(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
We beginnen met een prent van de laatste pastoor van de St. Laurenskerk, Huybert Duyfhuys :
Huybert Duyfhuys
de laatste pastoor van de St. Laurenskerk (1556 - 1572)
over hem hebben we ook nog een apart verhaal, (LINK) want Duyfhuys onderhandelde met Bossu (LINK)
Over de Protestanten in de 80-jarige oorlog is veel meer bekend dan over de (overgebleven) Katholieken. In de Republiek was men echter heel tolerant, al was dit niet de officiele politiek.
Johan van der Veeken
Zoo kon in Rotterdam iemand als Johan van der Veeken een goed bestaan opbouwen, citaat uit zijn biografie :De dood van de aartsbisschop van Utrecht, Frederik Schenck van Toutenburg, op 25 augustus 1580, betekende het einde van de kerkelijke hiërarchie in de Noordelijke Nederlanden. Het werd pas weer in 1854 hersteld.
Johan van der Veeken is nooit lid van de Vroedschap geworden omdat hij Rooms-Katholieke bleef. Op het slot van Capelle richtte hij bijvoorbeeld een grote zaal als katholieke kerk in en dankzij hem werden er in Rotterdam weer geregeld katholieke diensten gehouden.
Van der Veeken stierf in 1616 te Rotterdam. Bij zijn begrafenis werd de klok maar liefst elf en een half uur geluid. Een waardig afscheid van een man die veel bijgedragen had aan de economische opbloei van Rotterdam.
Oorspronkelijk had het bisdom Utrecht tot het aartsbisdom Keulen behoord. Door de overeenkomst van 1559 tussen Rome en de Spaanse koning Philips II kregen de Nederlanden een eigen kerkelijke indeling met de aartsbisdommen Mechelen, Kamerijk en Utrecht.
Philips II
LINK
Het aartsbisdom Utrecht omvatte behalve het bisdom Utrecht de bisdommen Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen en Leeuwarden. Door deze overeenkomst had Rome tevens aan de Spaanse koning het privilegie verleend nieuwe bisschoppen in de Nederlanden ter benoeming voor te dragen.
Na de dood van Frederik Schenck van Toutenburg werd door de vicaris van Utrecht, Johan van Bruhezen, die zelf reeds in 1579 uitgeweken was naar Emmerik, Sashout Vosmeer aangewezen.
Sasbout Vosmeer (1548-1614) was te Delft geboren. Hij studeerde te Leuven en werd in 1572 door de aartsbisschop van Utrecht tot priester gewijd, waarna hij zijn studie voortzette te Leuven en te Keulen. In 1582 was Vosmeer te Rome en in 1583 keerde hij via Keulen terug naar Delft, waar hij zijn aanstelling tot vicaris generaal van het aartsbisdom Utrecht kreeg. Nog hetzelfde jaar benoemde paus Gregorius XIII hem tot apostolisch vicaris voor de Noordelijke Nederlanden, voor alle bisdommen van het aartsbisdom Utrecht.
Sasbout Vosmeer is ook op een andere manier de geschiedenis ingegaan. Sasbout Vosmeer had het onthoofde hoofd van Balthasar Gerards, de moordenaar van Willem van Oranje, op sterk water staan. Sasbout Vosmeer is met het hoofd van Balthasar Gerards zelfs naar Rome geweest, als extra motief om te proberen Balthasar Gerards heilig te laten verklaren. Gelukkig ging dat de Paus een beetje te ver. Meer over Balthasar Gerards en Sasbout Vosmeer kun je vinden in dit verhaal.
![]()
Het geboortehuis van Balthasar Gerards oftewel Balthasar Gérard in het Franse Vuillafans
Het geboortehuis van Balthasar Gerards oftewel Balthasar Gérard ligt uiteraard aan de Rue Gérard
en is een kleine toeristische trekpleister
Omdat in het aartsbisdom Utrecht ofwel de bisschopszetels vacant waren ofwel de plaatselijke bisschoppen uiterst moeilijk zo niet onmogelijk hun ambt konden uitoefenen, benoemde Rome in 1584 een vaste vertegenwoordiger of nuntius voor de Rijnstreek, Neder-Duitsland en de Nederlanden met als standplaats Keulen. In 1596 werd hieraan, afzonderlijk voor de Nederlanden, een nuntiatuur toegevoegd te Brussel, de residentie van de net gearriveerde aartshertogen Albrecht en Isabella, de landvoogden van de Spaanse koning in de Nederlanden.
Isabella Clara Eugenia de Austria
1566 - 1633
dochter van Philips II
Landvoogdes van de Spaanse Nederlanden
samen met haar echtgenoot
Albertus van Oostenrijk
1559 - 1621
Ook de ontvoerde zoon van Willem de Zwijger, Philips Willem (LINK) kwam terug naar de Nederlanden in het gevolg van Isabella en Albertus, die we ook tegen komen in ons Slag bij Nieuwpoort verhaal. Het was de bedoeling dat Philips Willem deel zou gaan uitmaken van de Brusselse hofhouding.
De nuntius had de opdracht erop toe te zien, dat de besluiten van het concilie van Trente afgekondigd en doorgevoerd werden, de ontwikkelingen van meer nabij te volgen en Rome daarvan tijdig op de hoogte te stellen.
De eerste pauselijke nuntius te Keulen was Giovanni Francesco Bonomi, in 1587 opgevolgd door Ottavio Mirto Frangipani.
In 1592 schreeft de pauselijke staatsecretaris Aldobrandini aan de nuntius te Keulen over het voornemen van Rome een bisschop te benoemen voor de Noordelijke Nederlanden en verzocht hem de Spaanse koning te vragen of hij bereid was Vosmeer voor te dragen als bisschop van een der Noord-Nederlandse bisdommen. Philips II achtte het echter geen goede politiek de opstandige Nederlanden nog meer te prikkelen door zich te mengen in deze benoeming.
Citaat en prent uit dit verhaal :
Philips II was inderdaad, volgens vriend en vijand, een diep gelovig Katholiek die echter niet begreep, maar dat was natuurlijk in die tijd als Soeverein, als Alleenheerser, moeilijk te begrijpen, dat er mensen waren die over hun geloof wat anders dachten. Een van zijn grootste tragedies, hij heeft hier echt onder geleden, dacht echt dat die ketters allemaal in de hel zouden komen, hij moest ze dus wel redden..., goedschiks of kwaadschiks
Philips II in gebed na de nederlaag met de Armada in 1588
LINK
in zijn prive kapel in het Escorial
In 1598 schonk Philips II de gehele Nederlanden aan zijn dochter Isabella en haar echtgenoot Albrecht van Oostenrijk en kregen de aartshertogen het recht van voordracht voor de bisschopsbenoemingen in de Nederlanden. In 1600 stelde de nuntius te Keulen aan aartshertog Albrecht voor, dat Sasbout Vosmeer benoemd zou worden tot aartsbisschop van Utrecht.
Een jaar later deelde de pauselijke staatsecretaris aan de nuntius mede, dat Rome de voordracht van Vosmeer voor de bisschopszetel van Utrecht zou goedkeuren. Daarbij bleef het; er volgde geen voordracht door de aartshertogen.
De nieuwe machthebber in de Noordelijke Nederlanden, de Staten Generaal, weigerde personen toe te laten, die buiten deze gewesten verbleven en op voordracht van de Spaanse landvoogd aangesteld waren. Op hun beurt weigerden de aartshertogen Vosmeer voor te dragen, omdat zij alles wilden vermijden dat een nadelige invloed zou kunnen hebben op hun verhouding tot de Noordelijke Nederlanden.
Artikel 13 van de Unie van Utrecht (23 juni 1579) had aan elke provincie van de Noordelijke Nederlanden het recht gegeven de godsdienstige aangelegenheden naar goedvinden te regelen. Elke provincie was souverein ten opzichte van de godsdienst. De talrijke plakkaten en resoluties van de Staten van Holland, de feitelijke machthebbers in dit gewest, hadden de katholieke burgers zo onder druk gezet, dat dezen er bijna allen schuw, onzeker en in zich gekeerd van geworden waren. Want hun geloofsovertuiging gold als een kwaadaardige vorm van landverraad.
Op 4 maart 1581 hadden de Staten van Holland aan de schouten en baljuws gelast de deelnemers aan katholieke godsdienstoefeningen als "verstoorders van de gemeene rust" te vervolgen.
Op 20 december van hetzelfde jaar bepaalde het eerste plakkaat tegen de katholieken, dat alle bijeenkomsten in kerken of huizen met het doel godsdienstoefening te houden, verboden werden, evenals het dragen van geestelijke gewaden.
Op 21 november 1584 werd eraan toegevoegd, dat degene, die in de verboden samenkomsten de godsdienstoefening zou gehouden hebben, uit Holland verbannen zou worden.
Op 14 juni 1587 werd de boete voor hen, die de verboden godsdienstoefening bezochten, vastgesteld op "honderd pond van veertig grooten" en bepaald, dat degenen die beboet waren, moesten betalen "aleer sylieden in justitie gehoort sullen mogen werden". Een "groot" was oorspronkelijk een vrij groot zilverstuk. Vijf groot was gelijk aan twaalf en een halve cent, drie groot aan anderhalve stuiver en een "pond van veertig grooten" gelijk aan een gulden.
De Staten hadden blijkbaar met deze strafbepalingen niet bereikt wat zij verwacht hadden en achtten het nodig de overtredingen van de plakkaten nog nader te omschrijven en de straffen te verzwaren. De resolutie van 9 maart 1589 voerde de boete op tot tweehonderd gulden voor degene in wiens huizen, velden, schepen of schuiten de verboden godsdienstoefening gehouden was en voegde er op 1 juli 1594 aan toe, dat "ieder die zich verstoutte om zich door een katholiek priester te laten hertrouwen of een kind te laten herdopen, honderd ponden zou verbeuren, degenen die erbij tegenwoordig geweest waren vijftig ponden. De personen, die de oproep tot de verboden samenkomst gedaan hadden, moesten vier maal zwaarder beboet worden".
Vooral de Jezuïeten werden als staatsgevaarlijk beschouwd. Op 2 mei 1605 schreven de Staten aan de officieren, dat "die van de universiteit te Leuven. . . eenige Jesuiten studenten in deese Geunieerde Landen hebben gesonden, om alhier alle quaede officien te doen, en dat by deselve deese laetste voorleeden Paesschen en andere daegen. . . vergaderingen soo tot executie van haeren afgodischen dienst als andere in het prediken en onbehoorlicke vermaeningen te doen, sijn gehouden."'
De nieuwe missionaris te Rotterdam, Viering, kon zich dit laatste voor gezegd houden. Hij had niet alleen als Jezuïet te Leuven gestudeerd, maar was daar in 1571 geboren en "vreemdeling" in deze gewesten.
Citaat uit dit verhaal:Bij zijn aankomst te Rotterdam in 1610 vond Viering "in de stad nauwelijks tien rechtgelovige katholieken, een gering aantal dat vrij van ketterij gebleven was." Nauwelijks tien goede katholieken was wel heel weinig voor de stad Rotterdam, die in die jaren ongeveer twintigduizend inwoners had.
EEN SCHUILKERK AAN DE ZIJL 1695/97
In de vergadering van den Geref. kerkeraad van 19 October 1695 klonk de waarschuwing, dat aan de Zijl een nieuwe Paapsche kerk werd gebouwd. De ingewonnen informaties daarover stelden gerust: er werd nog niet gebouwd.
In Mei 1696 doken de geruchten opnieuw op. De kerkeraad benoemde een commissie van onderzoek of op de Zijl een plaets is, die tot een Paapekerk gebruikt werd.
6 Juni had men zekerheid en waarschuwde burgemeesteren. In het begin van 1697 betrapte de baljuw aldaar een priester in sijn gewaet en werck, waarop burgemeesteren de volgende resolutie namen:
- 1e Dat de Paap van die plaatse, daer hij nu woont met sijn wooninge sal hebben te vertrecken.
- 2e Dat hij al'tgene tot den afgodendienst geaproprieert is, sal hebben af te breeken.
- 3e Dat hij sig in't toekomende van diergelijke ondernemingen sal hebben te wachten, ten ware dat hij sich selven aen rigoreuser straffen soude willen bloot stellen.
De kerkeraad heeft daarop burgemeesteren bedankt.
Om zich geen al te eenzijdig beeld van de toestand der katholieken hier te vormen, is het echter goed te bedenken, dat de Jezuieten-missionarissen trachtten de aanklacht te weerleggen, dat zij steeds de goede plaatsen opzochten en de minder goede links lieten liggen, en dat toen, evenmin als nu, het katholieke leven niet in een groot of klein aantal personen weergegeven kon worden; dit kleine aantal kon hoogstens een aanwijzing zijn, dat men zich zeer behoedzaam en terughoudend opstelde.
Acht jaar later, in 1618, verzekerde Johan van Oldebarnevelt, pensionaris van de Staten van Holland en zelf remonstrant, nog aan de Engelse gezant Carleton, dat de katholieken het rijkste en deftigste deel der natie uitmaakten, want als ex-Pensionaris van de stad Rotterdam kende hij natuurlijk Johan van der Veeken die in 1616 was overleden, mogelijk dat Oldenbarnevelt naar zijn begrafenis is geweest ??
Om zo min mogelijk de aandacht te trekken van de baljuw zal Viering de bijeenkomsten van de katholieken wel afwisselend op verschillende plaatsen in de stad gehouden hebben. Maar in juni 1612 wist de baljuw hem toch te vinden. Terwijl Viering de vergaderde katholieken toesprak, bleek, dat de gewapende baljuw met zijn rakkers het huis omsingeld hadden.
Een van de aanwezigen hield de deur vergrendeld tot de meeste aanwezigen zich verspreid hadden en Viering in de schuilplaats zat, die voor hem gemaakt was.
Toen de baljuw was binnengelaten, vond hij geen spoor meer van een godsdienstige bijeenkomst.
De volgende dag werd de heer des huizes bij de burgemeesters ontboden. Maar "hij wist met Gods hulp zo goed te spreken, dat hij vrijgesproken werd."
De opvolger van Viering, Romaeus, had de stad verdeeld in vier kwartieren of wijken met elk een wijkmeester, tot wie de gelovigen zich moesten richten, wanneer zij een beroep wilden doen op de priester voor geestelijke bijstand.
De wijkmeester besprak elk verzoek eerst met de missionaris. Eenmaal de plaats en de tijd voor een godsdienstige bijeenkomst bepaald, gaf de missionaris de wijkmeesters dan ieder een lijst van de personen, die zij veilig konden uitnodigen.
De uitnodigingen gebeurden onopvallend en uitsluitend mondeling. Om te voorkomen dat spionnen en verklikkers souden binnendringen, gaf Romaeus voor iedere genodigde ter identificatie een loden balletje met een speciaal merkteken.
Zodra deze balletje nagemaakt werden, koos hij een ander herkenningsteken. Om de bijeenkomsten te beveiligen werden er mensen aangewezen, die de plaats van de bijeenkomst en het huis van de baljuw aan de voor- en achterzijde moesten bewaken. Zodra de stem van de priester buiten te horen was, moest de wacht vóór het huis een eindje verder in de straat lawaai maken om de aandacht af te leiden.
Er werden zelfs een aantal gedragsregels opgesteld, bijvoorbeeld :
- Het is aan te bevelen, dat hij (de priester) regelmatig zijn hoed en kraag verwisselt, en van tijd tot tijd zijn mantel en kraag.
- In de regel moet men niemand, en zeker niet meerdere personen, voor een bijeenkomst uitnodigen, tenzij met medeweten en instemming van de gastheer, dit om reden van onvoorziene onaangenaamheden en nutteloze discussies enz. die anders zouden kunnen ontstaan. Wanneer men ons daags tevoren vraagt waar we de volgende dag bijeenkomen, moeten we, om moeilijkheden te voorkomen, over het algemeen zeggen, dat we dit morgen pas vernemen.
- Ga nooit samen met een bekende katholiek over straat; als er een begeleider nodig is, volg die dan op een afstand.
- Waarschuw de katholieken, dat zij ons in het openbaar geen eerbewijs betonen.
- Berg vóór de mis of de preek geschreven stukken en andere belangrijke zaken weg, zodat de bewoners geen gevaar lopen wanneer mogelijk de orde verstoord wordt.
- Zorg ervoor, dat in het algemeen tijdens de mis twee mannen het huis bewaken, zodat een van hen zo nodig veilig kan gaan waarschuwen bij dreigend gevaar.
- Om bij een inval te kunnen ontkomen, is het nodig, dat het huis een achteruitgang heeft waardoor men zó snel kan ontsnappen, dat degenen die de vluchteling opmerken deze in het geheel niet herkennen.
- In het donker moeten zij die voor het licht zorgen dit alleen in het voorste deel van de kamer laten schijnen, zodat het gelaat (van de priester) niet herkenbaar is.
- Wanneer er gevaar dreigt, kan men beter met de schoenen aan dan op zijn pantoffels celebreren en met zijn hoed, mantel en halsdoek bij de hand.
- Na nachtelijke bijeenkomsten moet de priester aanstonds het huis verlaten, bij voorkeur in gezelschap van minder bekende en verschillend geklede katholieken, even voordat de overigen vertrekken.
In 1632 lukte het zelfs een overtuigd Calvinist, nog wel iemand die lid was van de vroedschap te bekeren, de hele stad sprak erover. Dr. Johan Bontius, zoo heette de man, bleef trouwens gewoon lid van de vroedschap al nam hij niet meer deel aan het gezamenlijke Avondmaal....
Een jaar later moest de missionaris via een dakraam vluchten en kon onderduiken in het huis van de Protestantse buurman....de mis werd toen een tijdje 's nachts opgedragen....
Vanaf 1643 gedroeg men zich steeds verdraagzamer, wat blijkt uit dit fraaie stukje proza opgesteld door de Rotterdamse Baljuw t.b.v. een aanklacht van het Hof van Holland in Den Haag, om wat aktiever te zijn in de opsporing van Rotterdamse Katholieken :
lck en can niet denken, dat U Ed. veel gefondeerde clachten van wege onse stadt voorcomen. lck heb se 't voorleden jaer verscheyden malen ontdeckt, de bekende personen verscheiden malen voorde Ed. Heeren schepenen ontboden, ende tegen haer geconcludeert volgens de placcaten....
Wij doen gestadich delvoir op haer te letten; sy clagen seer dat se in gheen steden minder vrijdom hebben als in onse stadt. lck hebbe mede de gewoonte, wanneer ick eenighe vergadering ontdecke, niet vandaer te schrijden, voordat se alle die daer niet en woonen, sijn vertrocken. U Ed. gelieve te vertrouwen, als wij van eenighe vergadering cunnen weten, onse schuldighe plicht sullen doen, maer en cunnen haer sodanich niet houden, dat se niet, nu off dan, bij nacht en t'ontijde, eenighe bijeencomst houden; sij souden gescadich stiltwachten, ommer sij sijn in wese ...
U Ed. dienstwillige naer vermogen, de baljuw ter stede van Rotterdam
Nu weten we dat ze het in Den Haag zelf echter ook wel erg bont maakten:
In 1650 overleed Cornelis Musch, griffier van de Staten-Generaal. Niet alleen een heel systeem van corruptie zakte met de dood van Cornelis Musch in elkaar, ook bleek dat Cornelis Musch grof had verdiend aan katholieken die hem, Cornelis Musch, van steekpenningen hadden voorzien om geen last te krijgen met de niet-katholieke autoriteiten w.o. die van de onkreukbaar geachte Staten-Generaal....
En natuurlijk hebben we op onze site ook een verhaal over de eerste Protestanten in Rotterdam: LINK
Klik hier voor de overige kerk verhalen op onze site |
---|
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|