proberen Balthasar Gerards heilig te laten verklaren. Gelukkig ging dat de Paus een beetje te ver.
Het geboortehuis van Balthasar Gerards oftewel Balthasar Gérard in het Franse Vuillafans
Het geboortehuis van Balthasar Gerards oftewel Balthasar Gérard ligt uiteraard aan de Rue Gérard
en is een kleine toeristische trekpleister
In o.m. de Franche-Comté waar Balthasar Gerards oftewel Balthasar Gérard in Vuillafans werd geboren, was Balthasar Gerards oftewel Balthasar Gérard natuurlijk een held c.q. martelaar. Balthasar Gerards oftewel Balthasar Gérard had de wereld verlost van die duivel in het opstandige Noorden van Europa.
Philips II kon zijn belofte om Balthasar Gerards of zijn nabestaanden met 25.000 gouden kronen te belonen, niet nakomen, te weinig geld in kas. En dus kregen de nabestaanden van Balthasar Gerards drie landgoederen in Lievremont, Hostal en Dommartin, allemaal in de Franche-Comté. Ook werd de familie Gérard in de adelstand verheven.
Maar dit alles verliep uiteindelijk niet zo eenvoudig:
Bij Balthazar Gerards waren, mogen we aannemen, godsdienstfanatisme en trouw aan de koning belangrijker motieven geweest voor zijn daad dan hebzucht, bij zijn familieleden overheerste de hebzucht wel volledig. Zij maakten zich breed om de buit binnen te halen.
Broers van Balthazar Gerards reisden naar de landvoogd Parma en drongen aan op betaling. Ze werden hartelijk ontvangen en kregen alle steun bij hun streven.
Parma noemde in een brief aan Philips II van 20 februari 1586 vijf redenen om het verzoek in te willigen. Er waren toen al twintig maanden verstreken sinds de moord. Philips II stond niet bepaald te trappelen van ongeduld om zijn dienaren te belonen......
De vijf genoemde redenen waren: de gevraagde beloning was plechtig beloofd; de overledene had zijn onderneming zo vastberaden volbracht dat hij geëerd behoorde te worden; hij had zo'n zelfbeheersing getoond, zowel bij zijn daad als bij zijn sterven, dat het ieder met bewondering en verbazing vervulde; nabestaanden van de dader kwam een smartegeld toe en het gezag van de vorst diende zich voor wat betreft de toekomst juist zeer krachtig te manifesteren.
Bij gebrek aan geld stelde Parma Philips II voor de nabestaanden te betalen in land. De verbeurdverklaarde landerijen van Oranje in Franche-Comté leken hem daartoe zeer geschikt. Het duurde meer dan twee jaar voor Philips II antwoordde.
Enkele leden van de familie Gerards begaven zich naar Spanje om daar hun belangen te bepleiten. Pas in 1590 kwam er een beslissing. De familie Gerards kreeg de heerlijkheden Lièvremont, Hostal en Dommartin met dezelfde rechten als Willem van Oranje daar genoot tot het moment van verbeurdverklaring. Philips II behield zichzelf en zijn erfgenamen het recht voor het land terug te kopen tegen betaling van 25.000 kronen. De familie Gerards moest het bezit dan in dezelfde staat opleveren als waarin ze het ontvangen had.
De adelbrieven, gedateerd 4 maart 1589, verschenen op 20 juli 1590. Wegens extra uitgaven in de voorgaande jaren declareerde Jacques Gerards namens de familie nog zesduizend kronen bij Philips II. Hij kreeg een vergoeding van 4.000 kronen. Ook het familiewapen werd officieel vastgesteld.
Tijdens de regering van Albertus en Isabella, eiste Philips Willem, oudste zoon van de prins van Oranje, met succes teruggave van het bezit in Franche-Comté. De familie Gerards moest dus al na vijf jaar, in 1595, weer afstand doen van de nieuw verworven landerijen.
Over de betaling ontstond nogal wat geharrewar. Het zou 30.000 francs zijn, maar tenslotte ontving de familie Gerards 15.000 francs, met de heerlijkheid Vuillafans-le-Neuf. Van 25.000 kronen naar 30.000 francs betekende al een stap terug, van 30.000 francs naar 15.000 francs met een stuk land kwam nog ongunstiger uit.
Er waren echter in de familie nogal wat juristen en een gewonnen proces leverde in 1607 de zekerheid op dat de waarde van het land op 25.000 francs werd gesteld.
Echter al in 1609 eiste de markies van Varambon, die Vuillafans-le-Vieux bezat, het gebied van de familie Gerards op.
Aartshertog Albertus stond zijn verzoek toe en de markies betaalde 25.000 francs. Zo bedroeg de betaling na tientallen jaren moeite en processen uiteindelijk 40.000 francs in geld.
De adellijke titel hielden de Gerardsen iets langer. Volgens Voltaire verloren ze die pas in 1678, toen Franche-Comté bij Frankrijk gevoegd werd.
Volgens een andere bron was het zo gegaan:
Bij de terugkomst van Philips Willem naar de Nederlanden kreeg Philips Willem van Philips II het vruchtgebruik aangeboden van de drie landgoederen in Lievremont, Hostal en Dommartin. En dit heeft Philips Willem geweigerd te aanvaarden, want als tegenprestatie zou Philips Willem dan de familie Gérard een jaarlijkse lijfrente moeten betalen.
Tot slot nog dit over Balthasar Gerards: Balthasar Gerards studeerde rechten aan de Universiteit van Dole, in Dole werd in 1822 Louis Pasteur geboren.
Wat betreft het onthoofde hoofd van Balthasar Gerards op sterk water dat de Nederlandse Vicaris Sasbout Vosmeer in Rome heeft getoond, het enige dat bekend is, is dat het hoofd weer teruggebracht is naar Keulen en daar is het spoorloos verdwenen.......
Tot slot nog iets meer over het leven van Philips Willem en zijn relatie tot zijn familie, want Philips Willem is eigenljk door iedereen vergeten, een van die vele what if figuren in de geschiedenis. Philips Willem zou helemaal vergeten zijn zonder zijn beroemde vader en halfbroers Maurits en Frederik Hendrik, alle 3 waren het zonen van verschillende vrouwen van Willem de Zwijger.Desondanks lijken ze op elkaar en hun vader....
Philips Willem
Maurits
Frederik Hendrik
Isabella Clara Eugenia de Austria
1566 - 1633
dochter van Philips II
Landvoogdes van de Spaanse Nederlanden
samen met haar echtgenoot
Albertus van Oostenrijk
1559 - 1621
Philips Willem werd geboren op 19 december 1554 in Buren als oudste zoon van Anna van Egmond, Gravin van Buren (1533 - 1558) en Willem van Oranje. Het eerste kind van Anna van Egmond en Willem van Oranje, een meisje, stierf niet lang na de geboorte.
Philips Willem werd gedoopt in Breda in het Prinsenhof op 26 maart 1555 door Arnold Steyers, prelaat van de St. Sulpitiuskerk in Diest. Als peter trad op, niemand minder dan de latere Philips II. En dat is dan ook meteen de reden voor de naam Philips Willem: vernoemd naar zijn Peetvader Philips II en zijn vader Willem van Oranje. Beide heren konden toen nog best door één deur....
Toen Philips Willem 3 jaar was overleed zijn moeder Anna van Egmond en werd Philips Willem, samen met zijn jongere zusje, Maria verder opgevoed afwisselend in Brussel, Buren, Breda en Dillenburg.
Philips Willem was 7 jaar, toen hij door zijn vader Willem van Oranje de titel kreeg Eerste Edele van Zeeland.
In 1566, 11 jaar oud, werd Philips Willem ingeschreven aan de Universiteit van Leuven onder de naam Van Nassau, Graaf van Buren. Een van zijn verre nazaten, Willem Alexander, zou ooit ook de titel Graaf van Buren gebruiken tijdens een Elfstedentocht....
Philips Willem leefde aan de Universiteit van Leuven in grote luxe: zelfs met een eigen hofmeester, Jonkheer Von Wiltpergh, een niet al te fanatieke katholiek.
Ondanks het feit dat de Peetvader van Philips Willem, Philips II, in 1566 alle privileges van de Universiteit van Leuven, had bekrachtigd, gaf Peetvader Philips II toch opdracht in 1567 om zijn petekind Philips Willem te ontvoeren naar Spanje.
Volgens de privileges van de Universiteit van Leuven had alleen de Rector het recht om evt studenten aan te laten houden voor bijv. een verhoor. Vader Willem van Oranje was er gewoon niet vanuit gegaan dat het petekind Philips Willem door zijn eigen Peetvader Philips II zou kunnen worden ontvoerd, want de privileges van de Universiteit van Leuven waren immers door Philips II heel kort geleden, 1566, toch nog bekrachtigd!
Het hele plan van ontvoering was bedacht door Granvelle: hij had Philips II voorgesteld om de oudste zoon van Willem van Oranje een Spaanse katholieke opvoeding te geven en hem tegelijkerheid als gijzelaar te gebruiken.
In februari 1567 werd Philips Willem door De Chassey, secretaris van Alva, meegenomen via Mechelen naar Antwerpen om op 29 februari 1567 te vertrekken naar Spanje.
Philips Willem kwam terug naar de Nederlanden in het gevolg van Isabella en Albertus, die we ook tegen komen in ons Slag bij Nieuwpoort verhaal. Het was de bedoeling dat Philips Willem deel zou gaan uitmaken van de Brusselse hofhouding.
Vanuit Den Haag werd het gerucht verspreid dat de gevangen "Heer van Buren" (een vernederende titel voor Philips Willem) terug zou komen, maar Philips Willem kwam niet terug als gevangene. Bovendien wist iedereen dat alleen hij recht had op de Prinselijke titel, Prins van Oranje, maar men wilde Maurits natuurlijk niet voor het hoofd stoten. Vanuit Frankrijk was Philips Willem, na de dood van zijn vader, die belangrijke titel, Prins van Oranje, toegezegd, alleen kreeg hij nauwelijks het gezag wat hierbij hoorde. Door de Staten-Generaal was halfbroer Maurits ooit benoemd tot Graaf van Nassau, een titel de de Staten-Generaal maar zelf hadden bedacht, als genoegdoening voor het niet kunnen dragen van de titel Prins van Oranje.
En dus wordt heel vaak de fout gemaakt door te spreken en te schrijven over Prins Maurits. De titel Prins zou Maurits, "slechts" Graaf van Nassau, dus pas krijgen na het overlijden (1618) van zijn oudste halfbroer Philips Willem, die, gelukkig voor Maurits, dit ook zo in zijn testament had beschikt....
Via een brief werd Philips Willem door Den Haag van harte welkom geheten, maar tegelijk werd hij vriendelijk doch dringend verzocht niet naar Den Haag te komen. Desondanks werd hij in 1599, net als zijn vader, benoemd tot Ridder van het Gulden Vlies.
Op 11 maart 1599 liet Philips Willem zich huldigen als Prins van Oranje, een vernedering voor Maurits waarschijnlijk. Maar ook de Franse Koning Hendrik IV was ontstemd, hij was niet van te voren geraadpleegd. Philips Willem was altijd ongehuwd geweest en Hendrik IV haalde hem over om te trouwen met de nog te jonge Eleonora de Bourbon-Condé, in 1599 pas 12..... Het huwelijk werd in 1606 gesloten, Philips Willem was toen 50, zijn vrouw 19, maar voor een politiek huwelijk gelden nu eenmaal andere normen.
Uit ons Oranje dames verhaal halen we dus nu maar zijn echtgenote op :
Er is een beroemd schilderij waarop Philips Willem, ter gelegenheid van zijn huwelijk met Eleonora de Bourbon-Condé, danst met Eleonora de Bourbon-Condé aan het hof van de Aartshertogen Isabella en Albertus in Brussel, terwijl niet alleen de Aartshertogen Isabella en Albertus toekijken, maar ook, in wit kostuum, Ambrosio Spinola.
Je komt dit schilderij op diverse plaatsen tegen, maar alleen nooit in een, laten we maar zeggen, traditioneel vaderlands geschiedenisboek: de oudste zoon van Willem van Oranje, DE PRINS VAN ORANJE, danst op het Hof van de "vijand", terwijl niet alleen de grote tegenstander van halfbroer Maurits, Ambrosio / Ambrogio Spinola toekijkt, maar ook de dochter van Philips II, Isabella Clara Eugenia de Austria.......
Op een ander schilderij kun je de hele mannelijke familie (Oranje-)Nassau zien te paard en wie rijdt dan voorop, op het mooiste paard? Prins Philips Willem van Oranje. Aan zijn rechterkant, op een eerbiedig afstandje Maurits, Graaf van Nassau, geboren Prins van Oranje, aan de linkerkant van Prins Philips Willem van Oranje, de latere Prins van Oranje, Frederik Hendrik. Achter de 3 zonen van Willem van Oranje de Friese stadhouders, maar dat is een ander verhaal...
Tijdens het gedwongen verblijf van Philips Willem in Spanje was zijn zus Maria van Oranje zijn zaakwaarnemer, Maria van Oranje deed dit uitstekend! Dankzij Maria van Oranje kon Philips Willem zich dus laten huldigen als Prins van Oranje.
Philips Willem bezocht zijn zus Maria van Oranje geregeld op haar kastelen in Buren en IJsselstein. De verstandhouding met haar halfbroer Maurits werd hierdoor nog slechter. Tot woede van Maurits eiste Maria van Oranje ook het beheer over hun vaders goederen in Brabant op, wat Maurits echter wist te verhinderen, dankzij de Staten-Generaal.
Tegen de zin van haar halfbroer Maurits was ook het huwelijk van Maria van Oranje met Philips van Hohenlohe, op voorspraak van Willem van Oranje benoemd tot bevelhebber van het Staatse Leger. Na de moord op Willem van Oranje was Philips van Hohenlohe eigenlijk de enige die verstand had van militaire zaken. Maurits werd later, laten we maar zeggen, aan de staf van Philips van Hohenlohe toegevoegd. Philips van Hohenlohe maakte zich zelf uiteindelijk overbodig door zijn al om bekende drankzucht. En met deze Philips van Hohenlohe huwde dus Maria van Oranje. Maria van Oranje was toen al bijna 40 en gelukkig voor de wat eerzuchtige Maurits bleef ook het huwelijk van Philips van Hohenlohe met Maria van Oranje, net als dat van haar broer Philips Willem, kinderloos.
Maria van Oranje, de zus van Philips Willem, overleed in 1616 en werd begraven in Buren waar zij kort tevoren een weeshuis had gesticht.
In 1606 huwde Philips Willem dus een Franse prinses en kreeg van de Franse koning steun om zijn gezag in zijn prinsdom Orange te herstellen. Philips Willem genoot grote inkomsten uit bezittingen en waardigheden in de Zuidelijke Nederlanden, waar hij vaak vertoefde, vooral in Breda. Vandaar onderhield Philips Willem vele verbindingen met de andere kinderen van Willem de Zwijger en liet hun, bij zijn dood in 1618, omdat hij kinderloos overleed, allerlei bezittingen na en aan zijn halfbroer Maurits het recht op de titel en het prinsdom Oranje.
De eerste ontmoeting met Maurits vond pas plaats in 1608. In 1611 kwamen alle Nassauers pas voor het eerst weer samen, juist ja, in Breda, in het huis van Philips Willem, het stamhoofd van de familie (Oranje) Nassau.
Tot de dood van Philips Willem in 1618 was Maurits dus slechts Graaf van Nassau. De titel Prins van Oranje viel vervolgens, in 1625 bij de dood van Maurits, toe aan de halfbroer van Maurits, dus aan, Frederik Hendrik, vervolgens aan diens zoon Willem II en zijn kleinzoon Willem III. Toen Willem III kinderloos stierf in 1702 (LINK en nog een LINK) was het met het Nederlandse Huis van Oranje gedaan. Het Prinsdom zelf was reeds in 1682 definitief ingelijfd in het Franse koninkrijk, de titel ging over naar de koning van Pruisen, kleinzoon van Frederik Hendrik.
Philips Willem overleed in 1618 en wordt begraven in de St. Sulpitiuskerk van Diest in Vlaanderen
Na de dood van zijn vader was Philips Willem ook automatisch Heer van Diest geworden. Na zijn terugkomst naar de Nederlanden verbleef Philips Willem graag aan het Hof van Nassau in Diest. Ooit had Engelbert van Nassau Diest door een ruil in handen gekregen en via René van Chalon kwam Diest in handen van Willem van Oranje.
Tot op de huidige dag is ook bijvoorbeeld Beatrix nog steeds Vrouwe van Diest. Samen met Orange in Frankrijk, Dillenburg en Breda maakt Diest deel uit van de Unie van Oranjesteden.
Op zondag 18 februari 1618 is Philips Willem te gast bij Spinola in Brussel. Na het bijwonen van de mis voelt Philips Willem zich niet goed en mogelijk heeft toen de dienstdoende arts de klisteerspuit te wild gebruikt waardoor waarschijnlijk de darmwand van Philips Willem is beschadigd. Binnen 24 uur na de klisteerspuit behandeling overleed Philips Willem op 20 of 21 februari 1618, de precieze datum is niet helemaal duidelijk.
In zijn testament had Philips Willem aangegeven alleen in een van de volgende dichtsbijzijnde plaatsen te willen worden begraven: Breda, Diest, Lons le Saunier of Orange. Delft wordt dus absoluut niet genoemd.
Op 1 april 1618 wordt Philips Willem bijgezet in een grafkelder onder het hoogkoor van de St Sulpitiuskerk van Diest, het dichtsbij t.o.v. Brussel....
In 1965 is t.g.v. de viering van de Unie van Oranjesteden een plaat aangebracht met de volgende tekst:
Aan God, de opperste en grootste
Ingang van de begraafplaats
Van de Doorluchtige Prins
Philips Willem
Prins van Oranje
Graaf van Nassau
Overleden te Brussel
20 februari 1618
Hij ruste in Vrede
Nog steeds is het een bijzondere ervaring om in het hoogkoor van de St Sulpitiuskerk van Diest het graf van de onbekende oudste zoon van Willem van Oranje, Philips Willem, te bezoeken.
Via deze link vonden we ook nog dit over het graf van Philips Willem in Diest:Herinstelling eeuwigdurende mis voor Prins Philips-Willem van Oranje
7 augustus 2008 - De Vrienden van de Sint-Sulpitiuskerk willen de jaarmis voor Prins Philips-Willem van Oranje, wiens graf zich sinds 1618 in de collegiale Sint- Sulpitiuskerk van Diest bevindt, in ere herstellen. Op 21 september zal het jaargetijde terug ingesteld worden.
In het testament van Prins Philips-Willem van Oranje, overleden in 1618, stond dat hij wilde begraven worden in één van de steden die hem bijzonder dierbaar waren: Breda, Orange, Lons-le-Saunier of Diest. De stad die het dichtst lag bij de plaats waar hij zou overlijden, moest zijn laatste rustplaats worden.
Prins Philips-Willem van Oranje stierf op 20 februari 1618 in het Hof van Nassau op de Caudenbergh in Brussel, en zijn dode lichaam werd op 1 april overgebracht naar de hoofdkerk van Diest waar het een definitieve rustplaats vond.
Het testament van Prins Philips-Willem van Oranje vereiste ook de instelling van een eeuwigdurende mis voor zijn zielerust. Het is die traditie die de Vrienden van de Sint-Sulpitiuskerk dit najaar terug in ere willen herstellen. Tijdens de plechtige misviering, opgeluisterd door het gerenommeerd Breda's mannenkoor, zal deken Felix Van Meerbergen op 21 september 2008 het jaargetijde ter gelegenheid van Prins Philips-Willem van Oranje terug instellen. Door het organiseren van deze feestelijke herdenking hopen de initiatiefnemers niet alleen de laatste wens van Prins Philips-Willem van Oranje in ere te herstellen maar ook de Sint-Sulpitiuskerk, het graf van Prins Philips-Willem van Oranje en Oranjestad Diest in de belangstelling te plaatsen, ook in het buitenland.
Na de dood van de katholieke Philips Willem in 1618 werd het Brusselse paleis van Philips Willem overgenomen door de in 1613 katholiek geworden Johan de Jongere, Graaf van Nassau Siegen. Johan de Jongere, Graaf van Nassau Siegen, was een kleinzoon van de jongere broer van Willem van Oranje, Johan de Oude. Johan de Jongere, Graaf van Nassau Siegen, kreeg zijn opleiding in het leger van Maurits. Na zijn overgang naar het katholicisme trad Johan de Jongere, Graaf van Nassau Siegen uiteindelijk in dienst van de Aartshertogen Albrecht en Isabella in Brussel.
Van 1621 tot zijn dood in 1638 nam Johan de Jongere, Graaf van Nassau Siegen deel aan een groot aantal veldtochten tegen de rest van zijn familie, o.a. die gericht tegen de belegering van 's-Hertogenbosch door zijn neef Frederik Hendrik.....
Ook probeerde Johan de Jongere, Graaf van Nassau Siegen in 1631 met een Spaanse Vloot Zeeland binnen te vallen. Van zijn broer Willem, uiteraard in Staatse dienst, verloor Johan de Jongere, Graaf van Nassau Siegen de slag om de Schenkenschans.
De Friese Stadhouder Johan Willem Friso werd de erfgenaam van Willem III, Johan Willem Friso zou in 1711 verdrinken in het Hollands Diep, in grote haast onderweg naar Den Haag.
Johan Willem Friso stamde af van Jan van Nassau, de jongere broer van Willem de Zwijger. Jan van Nassau was o.m. betrokken bij het afsluiten van de Unie van Utrecht in 1579, het standbeeld van Jan van Nassau kun je dus nog steeds vinden vlakbij de Dom van Utrecht.
Na de dood van Willem III en bij de Vrede van Utrecht (1713), waar bijv. ook Gilbraltar aan Groot-Brittannië in beheer werd gegeven, claimde de Koning van Pruisen formeel zijn titel Prins van Oranje.
Pas na lange onderhandelingen werd in 1732 de erfenis van de Oranjes verdeeld tussen de Friese Stadhouder Willem IV, de zoon van Johan Willem Friso en de Koning van Pruisen. Als pleister op de wonde mochten vanaf 1732 Willem IV en zijn erfgenamen zich ook weer Prins van Oranje noemen, samen met de Koning van Pruisen....
Op 23 maart 1702 werd in Den Haag bekend dat stadhouder-koning Willem III enkele dagen tevoren na een kort ziekbed in Londen was overleden. Twee dagen later lag er al bij de Staten-Generaal een nota op tafel, waarin Koning Frederik I van Pruisen, zijn rechten op de erfenis van stadhouder-koning Willem III claimde.
En dan vraag je je af, hoe kwamen de Oranje's dan uiteindelijk toch weer (even) aan de Nassause Stamlanden, eigenlijk allemaal bij toeval....
De Friese stadhouder, Johan Willem Friso vond dat hij de rechtmatige erfgenaam was.
Het was moeilijk te zeggen wie van deze twee, Frederik I of Johan Willem Friso, het meeste recht had op de erfenis. Frederik I beriep zich terecht op het feit dat hij een zoon was van Louise Henriette, de oudste dochter van Frederik Hendrik, en daardoor een volle neef van de overledene.
Johan Willem Friso was eveneens een rechtstreekse afstammeling van Frederik Hendrik en wel via zijn beide grootmoeders. Zijn vader Hendrik Casimir was geboren uit een huwelijk tussen Willem Frederik van Nassau-Dietz en Albertine Agnes, een dochter van Frederik Hendrik. Zijn moeder was een dochter van Johan George van Anhalt-Dessau en een andere dochter van Frederik Hendrik, Henriette Catharina. Frederik I was dus inderdaad het naast verwant aan Willem III...
De Pruisische koning baseerde zijn aanspraken bovendien op de testamenten van René van Chalon, Anna van Egmond, gravin van Buren, Willem I en Frederik Hendrik:
De Friese stadhouder verdedigde zijn aanspraken m.b.v. de testamenten van Philips Willem en Maurits. Ook beriep hij zich op het bestaan van een overeenkomst tussen de zonen van Willem I, het zogenaamde verdelingstractaat van 1609. Tenslotte beriep hij zich nog op het testament van Willem III, omdat dit testament hem, Johan Willem Friso, als universeel erfgenaam had aangewezen.
René van Chalon had in zijn testament van 20 juni 1544 bepaald dat de oudste zoon van zijn oom Willem de Rijke - Willem de Zwijger- zijn bezittingen zou erven. Indien deze geen mannelijke nakomelingen had, zouden zijn broer Jan en vervolgens diens mannelijke nakomelingen gerechtigd zijn tot de erfenis. Waren er geen zoons uit de tak van Willem de Rijke meer in leven, dan zou de vererving plaatsvinden via de vrouwelijke lijn. Was ook op deze wijze geen wettige nakomeling te vinden dan kwamen eventuele wettige nakomelingen uit een andere tak van de familie Nassau voor de erfenis in aanmerking.
Willem de Zwijger had drie wettige zoons, namelijk Philips Willem, Maurits en Frederik Hendrik. In zijn testament benoemde hij zijn oudste zoon tot universeel erfgenaam. Deze moest wel aan zijn broers en zusters toelages uitkeren. Willem de Zwijger vroeg in 1557 dit testament terug en verbrak de verzegeling, waardoor het zijn waarde verloor. Hij maakte daarna geen nieuw testament.
Het gevolg daarvan was dat er na zijn dood een hoog oplopende ruzie tussen zijn zoons ontstond.
Philips Willem eiste volgens de familietraditie en het testament van zijn vader de gehele erfenis voor zich op. De beide anderen wilden daarvan niets weten. Uiteindelijk sloten de drie in 1609 een overeenkomst over de verdeling van de erfenis.
Philips Willem verkreeg het prinsdom Orange en goederen en rechten in Frankrijk, België en Noord-Brabant, waaronder de baronie van Breda.
Maurits verwierf de graafschappen Meurs en Lingen, het markizaat van Veere en Vlissingen en verder bijna alle bezittingen in de Republiek.
Frederik Hendrik moest genoegen nemen met de rechten op Geertruidenberg, enkele geestelijke goederen en Hooge en Lage Zwaluwe.
De bepalingen uit eerdere testamenten, waarin eerst vererving via de rechte vrouwelijke lijn en daarna pas via een zijlijn plaatsvond, waren - zo vonden de ondertekenaars - hiermee vervallen verklaard.
In hun eigen testamenten bepaalden Philips Willem en Maurits dat de goederen in de familie Nassau moesten blijven en dat ze niet via de vrouwelijke lijn mochten vererven. Hiermee lieten zij zien dat zij de bepalingen in de oudere testamenten inderdaad als afgedaan beschouwden.
Frederik Hendrik bepaalde dat zijn dochters in aanmerking zouden komen voor zijn erfenis, voordat prinsen uit andere takken van het huis Nassau er recht op konden doen gelden. Deze bepaling kon echter slechts gelden voor die goederen die Frederik Hendrik bij het verdelingsverdrag had verkregen en die welke hij zelf tijdens zijn leven verwierf. Voor de bezittingen die zijn broers hem bij testamentaire beschikking vermaakt hadden, gold de regeling van die testamenten. Dat wil zeggen dat na het uitsterven van de tak van Willem de Zwijger in mannelijke lijn, zonen uit een andere tak van het huis Nassau tot de erfenis gerechtigd waren.
En dus was duidelijk dat de koning van Pruisen geen recht had op de gehele erfenis, maar wel degelijk aanspraak kon maken op een deel ervan. Hoe groot dat deel was en welke goederen ertoe behoorden, was niet gemakkelijk te zeggen en het zou dan ook nogal wat tijd vergen om dat uit te zoeken.......
Degene die in het testament van Willem III als erfgenaam werd genoemd had natuurlijk sterke papieren om een groot deel van de erfenis voor zich op te eisen. Blijkbaar ging Frederik I ervan uit dat hijzelf niet genoemd werd, want hij deed zijn best om nog voor de bekendmaking van de inhoud van het testament een zo groot mogelijk gedeelte van de erfenis in zijn bezit te krijgen.
Hij drong er bij de Staten van Holland en de Staten-Generaal op aan de erfenis aan hem over te dragen. Voor bepaalde delen van de nalatenschap besloot hij de beraadslagingen niet af te wachten en nam het recht in eigen hand. Hij bezette Meurs / Moers en Lingen en deed een poging Grave in bezit te nemen....
Op 8 mei 1702 kwamen in Den Haag, in tegenwoordigheid van leden van het Hof van Holland, bijeen Alexander Stanhope, Ambassadeur van Groot-Brittannië, Wolfgang von Schmettau, Ambassadeur van de koning van Pruisen en afgevaardigden van o.m. Anhalt, Saksen - Eisenach en Nassau - Siegen.
Ook aanwezig waren leden van de Nassause Domeinraad en notaris Adriaan van Sterrevelt. Notaris Adriaan van Sterrevelt verklaarde, dat het document dat ter tafel lag inderdaad het testament was dat Willem III op 19 oktober 1695 in zijn bijzijn had getekend.
In dit testament benoemde Willem III zijn petekind Johan Willem Friso tot universeel erfgenaam en de Staten-Generaal tot executeurs-testamentair. Wel hield hij de mogelijkheid open codicillen te maken.
Aan het testament waren drie legaten toegevoegd: één voor Willem van Nassau-Zuylestein of diens kinderen, één voor Hendrik van Nassau-Ouwerkerk of diens kinderen en één voor Caspar Fagel.
Volgens Willem van Schuylenburg, griffier en lid van de Nassause Domeinraad, had Willem III verder geen bepalingen gemaakt. Daarin vergiste hij zich, want Arnold Joost van Keppel, graaf van Albemarle eiste op grond van een codicil van 7 januari 1696 de heerlijkheid Bredevoort en 200.000 gulden voor zich op. Het was dus te verwachten dat de koning van Pruisen het er niet bij zou laten zitten en dat ook anderen die meenden recht te hebben op een deel van de erfenis, een gunstig moment zouden afwachten om te proberen toch nog een graantje mee te pikken.
Meer over deze affaire kun je terug vinden in het volgende voortreffelijke boek:
Nassau en de macht van Oranje
De strijd van de Friese Nassau's voor erkenning van hun rechten
1702 - 1747
Van harte aanbevolen
Nassau en de macht van Oranje
Martine Bruggeman
In 1711 erfde Willem Karel, (de latere Stadhouder Willem IV) bij het overlijden van zijn vader Johan Willem Friso (verdronk in het Hollands Diep op weg naar Den Haag i.v.m. een vergadering over de erfenis van Willem III) het stamgoed van Nassau-Diez met de bijbehorende grondgebieden, het slot Oranienstein, en ontving hij een derde deel van Nassau-Hadamar.
Uit de nalatenschap van Willem III had hij bovendien in 1732 een deel van de Duitse domeinen van de Oranjes ontvangen. Op basis van de 'Erbverein' van 1606 erfde Willem Karel in 1738 de goederen van de uitgestorven tak van Nassau-Dillenburg en nog een derde deel van Nassau-Hadamar.
Met het overlijden van Willem Hyacinth in 1743 tenslotte erfde Willem Karel de bezittingen van de tak van Nassau-Siegen en het laatste deel van Nassau-Hadamar. Hiermee had hij alle bezittingen geërfd van de Ottoonse linie van Nassau, bekend als Nassau-Dillenburg of Nassau-Katzenellenbogen. Het gebied omvatte het gehele oorspronkelijke land Nassau ten noorden van de rivier de Lahn, bestaand uit de graafschappen Dillenburg, Siegen, Hadamar, Diez en Beilstein. Daarmee overtrof hij in macht en grondgebied in Duitsland alle voorgaande stadhouders van de Republiek uit de huizen van Nassau en Oranje.
Het Duitse grondgebied omvatte nu zowel de erfenis van Willem van Oranje en de grondgebieden van de latere Oranjes, als het graafschap van Johan Maurits van Nassau-Siegen en zijn eigen stamland Nassau-Diez.
Zonder dralen ondernam hij stappen om zijn positie en die van zijn nageslacht in het uitgestrekte gebied te consolideren. Nog datzelfde jaar wendde Willem zich tot de 'Reichshofrat' om te voorkomen dat een erfverdrag tussen de linies van Nassau-Dillenburg en Nassau-Saarbrücken van 1736, zou kunnen leiden tot het verlies van zijn landen aan de linie van Nassau-Saarbrücken.
Daarnaast besloot hij tot een reorganisatie van het bestuur van zijn landen en centralisatie van de regeringsdiensten in Dillenburg, die in verbinding stonden met het 'Deutsche Kabinett' in Den Haag.
Onder leiding van de archivaris Von Erath werden de archieven van de verschillende Nassau-takken, met de zo belangrijke erfrechtelijke dokumenten, naar Dillenburg overgebracht waar direct plannen voor een nieuw archiefgebouw werden gemaakt. Zijn vader, Stadhouder Willem V, zou later in zijn Duitse tijd, (na zijn vlucht naar Groot-Brittannië vanuit Den Haag) zijn intrek nemen vlakbij dit archiefgebouw in Dillenburg, wat nog steeds aanwezig is. Volgens lokale gidsen is Willem V ook in Dillenburg overleden.
Ook later probeerde Willem IV zijn dynastieke belangen binnen het keizerrijk veilig te stellen. In 1750 verzocht hij de 'Reichshofrat' te Wenen zijn grondgebied als rijksleen aan de keizer aan te bieden, onder voorwaarde dat alle mannelijk of vrouwelijk opvolgers door hem aangewezen, door de keizer in deze rechten bevestigd zouden worden. Daarmee zouden de Nassause Stamlanden van Willem IV een ondeelbaar en onvervreemdbaar Rijksvorstendom met primogenituur worden en zou Willem IV in totaal drie stemmen in de Rijksdag krijgen. Uiteindelijk mislukte deze poging - door echtgenote Anna en prins Willem IV werden later nog twee vergeefse pogingen ondernomen - vanwege de grote vrijheden en weinige verplichtingen naar de keizer toe die eraan verbonden waren.
Uit de geestdrift waarmee Willem IV, zijn Duitse belangen behartigde valt te begrijpen waarom men aanneemt dat hij meerdere keren overwogen zou hebben zich naar zijn Duitse Nassause Stamlanden terug te trekken.
Weliswaar maakte het stadhouderlijk paar in 1740 een lange reis door de Nassause Stamlanden in grote staatsie maar in omvang bleef het bij deze eenmalige gebeurtenis. Indien inderdaad sprake is geweest van een mogelijke aftocht naar zijn Nassause Stamlanden , zal daarvoor de periode na 1743 het meest voor de hand hebben gelegen. Toen waren nog steeds geen positieve geluiden uit de Republiek vernomen, terwijl het Duitse bezit, de Nassause Stamlanden, naar zijn wensen waren gereorganiseerd, en vermoedelijk met geringe inspanning te besturen was.
Na de dood van de Habsburgse keizer Karel VI in 1740 was een groot Europees conflict rond zijn opvolging ontstaan, de Oostenrijkse Successieoorlog. De keizer zou door zijn dochter Maria- Theresia worden opgevolgd, waartegen van verschillende zijden bezwaar werd gemaakt.
De nieuwe koning van Pruisen, Frederik II, maakte, gesteund door Frankrijk, aanspraak op Silezië, dat hij in december 1740 binnenviel.
In de zomer van 1741 viel bovendien troonpretendent Karel Albert, keurvorst van Beieren, gesteund door Franse legers Bohemen binnen en werd het jaar daarop tot keizer uitgeroepen. Zoals eerder volgens de Pragmatieke Sanctie van 1713 was overeengekomen, hadden de Staten-Generaal zich verplicht Maria Theresia's pretenties te steunen.
In de Republiek vreesde men daardoor echter een aanval van het machtige Pruisen, waarbij steun van bondgenoot Groot-Brittannië niet te verwachten viel. Koning George II van Groot-Brittannië zag namelijk zijn keurvorstendom Hannover ingesloten door Pruisen en Frankrijk en sloot uit vrees het te verliezen in zijn functie als keurvorst een neutraliteitsverdrag met Frankrijk. Ook Stadhouder Willem IV zag nu in dat zijn Nassause Stamlanden gevaar liepen tegen de Franse legers. Hij bezocht daarop de installatie van de keurvorst van Beieren als keizer Karel VII in Frankfort en kreeg de toezegging, bij het overlijden van Willem Hyacinth, diens graafschap Nassau-Siegen te erven.
Uiteindelijk zouden de Oranje's de Nassause Stamlanden weer kwijtraken op het Congres van Wenen (1815): uiteraard werden ze daarvoor gecompenseerd en wel met het Groothertogdom Luxemburg. Hoe dat is gegaan en hoe ze dat weer kwijtraakten, kun je vinden via de Search Engine op mijn homepage:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Luxemburg en klik op ENTER
In de Napoleontische tijd kreeg de latere Koning Willem I ter compensatie van het verlies van de Nederlanden nog meer:
Citaat uit dit verhaal:En uit dit verhaal:
Niet algemeen bekend zal zijn dat in 1802 de Prins van Oranje, de zoon van Willem V, de latere Koning Willem I, naar Parijs is gegaan om Napoleon om een genoegdoening voor het verlies van de Nederlanden te verzoeken. Bij de Vrede van Amiens werd het Huis van Oranje Nassau door Napoleon bedacht met het bisdom Fulda, de abdijen Corvey en Weingarten, de stad Dortmund en landgoederen in Zwaben. Napoleon zou er een gewoonte van maken zoo rond te strooien met steden en landstreken...
Helaas (?) was de Prins van Oranje, de zoon van Willem V, de latere Koning Willem I zo dom om op een gegeven moment legercommandant in het Pruisische Leger te worden, dat hele leger werd vervolgens door Napoleon verslagen....
De Prins van Oranje, de zoon van Willem V, de latere Koning Willem I stapte toen over naar de Oostenrijkers die ook weer door Napoleon werden verslagen en als je je dan weer aanbiedt als ex-Prins van Oranje aan Napoleon, ja dan raak je je cadeautje van Napoleon (het bisdom Fulda, de abdijen Corvey en Weingarten, de stad Dortmund en landgoederen in Zwaben) natuurlijk weer kwijt. Oprecht teleurgesteld trok de Prins van Oranje, de zoon van Willem V, de latere Koning Willem I toen maar naar Berlijn om pas naar Londen te verhuizen toen het voor Napoleon echt fout begon te gaan....
Gedurende die tijd had de Kroonprins bestuurlijke ervaring opgedaan in de Nassause Stamlanden en in Fulda en Corvey, enkele kleine vorstendommen die in 1802 aan zijn vader waren toegewezen als compensatie voor het verlies van de stadhouderlijke waardigheid.
De Kroonprins voelde bewondering voor Napoleon, die toen als eerste consul in Frankrijk de macht in handen had. Een toenaderingspoging boekte echter weinig resultaat en evenmin was de prins succesvol toen hij in 1803 probeerde van het in Nederland heersende Staatsbewind financiële vergoeding te krijgen voor de vervallen aanspraken van de Oranjes. Na omkoping van de machtige Franse minister van buitenlandse zaken, Talleyrand, kwam het weliswaar tot een overeenkomst, waarbij aan de Oranjes een bedrag van vijf miljoen zou worden uitgekeerd (en waarbij vijf ton bestemd was voor Talleyrand), maar toen Napoleon lucht van de zaak kreeg gaf hij onmiddellijk bevel de affaire te staken.
Na de dood van Stadhouder Willem V in 1806 trok Napoleon bovendien de Duitse gebieden weer tot zich en Willem vertrok naar Berlijn, de hoofdstad van Pruisen.
Andere zeer aanbevolen boeken over o.m. de 80-jarige oorlog zijn bijvoorbeeld:
Deser landen chrijchsvolck
O. van Nimwegen
Deser landen chrijchsvolck
O. van Nimwegen
De Republiek 1477-1806
Jonathan I. Israel
De Republiek 1477-1806
Jonathan I. Israel
Klik op de bovenstaande thumb foto's voor meer informatie over het boek èn om het eventueel direct te bestellen!
Heel veel meer over de 80-jarige oorlog kun je vinden via deze startpagina:
http://80jarige-oorlog.linkerd.nl
Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netWilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:
klik dan HIER
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|