(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Op onze site kun je al diverse keren iets tegenkomen over de gilden van Rotterdam. Tijd om nu eens een aparte serie verhalen te wijden aan de geschiedenis van de gilden van Rotterdam. Maar zoals gebruikelijk op onze site eerst wat citaten uit verschillende verhalen waarin we al aandacht hebben besteed aan de gilden, aldus onze Search Engine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gilden of Gilde en klik op ENTER
Veel over de gilden van Rotterdam is beschreven door o.m. de volgende 3 stadsarchivarissen van Rotterdam:
1861 - 1904
Johan Hendrik Willem J.H.W. Unger
archivaris van Rotterdam
1883 - 1904
LINK
Stadsarchivaris E. Wiersum
1904 - 1935
LINK
Hendrik Cornelis Hazewinkel
archivaris van Rotterdam (1935 - 1961)
LINK
Wiersum schreef zelfs ooit in 1928 een apart boek over de gilden van Rotterdam, met als titel
Uit het Rotterdamsche Gildewezen
en dat boek heeft Aad ademloos gelezen en was uiteindelijk de aanleiding voor dit verhaal.....
Citaat uit dit verhaal:
De chirurgijn in vroeger dagen
.....dit verhaal is later uitgebreid met informatie over het Barbiers en Chirurgijns gilde van Rotterdam.....
Chirurgijns -letterlijk "handwerkers" -waren geen artsen met universitaire scholing, sinds de middeleeuwen werden zij - in hoofdzaak praktisch - opgeleid door een gevestigd meester in het vak, bij wie zij voor een aantal jaren als knecht in dienst traden.
De chirurgijns waren verenigd in gilden - vaak genoemd naar de heilige gebroeders Cosmas en Damianus, schutspatroons van de genees- en heelkunde - waarvan er in iedere grotere plaats in de Nederlanden wel een bestond. Evenals alle andere gilden, waren die der chirurgijns verenigingen tot behartiging van beroepsbelangen, zij droegen tevens zorg voor het opleiden van de toekomstige gilde-leden volgens een nauwkeurig gereglementeerd leerling-systeem, dat wel enige overeenkomst vertoont met de thans bestaande specialisten-opleiding.
Ter aanvulling van de in hoofdzaak praktische kennis die de chirurgijnsleerlingen bij hun baas en leermeester konden opdoen, werd in een aantal Noord- en Zuidnederlandse steden ontleedkunde en operatieleer aan het kadaver onderwezen door een van stadswege aangestelde "praelector anatomiae", dikwijls een doctor in de geneeskunde.
Dit onderwijs werd gegeven in het stedelijke "theatrum anatomicum", een speciaal daartoe ingerichte demonstratie-ruimte. Tal van "anatomische lessen" op schilderijen uit de zeventiende en achttiende eeuw maken het ons mogelijk een blik te slaan in het "theatrum anatomicum" uit die tijd.
De centrale figuur is op deze schilderijen de "praelector anatomiae", omringd door de meesters van het chirurgijnsgilde, die ons dikwijls nog met name bekend zijn. De chirurgijnsleerlingen, voor wie het onderwijs toch niet in de laatste plaats was bedoeld, zal men op de "anatomische lessen" tevergeefs zoeken. Dit komt omdat de schilderijen - geheel vergelijkbaar met de schuttersstukken en regentengroepen - niet zozeer een reportage van de gilde-aktiviteiten beoogden te zijn als wel groepsportretten van bestuursleden, bestemd om te worden aangebracht in de "chirurgijnskamer", het vertrek waarin de plaatselijke chirurgijns ter vergadering bijeenkwamen.
In Enkhuizen, in Gouda en in Nijmegen is de oude chirurgijnskamer bewaard gebleven, die in Nijmegen is niet meer van meubilair of andere inrichting voorzien.
In wetenschappelijk en in maatschappelijk opzicht was de chirurgijn de mindere van de geneesheer, hij mocht operaties van enige omvang alleen uitvoeren op aanwijzing of met goedkeuring van de doctor medicinae, die bij de ingreep aanwezig behoorde te zijn.
Tot de "grande chirurgie" van die dagen behoorde het afzetten van ledematen en het aanboren - trepaneren - van de schedel.
Citaat uit dit verhaal:
De geschiedenis van de Groote of St. Laurenskerk
1622
Het interieur van de St. Laurenskerk
In 1461 verleende het machtige college zijn toestemming tot het dempen. Dermate ingenomen hiermede was het stadsbestuur en natuurlijk ook de burgerij, dat aan de heeren met hun gezin voor immer vrijstelling van de stedelijke belastingen werd verleend. Voor wat hoort wat...
De "Sluysvliet" werd gedempt. Maar de grond moest natuurlijk bouwrijp gemaakt worden. Men kon op den nog steeds drassigen bodem niet zonder meer gaan bouwen. Het was noodig, er een aantal heipalen in te slaan. Dit geschiedde op een primitieve manier, met menschenkracht. Het zware heiblok moest door een ploeg mannen omhoog worden getrokken. Ook hier werd het werk vrijwillig gedaan. Nadat de burgers, die aanvankelijk voor de eer waren aangewezen, hun plicht hadden vervuld, werden de leden der gilden opgeroepen, de schutters en ten slotte kwamen zelfs vrouwen en kinderen in troepen toegeloopen en stonden de Rotterdammers in ploegen van tachtig tot honderd "man" aan het heiblok.
Toen de bodem draagkrachtig genoeg was, werd het schip van de kerk verlengd. Verondersteld wordt, dat tegelijkertijd de zuidelijke transept-arm werd gebouwd. De zijbeuken werden eveneens doorgetrokken. Volgens een gedenksteen, die in de kerk werd aangebracht, is de trans, ofwel de ommegang van het koor, in 1488 geheid en gefundeerd. Dat gebeurde notabene gedurende het hoogtepunt der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, ondanks de overrompeling van Rotterdam door den befaamden Jonker Frans van Brederode, hoewel het werk daardoor toch geruimen tijd kwam stil te liggen. In 1491 begon men met den bouw van het hoogkoor.
Terwijl de Rotterdammers hun Groote Kerk aan 't bouwen waren, wedijverden ze tegelijkertijd met elkander, om het inwendige zoo mooi mogelijk te maken. De gilden gingen hier vooraan en het bakkers-gilde was het eerste, dat een groot altaar liet oprichten. Het was het hoogaltaar en het werd in het jaar 1443 in gebruik genomen. Rudolf, bisschop van Utrecht, kwam op den Zaterdag voor Kerstmis te paard naar Rotterdam, om het altaar in te wijden. Het fraaie kunstwerk verwekte in die dagen veel opzien. Aan weerszijden werd het door een engel geflankeerd. Naar het schijnt, bestond er ook ver buiten Rotterdam groote belangstelling voor het grootsche werk, door de Rotterdammers ondernomen. Het moet af en toe het gesprek van den dag geweest zijn. Zelfs een beroemde figuur als de grijze priester David van Bourgondie schijnt eens naar onze stad gekomen te zijn, ten einde met eigen oogen datgene te aanschouwen, waarover hij al zooveel gehoord had.
Citaat uit dit verhaal:
1 April 1572 Van Den Briel trok Bossu naar Rotterdam
In den avond van 1 april 1572 verspreidt zich te Rotterdam het gerucht, dat er piraten voor Den Briel liggen. De burgemeesters achten de zaak van genoeg belang om onmiddellijk een bode naar den graaf van Bossu, den Stadhouder, te zenden, die dan in Den Haag vertoeft.
De stadhouder vertrekt op het hooren van dat bericht naar Maassluis en laat aan het Rotterdamsche stadsbestuur vragen om hem 100 man te sturen. De burgemeesters beijveren zich aan dit verzoek te voldoen en meer dan dat: zij zenden den pensionaris naar Bossu om hem namens de stad alle mogelijke diensten aan te bieden.
Den 4en April komen er 8 vendels Spaansche soldaten uit Utrecht aan, die door de goede zorgen van het stadsbestuur snel naar Vlaardingen vervoerd worden: het ontbreekt den magistraat waarlijk niet aan den wil om bewijzen van aanhankelijkheid aan de goede zaak te geven.
De Brielsche expeditie loopt echter op een mislukking uit; door het vernielen van een sluis wordt het Voornsche land onder water gezet, het moreel van de Spaansche troepen daalt, zoodat het afslaan van den eersten aanval al voldoende is om hen op de vlucht te drijven.
Tot overmaat van ramp bemerken zij, dat de Geuzen ondertusschen hun schepen in de Bornisse hebben verbrand, zoodat er niets anders opzit, dan door den Hoekschen Waard terug te trekken.
Veel hecht Bossu trouwens niet aan dit echec; niemand kan immers vermoeden, waartoe de bezetting van Den Briel zal leiden.
Maar kort daarop moet hij ervaren, dat de beweging ernstiger is dan hij heeft vermoed. In Dordrecht wordt zijn krijgsvolk de toegang ontzegd, maar is men hem ter wille door hem de noodige schepen beschikbaar te stellen om met zijn troepenmacht de rivier af te zakken.
Onderweg hoort hij, dat Delfshaven door de Geuzen overmeesterd is, zoodat hij bij Honingen aan land gaat en vergezeld van zijn bevelhebber naar Rotterdam trekt.
De stad Rotterdam is, op het bericht van de overrompeling van Delfshaven, in staat van verdediging gebracht; de burgemeesters roepen de gilden samen om die tot trouw aan den koning te vermanen en de schutters betrekken hun posten bij de bolwerken en poorten.
1600
De Oostpoort van Rotterdam
LINK
Op 9 April komt Bossu bij de stad.
Nu is het dien dag juist een "heilige dach" en zooals dat op dergelijke dagen meer gebeurt, zijn velen van den gemeenen volcke ende rapaillie van dien wel bij drancke. Een groot gedeelte daarvan trekt gewapend naar de Oostpoort onder geschreeuw, niet te zullen toestaan, dat de Spaansche soldaten de stad binnenkomen.
Die relletjes zijn Bossu natuurlijk niet ontgaan en de burgemeesters haasten zich dan ook hem te verzekeren, dat die zijn gemoveert tegens wille ende danck van het stadsbestuur, met het verzoek, hen behulpzaam te willen zijn om die tumulten te helpen appaiseeren.
Op de verklaring van de hoofdlieden der schutters en gilden dat zij gaarne bereid zijn de Spaansche soldaten binnen te laten en het volk van de Oostpoort te verdrijven, wil een van de burgemeesters de poort gaan openen, maar hij moet onverrichterzake terugkeeren wegens de vijandige houding van het verzamelde volk.
Een poging van Bossu zelf om te trachten de menschen tot inkeer te brengen, faalt eveneens. Het eenige, wat hij voor zijn krijgsvolk kan doen, is levensmiddelen naar buiten zenden.
Den heelen nacht is hij op de been om te trachten de gemoederen tot bedaren te brengen en in den vroegen ochtend laat hij zich nogmaals door de burgemeesters de toezegging geven, dat op de schutters staat gemaakt kan worden.
Huybert Duyfhuys
de laatste pastoor van de St. Laurenskerk (1556 - 1572)
LINK
Citaat uit dit verhaal:
Het oude Schotse (en Waalse) Kerkje, de St. Sebastiaanskapel van Rotterdam
Tot aan de Franse tijd was het uitoefenen van een ambacht aan strenge, uit de Middeleeuwen stammende, maatregelen onderworpen, een vrije vestiging was er niet bij. Je was verplicht om je aan te sluiten bij een Gilde. Iedere stad had er meerdere, Rotterdam had er zoo'n 50, aldus Aad's telling, zal ik ooit nog wel eens gaan opsommen....
Een bijzondere plaats namen de Schuttersgilden in, aanvankelijk mannen die puur voor hun plezier in vredestijd met handboog en voetboog onderlinge wedstrijden hielden.
Rotterdam kende uiteindelijk twee hoofd schuttersgilden :- het St. Sebastiaans Gilde oefende met de handboog op een terrein op de latere Lombardstraat, uiteraard met een kapel (link) :
St. Sebastiaanskapel of Schotse Kerk op de hoek van de Lombardstraat en de Meent (1904)
(link)
- het St. Joris Gilde oefende met de voetboog vlakbij de St.Joris poort oftewel de Delftsche Poort (link 1 en link 2) :
De Oude Delftsche of St.Jorispoort
het ophaalbruggetje ligt over de Goudse Vest
uiterst links Pompenburg met de Blauwe Molen
De St. Joris broeders (zoo werden schutters genoemd) beschikten over het hele terrein wat op de zwarte kaart is omgrensd door de Doelen en het Gerechtsgebouw, het puntvormige terrein in de richting van de St. Jorispoort was nog onbebouwd en hoorde ook bij het St. Jorisgilde.
In 1557 werden de bogen afgeschaft en ging men over op een Klover (St. Joris) en een Haakbus (St. Sebastiaan), de 2 gilden telden toen ieder 80 broeders.
Later werd het St. Sebastiaan bij St. Joris gevoegd en ontstond 1 groot St. Jorisgilde. Uit dit schuttersgilde ontstond, net als in andere steden, denk aan de Nachtwacht, de burgervendels of burgerwacht en nog veel later de schutterijen.
Van een aanvankelijk vrijwillig "hobby" verband ging het langzaam over in een beroepsverband. Ook het aantal leden nam toe, want het gilde kreeg ook taken :- iedere nacht moesten 40 broeders paraat zijn, samen met 3 leden van de vroedschap
- overdag moesten 24 broeders met z'n vieren een van de 6 stadspoorten bewaken
Voor dit alles stelde de stad uiteraard middelen en een oefenruimte ter beschikking.
In Rotterdam werd ter financiering van de schutters de helft van de opbrengst van de visopslag uitgekeerd aan de broeders, in 1615 werd een gedeelte hiervan ook gebruikt om het bouwvallige Doelen gebouw beter te gaan onderhouden. Na klachten van o.m. de kastelein van de bouwvallige Doelen werd in 1622 begonnen met de bouw van een vernieuwde Doelen.
De oude Middeleeuwse Doelen, waarin ooit nog eens een zieke Willem de Zwijger was verpleegd tijdens het beleg van Leiden, wat vanuit Rotterdam werd gecoordineerd, ( zie onderaan in dit verhaal) werd afgebroken. Bij de ingang van het nieuwe gebouw werd het wapen van de schutterij aangebracht, een Leeuw, en ernaast en erboven de wapens van Holland, Prins Maurits en Rotterdam.
Citaat uit dit verhaal:
De Doelen van het St. Joris Gilde in het oude Rotterdam
het Rotterdamse Gerechtsgebouw oftewel het Paleis van Justitie (1863)
LINK
Pal achter dit Gerechtsgebouw de tuinen waar de Doelen van het gilde hebben gestaan...
Tot in de 80-jarige oorlog hadden de poorters van een stad enkele verplichtingen, je moest belasting betalen en nog veel meer, maar er werd ook voor je veiligheid gezorgd, want je mocht wonen binnen de stadsmuren. Meestal moest je een verzoek indienen, aantonen dat je met een ambacht je geld kon verdienen en dan na ongeveer een half jaar kreeg je toestemming om binnen de stadsmuren te komen wonen.
De Graaf van Holland (en ook zijn kollega's van andere gebieden natuurlijk) had aan een stad een groot aantal privileges toegekend, waardoor zij bijvoorbeeld zelfstandig inkomsten konden verwerven, maar als de Graaf ten strijde trok, dan was een stad verplicht hem een aantal weerbare en liefst geoefende mannen ter beschikking te stellen. Voor de kosten moest de stad zelf opdraaien, afkopen kwam slechts zelden voor. Extra kosten moesten ook worden gemaakt, om ter vervanging van de weggetrokken mannen, anderen in te huren om de stad evt te verdedigen. En dan maar hopen dat je eigen poorters weer terug kwamen. Zoo is bekend dat, ik dacht ter gelegenheid van het mislukte ontzet van de stad Haarlem, slechts 25% van de Rotterdamse poorters heelhuids terugkeerde....
Graaf Aelbrecht van Beieren
LINK
In de volgende tabel (link) staat Rotterdam op de 10e plaats, het geeft weer hoeveel manschappen de diverse Hollandse steden moesten leveren als in 1398 Graaf Aelbrecht, ja die van de Aelbrechtskolk, ten strijde trok:
Voorts is den Doel niet misgedeelt van kostelijke schilderijen van Colonellen en Kapiteinen; onder anderen is er een van Leuve de Jong: dit 's een Koninklijk stuk; ( de Nachtwacht van Rotterdam, zie onder ) hij staat er zelfs in als Majoor der Stad, den Heer Johan van Yck, Dijkgraaf, als Colonel en meer andere groote Meesters na 't leven afgebeelt. Nog hangt er een meesterstuk door Beeldemaker gemaakt, een vaanjonker, zoo 'k me niet bedrieg verbeeld het den jongen Doctor Sismus.
De Nachtwacht van Rotterdam in 1665
helaas bij een brand verloren gegaan
In de schutterszaal vonden vaak de maaltijden plaats ter gelegenheid van de verkiezing, via de boonheren, van de burgemeesters en schepenen.
Met de opeenvolgende uitbaters, de kasteleins, ging het niet altijd voor de wind. Zo klaagde in 1660 de dichter Constantijn Huygens dat hij weliswaar "puyck" had gegeten, maar wel acht dukaten had moeten betalen...
Tegen het eind van de 18e eeuw werd op het grote plein achter de Doelen ( in 1755 opgehoogd en van iepen voorzien ) de eerste, laten we maar zeggen, kermissen gehouden. De kastelein was hier uitermate blij mee.
Maar helaas, in 1795 kwamen de Fransen en die stalden op het grote plein hun paarden, waardoor het plantsoen "geheel bedorven werd".
In 1796 werd het gebouw gedeeltelijk leeggeroofd, het gebouw werd gedurende de Franse tijd nauwelijks meer gebruikt, geen schuttersmaaltijden en geen boonheer verkiezingen meer.
1809
De Doelen, maar nu vanaf de Delftse Vaart en dus het Haagseveer
Over het ontstaan van de gilden is het volgende te vertellen:
Kooplieden vormden een koopmansgilde, wevers een weversgilde, bakkers een bakkersgilde. Allemaal verenigingen van mensen die hetzelfde beroep uitoefenden.
De doelstellingen van deze gilden waren: elkaar bijstaan, je vak hooghouden, samen kerkdiensten bijwonen, samen feestvieren, weduwen en wezen van je collega's helpen.
De koopmansgilden zijn de oudste. Ze bestonden al in de Romeinse tijd en zelfs de Germanen kenden ze al. Deze koopmansgilden vormden opslagplaatsen en winterkwartieren op gemakkelijk bereikbare plaatsen bij rivieren en baaien. Zo'n opslagplaats was bijv. Dorestad, in de buurt van het tegenwoordige Wijk bij Duurstede. Verder trokken ze in grote karavanen van jaarmarkt naar jaarmarkt, om zich zo tegen overvallen te beschermen.
Later, in de elfde en twaalfde eeuw, ontstonden de versterkte steden. Daar woonden nogal wat handwerkslieden, zoals bijvoorbeeld timmerlieden en smeden. Ook die groepen van handswerklieden sloten zich aaneen. Zij vormden de ambachtsgilden.
De leden van zo'n ambachtsgilde waren te onderscheiden in: bazen, knechts en leerjongens. Je kon niet zoo maar lid worden van een gilde. Wie wilde toetreden, moest voldoen aan bepaalde eisen. Die eisen stonden nog niet direct vast bij het ontstaan van deze gilden. Ze werden pas later nauwkeurig omschreven.
Wie tot een gilde wilde toetreden, moest eerst een leerstuk aan het bestuur van dat gilde laten zien. Een soort proefwerk als bewijs dat men zijn vak verstond. Als het leerstuk werd aanvaard, kon men in dienst treden als leerknaap of leerling.
Om een stap verder te komen in het vak, moest men weer een werkstuk maken. Een moeilijker werkstuk dan het eerste. Als ook dit aan de gestelde eisen voldeed, ken men zich gezel noemen.
Het zwaarste examen moest men afleggen om meester van het gilde te worden. Hiervoor vroeg het gildebestuur een werkstuk dat waarlijk de naam meesterstuk verdiende. Was men er in geslaagd zo'n meesterstuk te maken en was het door het bestuur aanvaard, dan kon men zich meester noemen.
Zo'n meester mocht zich zelfstandig vestigen. Hij kon dan een eigen bedrijfje beginnen, bijv. als meester timmerman of als meester kleermaker. Bij die eigen bedrijfjes was de werkplaats tevens winkel. Er zijn nog heel wat meesterstukken te bewonderen in musea, oude stadhuizen en oude gildehuizen.
Onderling waren er natuurlijk verschillen tussen de verschillende gilden en ook kon het per stad verschillen. Bovendien veranderden de eisen in de loop der tijd. Om een bepaald vak uit te oefenen, moest men wel altijd lid van een gilde zijn. Je mocht dus nooit zoo maar doen of laten wat je wilde. Ook de meester was aan regels gebonden. Zo mocht hij meestal niet meer dan twee leerlingen aannemen.
Tegenwoordig zou je het een beetje kunnen vergelijken met het franchise systeem, een keten van bedrijven voert centraal een aantal taken uit, maar de deelnemers zijn zelfstandige ondernemers. Vroeger zou zoo'n keten dan wel er voor gezorgd hebben, dat andere ketens zich niet konden vestigen....
De werktijden waren in de Middeleeuwen erg verschillend, zowel van plaats tot plaats als van gilde tot gilde. In het algemeen echter viel de werktijd tussen zes uur 's morgens en acht uur 's avonds. Op zon- en heiligendagen werd er niet gewerkt.
Heiligendagen zijn dagen waarop een heilige wordt herdacht, bijv. St. Laurens:
Oorspronkelijk was St. Laurentiusdag het jaarlijkse feest ter herinnering aan de inwijding van de (grote stads)kerk. Later ontstonden hieromheen jaarmarkten etc etc. In Rotterdam werd de kermis ooit gevierd op de eerstvolgende Zondag na St. Laurentiusdag, traditioneel op 10 Augustus.
Wanneer de Rotterdammers haere parochie- ende hooffdkerke ter eere van den Salvator of den Zaligmaker bouwden, hebben sy het hooge altaer ter gedachtenisse van den nu genoemden overwinnenden Laurens of den Laurierdraeger ingewyet, geheyligt ende ingehuld, daertoe gebruykende alle de plechtelyke ende itelyke ceremoniën van die tijd, ende hebben volgens de ordonnantie van het huys Israels vastgestelt dat den dag van de inwydinghe des altaers by haere tyden, Jaer aen Jaer soude onderhouden werden.
De Rotterdammer kermisse was van uuds door publique autoriteyt geordonneert op den naestvolgenden Sondag nae St. Laurensdag, welke als patroon deser stad feestelijk geviert wierd op den 10en van de maend Augustus.
Onderwylen isser eenmael voorgevallen datter eene sluyse in den dijk gerepareert moste werden, dewelke soo haest niet kunnende opgemaekt sijn om den ommegang ende de schutterie van St. Sebastiaensdoele overgang te verleenen, soo is de kermisse voor die mael acht dagen opgeschorst, welke by volgende jaeren, uyt eene gewoonte in eene wet verandert is.
Laurens gaf doenmaels den naem aen kerk, aen kermis, aen poorten en toornen, even gelijk naemaels den Prince van Orangne de Princestraet, het Princenhof, de Princekerk ende meer andere plaetsen benaemde. Men hoorde by ouds niet anders noemen als St. Laurenskerk, St. Laurenskerkstraet, St. Laurenstoorn, staende doenmaels aen het eynde van de Hooffdsteeg, St. Laurenspoort, dese was de groote Hooffdpoort ende soo voorts.
De Oude Hoofdpoort of St. Laurenspoort (1660)
LINK
En dan eindigt het met weer zoo'n mooi gedicht uit weer 1658:
St. Laurens met sijn grooten rooster
Stond overal als Rottes trooster
Tja, en dan vind je dit, wat alles verklaart, ook van dat rooster....
Op de prent een Middeleeuwse voorstelling van de Marteldood van Sint Laurens, gedood door de hitte van het vuur.
De leerlingen moesten in de regel leergeld betalen. Loon ontvingen zij meestal niet. Het was het voordeligst om bij je vader in de leer te gaan. Was dat niet mogelijk, dan ging de leerling vaak in de kost bij zijn baas. Er waren ook leerlingen die van de ene baas naar de andere trokken. De leertijd varieerde heel sterk, afhankelijk van het vak. De een hoefde maar een half jaar te leren, de ander wel vier volle jaren.
Wie na het maken van een meesterstuk werd aangenomen bij het gilde, moest entreegeld betalen. Het was ook de gewoonte dat de nieuwe meester een groot feest gaf ter ere van de behaalde titel.
In Rotterdam werden de wijzigingen van de keuren van de Gilden (de verordeningen) afgeroepen vanaf de trappen van het Stadhuis, vanouds de plaats waar alle officiele mededelingen werden gedaan. Het voltallige gilde moest dan op een bepaald tijdstip verplicht aanwezig zijn.En natuurlijk mag dan ook dit niet ontbreken, uit ons Patriotten verhaal :
Het Rotterdamse Gasthuis in 1760, dus het ziekenhuis en niet het stadhuis
Nog tot in de 19e eeuw heette het stadhuis (LINK) echter in de volksmond ook Gasthuis of was dit toen al met bijbedoelingen ???
Het Stadhuis van Rotterdam in 1675, ook wel gasthuis genoemd, maar dan niet voor zieken
Heerlijk die spraakverwarring......
Het oude raadhuis dateert van 1606 en werd in 1789 van binnen gerenoveerd en in de jaren 1822 tot 1835 zelfs drastisch verbouwd. Na de laatste verbouwing zag het er als volgt uit :
Het Stadhuis van Rotterdam in 1865
Maar toch, officieel werd het door Pruisen een belediging van het Koningshuis Hohenzollern genoemd en vanuit de aan de Republiek grenzende Pruisische gebieden werden, met steun van de Britten, troepen samengetrokken die in september 1787 het land binnen kwamen.
1787 Rotterdam, bij het stadhuis
de tekenaar, Dirk Langendijk, was een Patriot, want Dirk schrijft in zijn toelichting :
links komt een Oranjegezinde bende zoogenaamde rustbewaarders opmarcheren,
daarachter wordt jenever uitgedeeld aan het 'zaamgescholde grauw'.
Het in blauwe uniformen aangetrede patriotisch vrijkorps gedraagt zich voorbeeldig
ondanks de beledigingen van het 'zaamgeschoold vee'
dat een kapitein van het vrijkorps dwingt om op Oranje te drinken
Tegen 26.000 man van het superieurste leger van die tijd, van Frederik de Grote, al was hij net overleden en opgevolgd door de broer van Wilhelmina, het maakte allemaal niet uit, niemand durfde zich te verzetten. Zonder slag of stoot gaf iedereen zich over, ook in Rotterdam.
De belangrijkste patriotten namen de benen naar Frankrijk en zouden in 1795 met Daendels terugkomen. Wilhelmina en haar man, gingen weer in Den Haag wonen, ook tot 1795.
De Oostpoort op 21 Januari 1795,
de Fransen worden feestelijk onthaald
rechts Molen de Noord, verbrand op 28 Juli 1954
rechts nog een glimp van de Goudvest
Denk nu niet, gilden dat was iets uit de Middeleeuwen, niets is minder waar. Pas in de Patriotten tijd werd de basis gelegd voor de opheffing van de Gilden die uiteindelijk pas tijdens de grote bestuurlijke reorganisaties in de jaren 1805 - 1815 ook daadwerkelijk werd uitgevoerd.
Na 1813, toen uiteindelijk Het Koninkrijk der Nederlanden, aanvankelijk samen met het huidige Belgie, werd opgericht, werden sommige gilden, ook in Rotterdam, weer, laten we maar zeggen, gereanimeerd, maar de tijd had hen ingehaald.....
Als basis voor de opheffing van de gilden kan o.m dit fragment dienen uit ons Patriotten verhaal :Stadsarchivaris Hazewinkel heeft over de geschiedenis van de gilden van Rotterdam ooit nog het volgende geschreven:
1741 - 1784
Baron Joan Derck van der Capellen tot den Poll
Joan kwam, kort samengevat, met de analyse dat sinds de tijd van de aanleiding van de 80-jarige oorlog er eigenlijk niets was veranderd, nog steeds werd Nederland autoritair geregeerd door hoofdzakelijk de achtereenvolgende Prinsen van Oranje die immers ook altijd Opperbevelhebber van leger en vloot waren geweest en tegelijkertijd hoofd van het burgerlijke bestuur waren geweest en altijd konden dreigen met het inzetten van het leger. Om de vrijheid te herwinnen moesten, vergelijkbaar met de Geuzen, weer volksmilities worden opgericht die weerstand konden bieden aan het reguliere leger. En dus kwam het o.m. tot een oproep om onafhankelijke volksmilities op te richten die voldoende sterk gemotiveerd zouden zijn om de nieuwe vrijheden van de burgers te verdedigen, net zoals destijds de Geuzen deden ....
Even terzijde : rond 1984 werden Kamervragen gesteld of de sterfdag van Baron Joan Derck van der Capellen tot den Poll niet herdacht moest worden, want ook Thorbecke heeft bij het opstellen van de grondwet in 1848 gebruik gemaakt van de ideeen van Baron Joan Derck van der Capellen tot den Poll.
1848
De Preambule van de gronwet van Thorbecke
geinspireerd op de ideeen van Baron Joan Derck van der Capellen tot den Poll
De moord op Willem de Zwijger in 1584 had echter voorrang. Baron Joan Derck van der Capellen tot den Poll werd niet herdacht, wel kwam er in 1984 een klein monumentje in Zwolle, nadat er al in 1908 door een Amerikaanse delegatie een plaquette was aangebracht op het "huis" van Baron Joan Derck van der Capellen tot den Poll, want in de USA wordt Baron Joan Derck van der Capellen tot den Poll beschouwt als een van de inspirators van hun Constitution. Baron Joan Derck van der Capellen tot den Poll heeft er o.m. voor gezorgd dat de Amerikaanse revolutionair John Adams werd benoemd tot eerste ambassadeur in Den Haag, namens de net onafhankelijke USA.
Lees dit fragment maar eens uit Aan het Volk van Nederland, geschreven door Baron Joan Derck van der Capellen tot den Poll
Alle mensen zijn vrij geboren. De een heeft van nature over de ander niets te zeggen. De ene mens is wel wat verstandiger van geest of wat sterker van lichaam of wat rijker dan de ander; doch dat geeft hun, die verstandiger, sterker of rijker zijn, niet het minste recht om over de minder verstandigen, minder sterken, minder rijken te heersen. God, ons aller Vader, heeft de mensen geschapen om gelukkig te worden en aan alle mensen - niemand uitgezonderd - de verplichting opgelegd, om elkaar zoveel mogelijk gelukkig te maken. Om dit goede doel van de Schepper te bereiken, dat is om hun geluk te bevorderen, hebben de mensen gevonden dat zij niet beter kunnen doen dan zich in groten getale - somtijds van enige miljoenen - bijeen te voegen en grote maatschappijen te vormen, waarvan de leden (wat gij altijd goed in het oog moet houden) van nature allen aan elkaar gelijk zijn, en de een niet onderworpen is aan de ander. In deze maatschappijen, meestal burgermaatschappijen, volken of naties genoemd, verbinden zich de leden of participanten om elkanders geluk zoveel mogelijk te bevorderen, en elkaar onderling met vereende krachten te beschermen en in het ongestoorde genot van alle eigendom, bezittingen en alle geërfde en wettig verkregen rechten te handhaven.
Het grootste gedeelte van de in land- en waterstadbedrijven werkzame ambachtslieden, neringdoenden en kleine industrielen bleef tijdens de Republiek als vanouds in gilden georganiseerd.
In de meeste gildekeuren komen de elementen, die de economische en sociale structuur der burgerij van een Hollandse stad in de voor-kapitalistische periode bepaalden, min of meer volledig tot uitdrukking: aan de ene kant de nivelleringstendens, die handhaving van een gelijkmatig kleinbedrijf beoogde, o.a door een scherpe begrenzing van de werkingssferen der ambachten en neringen onderling, door het scheppen van waarborgen voor een passend levensonderhoud voor alle gildebroeders en door kwalitatieve en kwantitatieve reglementering der productie, aan de anderen kant de gildedwang, zich openbarend in wering van beunhazen en onderkruipers, in ventverbod, verplichte leertijd, het afleggen van de meesterproef en de eis van het bezit van burgerrecht.
Tal van gilden hadden bovendien een belangrijke sociale functie door de verplichting tot onderlinge steunverlening bij ziekte, ouderdom of overlijden. Gedurende de Republiek bleef, zelfs in een havenstad als Rotterdam, waar het handelskapitalisme zich vrij kon ontwikkelen, het gilde de aangewezen organisatievorm voor de voorziening in locale behoeften.
De gilden hadden de bevoegdheid, hun interne aangelegenheden zelf te regelen. Maar het handhaven van tucht en orde op de vergaderingen was voor de hoofdlieden vaak een moeilijke taak. De broeders van sommige gilden sprongen nogal eens uit de band en waren dan niet te regeeren.
In 1644 moest de overheid tussenbeide komen en stelde ze een reglement van orde op, dat desgewenst op de bijeenkomsten van elk gilde kon toegepast worden.
In de eerste plaats was het verboden te vloeken en te zweren, ook mochten de gildebroeders elkaar niet te lijf gaan; de boete werd berekend al naar gelang het bij schoppen of slaan was gebleven, er bloed was gevloeid of messen getrokken waren.
Verboden was het smijten met kannetjes en flessen, datse buylen ofte breken, verboden ook het verontreinigen van de gildekamer tengevolge van een overmatig gebruik van spijzen of sterke drank; een ander artikel stelt de gildebroeder strafbaar, die meer dranck stort, dan hij met sijn hoedt kan bedecken.
En tenslotte mochten de vergaderingen niet gebruikt worden om er handel te drijven, lof of bodt van koopmanschap te doen, zooals men het toen uitdrukte.
In 1709 gingen er stemmen op voor een samenvatting der over de hele linie van de overheidsbemoeiing in de loop der jaren uitgevaardigde keuren
Het was vooral de stadspensionaris, Mr. Isaac van Hoornbeeck, die hiervoor ijverde
1626
Mr. Isaac van Hoornbeeck
Van 1692 - 1720 Stadspensionaris van Rotterdam
LINK
erna Raadpensionaris van Holland
8 April besloot de Vroedschap, om de verspreide ordonnantien in een generale keur te begrepen, naar de onderwerpen in verschillende hoofdstukken te verdelen
Het oorspronkelijk plan om de bestaande keuren in ordre en extensie te behouden, werd op instigatie van Van Hoornbeeck in 1712 opgegeven, in plaats daarvan zou de pensionaris ze aan een algehele herziening onderwerpen.
In het najaar van 1714 was hij met zijn arbeid zoo goed als klaargekomen: de ontwerp-keur met de bijbehoorende memorie was vastgesteld en voor het grootste gedeelte gedrukt en zou aan alle belanghebbenden worden toegezonden, voorzoover dit niet reeds was geschied.
Daar er niet veel schot in de zaak kwam, beklaagden de hoofdlieden der gilden zich herhaaldelijk over het lange traineren.
De Vroedschap was zelf overtuigd van de omslachtigheid der gewone methode van besoigneren en rapporteren in deze materie: de commissarissen van de Weth waren immers al met hun taak klaar en het wachten was alleen nog maar op de gereetheyt van dese vergaderinge. Ze verenigde zich daarom met een voorstel om haar bedenkingen vóór een bepaalde termen te formuleren, ten einde de pensionaris in de gelegenheid te stellen de woordvoerders van het college alsdan van repliek te dienen.
Zoo kwam het, dat de Generale Keure ende Ordonnantie der stad Rotterdam bij stukjes en beetjes het licht zag en eerst in 1730 compleet was.
De na dat jaar uitgevaardigde keuren zijn niet systematisch, maar chronologisch gerangschikt en als supplement aan de Generale keur toegevoegd. De stof is verdeeld over 9 boeken en in 5 banden verenigd.
Het tiende boek, is over twee banden verdeeld, waarvan de eerste twee hoofdstukken bevat: één betreffende eet- en drinkwaren en één over kleding en ander deksel.
Het eerste hoofdstuk bestaat uit acht onder-afdelingen
- wijn en brandewijn
- brouwerijen
- herbergen en tapperijen
- haring, vis, vismarkten
- brood, koren, meel, grutterswaren
- vlees, spek, poelierswaren
- boter, kaas, melk
- groente, fruit
Het tweede hoofdstuk behandelt achtereenvolgens al wat op lakenen en ververijen op vlas en linnenmanufacturen en op kleren, hoeden, schoenen enz. betrekking heeft.
De drie laatste hoofdstukken van het tiende boek zijn alle in tweeen verdeeld. Hoofdstuk III is gewijd aan de bouwbedrijven, voorzoover deze resp. hout of steen bezigen; hoofdstuk IV aan bewerking van metalen, zoowel van die, welke van een keur worden voorzien als van ijzer en koper, terwijl in hoofdstuk V alle ordonnantien zijn opgenomen over neringen en ambachten, die in geen andere rubrieken kunnen gerangschikt worden.
En toen kwam dus een schitterend overzicht van hopelijk alle gilden van Rotterdam, eens kijken hoeveel het er nu zijn:
- Wijnkopers
- Wijnverlaters
- Tappers en Herbergiers
- Brouwers
- Brandenwijnbranders
- Vissers en Visvrouwen
- Bakkers
- Grutters
- Molenaars
- Vleeshouwers of Beenhakkers
- Vleeshouwersknechten
- Varkensslagers en Spekverkopers
- Warmoeziers
- Opzichters van de Lakenhal
- Lakenbereiders
- Lakenverkopers
- Wolververs
- Linnen- en Servetwevers
- Garentwijnders
- Kleermakers
- Hoedenmakers
- Hoedenmakersknechten
- Schoenmakers
- Schoenmakersknechten
- Bontwerkers
- Passementwerkers
- Houtkopers
- Timmerlieden
- Witwerkers
- Huistimmerliedenknechten
- Houtkramers
- Scheepstimmerlieden en Mastenmakers
- Kuipersgilde
- Mandenmakers en Bezemmakers
- Metselaars
- Metselaarsknechten
- Zilver- en Goudsmeden
- Tinnegieters
- Smeden (IJzer- en Koperwerkers)
- Speldenmakers
- Blikslagers
- Kruideniers en Kaaskopers
- Kramers
- Boekverkopers
- Schilders en Konstwerkers
- Tegelbakkerknechten
- Aardenwerkverkopers
- Apothekers
- Barbiers en Chirurgijns
- Makelaars
- Loodsen
- Binnenschippers
- Delftse Jaagschippers
- Trekkers tussen Rotterdam en Delft
- Binnenveerschippers op Amsterdam
- Voerlieden van het Postwagenvervoer naar Nijmegen
- Voerlieden
- Huurkoetsiers
- Slepers
- Zakkendragers
- Korenmeters
- Kolenmeters
- Kalkmeters
- Bierwerkers
- Klapwakers
- Brandmeesters
- Bidders
- Schoorsteenvegers
- Vrouwenbus Concordia
Aad schreef ooit: Iedere stad had er meerdere, Rotterdam had er zoo'n 50, aldus Aad's telling, zal ik ooit nog wel eens gaan opsommen...., nu, het waren er dus 69
En toen kwam er een dilemma, om over al deze gilden iets te beschrijven, dat gaat natuurlijk niet en dus werd besloten tot het volgende:
Stadsarchivaris Wiersum heeft een mooie kollektie prenten van de gilden van Rotterdam bijeengebracht, die hebben we allemaal ingescand hieronder, staat er een link bij, dan vertellen we er iets meer over, zoo niet, dan komt het ooit nog eens zoover of niet, helaas....
En dan beginnen we met het gilde van de Boekverkopers, waar het overgaat in de onderstaande prent dat vind je terug in het desbetreffende verhaal:
Over het Gilde der Boekverkopers
LINK
Het Gilde der Apothekers van Rotterdam
LINK
Het Gilde der Bakkers van Rotterdam
LINK
Het Gilde der Barbiers van Rotterdam
LINK
.......via dezelfde link ook het verhaal van het Chirurgijns gilde van Rotterdam......
Het Gilde der Blikslagers van Rotterdam
Het Gilde der Bontwerkers van Rotterdam
Het Gilde der Goud- Zilversmeden van Rotterdam
Het Gilde der Hoedenmakers van Rotterdam
Het Gilde der Houtdraaiers van Rotterdam
Het Gilde der Kleermakers van Rotterdam
Het Gilde der Kruideniers van Rotterdam
LINK
Het Gilde der Loodgieters van Rotterdam
Het Manufacturen Gilde van Rotterdam
Het Gilde der Schoenmakers van Rotterdam
Het Gilde der Smeden van Rotterdam
Het Gilde der Tingieters van Rotterdam
Het Gilde der Vleeschhouwers (Slagers) van Rotterdam
LINK
We ontvingen de volgende reaktie:
Op uw site vond ik een hele verhandeling over de Rotterdamse Gilden. Allemaal prachtig.
Met verbazing trof ik niet een naam van mijn voorvader aan, ooit 16 x tot hoofdman gekozen van het gilde van de beeldhouwers.
Deze Balthazar Maijstre leefde van 1728 tot 1803. De tekeningen van zijn hand liggen o. a. in het Scheepvaartmuseum R’dam en ook in Amsterdam.
De beeldwerken hadden betrekking op de sier, bijvoorbeeld aan achtersteven en voorplecht, van de schepen van de admiraliteit.
Er is een boek waarin dit uitgebreid beschreven wordt, te weten:
“Kunst op het water” van drs. J. C, A. Schokkenbroek en drs. C. E. Zonnevylle – Heyning. ( ISBN 90-6011-941-x.)
L.N. Maijstre
Klik hier voor de overige Rotterdamse geschiedenis verhalen op onze site, een kleine selektie slechts.... |
---|
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|