(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Op Aad's eigen site kun je al een verhaal vinden over de VOC, klik maar eens op deze link
Op onze Rotterdam site kun je een verhaal vinden over de VOC en Rotterdam (link), in dit verhaal gaan we het hebben over de geschiedenis van het Oost Indisch Huis aan de Boompjes. Een citaat uit ons VOC verhaal :
Maar ook aan de Boompjes was een vestiging, ernaast kwam veel later een van de Rotterdamse Synagogen :
Het Nieuw Oostindisch Huis, te zien van 't Oosten naar 't Westen, en 't Nieuwe Hooft (1702)
Rond 1720 werd het als volgt beschreven :
Terzijden dit plein heb je de Vergader- en Verkoop-kameren en eenige gallerijen.
Van boven is het verzien met Pak- en Proviand-zolders in overvloed, om Noten, Nagelen, Foelie, Kaneel, Peper en andere drooge Oriëntaalse Waren op te leggen.
De Rotterdamsche Heeren Bewinthebberen zijn deze: Herman van Zoelen, Josua van Belle, Mr. Dirk de Raad, Jan Dane en Mr. Willem van Hoogendorp.
Dit moet er in passant nog bij, dat Amsterdam de helft, Zeeland een vierde en die van Rotterdam, Delft, Enkhuizen en Hoorn een zestiende deel in die Kompagnie hebben.
Van dit doorlugtig Kollegie voerd Amsterdam de Admiraals-, Zeeland de Vice-Admiraals-, en Delft de Schout-bij-nagts-vlag.
Elke plaats heeft een zeker bepaald getal van Bewinthebberen. Zoo iemant der zelve komt te sterven, succedeert een ander in de plaats.
Uit deze zes Kollegien werden nu en dan Vergaderingen beleid, welke uit zeventien personen bestaan en daarom de Kamer van Zeventienen genaamt werd.
Deze Heeren, welke in Indien over Keizer- en Koningrijken heerschen, bij den anderen zijnde, bestaan uit agt Leden van Amsterdam, vier van Middelburg, een van Rotterdam, een van Delft, een van Hoorn en een van Enkhuizen. De zeventiende persoon gaat bij tourbeurten rond.
Deze groote Personagien aldus vergaderd zijnde, werd bij meerderheid van stemmen besloten, wat Schepen men uitree-den zal, wat winst, verlies, en wat Koningen den toom over hals en kop geworpen hebben; wie hier over gekastigeerd en met wien dat men 't verbont vernieuwen zal. Voorts wat Gouverneuren en Kommandeuren, Generaals, Kolonels, Kappiteinen en andere Leger-hoofden, tot Schippers en Stierlieden in kluis; wie sig wel of qualijk gedragen, wie om zijn dapperheid verhoogt of wie men voor schelm uit 't vendel jagen zal, wie zijn Schip moetwillig of door dronkenschap verzeilt, de Matroo-zen haar rantzoen onthouden, ijsselijk gevloekt en gezworen, wie te veel gepluist of gebaggert en de boter en kaas te dik gesneden heeft. En zijt verzekert, dat deze Heeren, die Argus oogen hebben, wel ter deeg op het doen en laten van hare dienaren agten.
Een onderdeel van een Meisner servies.
In 1772 aangeboden aan Stadhouder Willem V.
Het stelt het Oost-Indisch Huis aan de Boompjes voor, natuurlijk
Want inderdaad, het lijkt exact op de prent hierboven..
Het servies telde 432 onderdelen, waaronder zes grote borden, waarvan dit er één is, met een diameter van bijna 50 centimeter. Op de zes borden de zes gebouwen van de zes kamers van de VOC. (Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen)
Meer over Meissen en de Geschiedenis van Saksen kun je vinden in dit verhaal.
De Bewindhebbers van de VOC kamer te Rotterdam vanaf de oprichting van de VOC op 20 maart 1602 tot ca 1720
- Johan van der Veeken, klik hier voor zijn biografie
- Fop Pietersz van der Meyden
- Willem Jansz Franken Lakekooper
- Pieter Leendertsz Bus
- Willem Jansz van Loon
- Gerrit Huygens
- Cornelis Matelief de Jonge, klik hier voor zijn biografie
- Adriaan Spiering
- Jan Jacobsz Mus
In 1946 werd het Oost Indisch Huis aan de Boompjes aldus beschreven :
1652
De lange kade links heet nog steeds
De Boompjes
Ook het aan de Boompjes no. 90 alhier gelegen Oost-Indisch huis, in vroeger eeuwen de behuizing der Kamer Rotterdam van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, sinds vele jaren als Vrij-Entrepot der gemeente in gebruik, is in de bange Meidagen van 1940 geheel door brand vernield.
Met den forschen, breeden en hoogen voorgevel van het hoofdgebouw, links en rechts door een poortingang gescheiden van de lagere gevels der bijgebouwen, maakte dit historisch belangrijke oude gebouw op iedereen, die het passeerde, een soliden, statigen indruk.
Vooral van de Maas gezien, leverde dit alles in den omtrek overheerschende bouwwerk een grootsch gezicht op. Meer dan honderd jaar is het als Vrij-Entrepot voor Rotterdam van onschatbare waarde geweest, want het was een doelmatig, stevig, oud gebouw, voorzien van goede en flinke bergruimten en bovendien midden in het handelscentrum der stad buitengewoon gunstig gelegen.
1930
Het voormalige Oost Indisch Huis aan de Boompjes
na de Napoleontische tijd het Vrij Entrepot geworden
Helemaal rechts ontdekken we net het torentje van de Synagoge :
De Synagoge aan Boompjes (1790)
Gebouwd in 1725
Het sierlijke hek werd aangebracht in 1768
De wijzers van de klok zijn voor ons wat merkwaardig, i.p.v. een X wordt een P toegepast
LINK
Over dat Vrij Entepot een citaat uit ons spoorwegen verhaal :
De eerste plannen voor spoorlijnen in Nederland dateren uit het begin van de jaren '30 in de 19e eeuw. Amsterdam had het plan opgevat om in plaats van een verbetering van de waterwegen naar "Duitsland", een spoorlijn aan te leggen richting Keulen.Het eerste kleine Oost-Indisch huis moet te Rotterdam gestaan hebben in het zuidelijke deel der vroegere Vischsteeg, die voorheen dan ook Oost-Indische steeg heette. In 1623 kocht de Kamer "Rotterdam" een huis, erf en pakhuis, genaamd "Neptunus' en gelegen aan de zuidzijde van de Wijnstraat, ten westen van het hoekpand in de Vischsteeg. Deze huizen hadden toebehoord aan den bewindhebber Daniël van der Leek, die spoedig na den verkoop als Raad van Indië Rotterdam verliet.
Napoleon had in 1804 alle tollen op de Rijn verboden, het beroemde Rijnstatuut. Bij de vorming van het Koninkrijk Nederland werd het Rijnstatuut door Willem I eenzijdig weer opgezegd en werd bij Krimpen weer een tolstation opgericht, en dus werd Rotterdam een belangrijke overslaghaven. Goederen werden in Rotterdam tijdelijk opgeslagen in het Vrij Entrepot voor de berekening van de benodigde doorvoertarieven.
Als reaktie werd door Pruisen (de belangrijkste Duitse staat, de eenheidsstaat Duitsland werd pas in 1871 in Versailles opgericht na de Pruisisch Franse oorlog van 1870) vanaf 1833 een spoorlijn, de IJzeren Rijn, van Antwerpen naar Keulen aangelegd.
Op dat terrein werd een groot pakhuis gebouwd, dat aan de Wijnhaven uitkwam. In 1664 werd wederom een aangrenzend pakhuis aangekocht ter uitbreiding van het bezit, en in 1659 hadden de Bewindhebbers reeds de erven aan de Punt, vlak tegenover hun pakhuizen aan de Wijnhaven aangekocht, waarop ter vergrooting van de bedrijfsruimte eenige flinke pakhuizen rondom een binnenplaats werden gebouwd.
De pakhuizen van de VOC aan de Wijnhaven en de Punt
Uit ons oude kerken van Rotterdam verhaal deze prent :
We kijken links in de Scheepsmakershaven en rechts in de Wijnhaven. Rondom die mooie afgeplatte punt van de hoek Scheepmakershaven Wijnhaven kwamen de schepen uit de Betuwe met vers fruit voor de stad, de grootste aanvoer was natuurlijk van appels en daarom werd deze punt de Appelpunt genoemd. 's Avonds was het op de Appelpunt niet veilig......
Ooit was hier ook een hulpziekenhuis van het Coolsingelziekenhuis gevestigd, omdat net de Stadswaag die hier toen gevestigd was, werd opgeheven.
Getekend in 1827
Het Stadhuis en rechts de Waag aan de Kaasmarkt
Getekend is de situatie in 1703, in 1822 werd de Waag afgebroken voor de bouw van het nieuwe Stadhuis,
de Waag werd toen verplaatst naar de Punt (LINK)
links een doorkijkje naar de Hoogstraat via de Stadhuissteeg
Als je nu AD 2002 over de Punt loopt, herinnert niets meer aan deze historisch drukke tijden, het ligt er troosteloos bij. Aad vond het zonde van de foto om die daar te maken...., maar gauw terug naar ons verhaal...
Verder bezat de Oost-Indische Compagnie (VOC) een scheepstimmerwerf aan het Boerengat. Aanvankelijk lag die tusschen Boompjes en Scheepmakershaven, doch toen de ruimte daar te klein werd en de inmiddels gevolgde bebouwing van den grond langs de Boompjes uitbreiding onmogelijk maakte, werd de werf verplaatst even buiten de Oostpoort, tusschen het Boerengat en den Oostzeedijk.
De scheepswerven van de Admiraliteyt van de Maeze en de VOC aan het Boerengat
Uit ons verhaal over de Admiraliteyt van de Maeze duiken we deze fraaie prent op :
Op een terrein aan het Boerengat was de scheepswerf (Tuighuis) van de Admiraliteyt van de Maeze gevestigd, na een brand herbouwd en herdoopt tot Rijkswerf, tot de komst van de spoorwegen.
De scheepswerf van de Admiraliteyt van de Maeze aan het Boerengat
Tusschen Schiedamschedijk en Schiedamschevest richtte de Kamer in 1630 haar eigen lijnbaan op. Aan deze ontleende de straat, die daar langs liep, haar naam, n.l. de "Baan".
De Lijnbaan van de VOC op de Schiedamsevest
vandaar nog steeds de huidige naam Baan, met het Oogziekenhuis (link)
Linksonderaan kunnen we de Schotse Kerk zien liggen :
Schotse Kerk op de hoek van de Herderstraat en het Vasteland (1800)
LINK
In de tweede helft der 17e eeuw werden de panden aan de Wijnhaven zóó bouwvallig, dat voorziening niet kon uitblijven. Na lang overleg besloot men in 1690, liever dan tot kostbare herstellingen over te gaan, tot het bouwen van een groot nieuw Oost-Indisch huis en de oude panden geleidelijk te verkoopen. De huizen aan de Wijnstraat werden in December 1697, en de pakhuizen aan de Punt in 1719 verkocht.
Een terrein ter grootte van 58 X 59 M., gelegen aan de Boompjes en uitkomende aan de Scheepmakershaven, werd na machtiging door de vergadering van Gecommitteerde Bewindhebbers der VOC, de heeren XVII, door de Rotterdamsche Kamer in November 1694 aangekocht om tot de uitvoering van een reeds opgemaakt bouwplan over te gaan.
In het voorjaar van 1695 werd het bouwen van de eerste vier pakhuizen aanbesteed, waarvan volgens een gedenksteen in de vestibule van het Vrij-Entrepot, op 7 September 1695 de eerste steen werd gelegd door Josua van Belle, heer van Groenswoude. Als bouwmeester werd Wouter Adriaensz. Heijmont aangesteld, naar wiens ontwerp in Januari 1696 ook het groote pand, het hoofdgebouw aan de Boompjes, dat een oppervlakte verkreeg van 400 M2., werd uitgevoerd.
De bouw vorderde ongeveer drie jaar, zoodat niet met heel veel spoed aan de voltooiing ervan werd gewerkt. Het geheele complex gebouwen, gesticht rondom een binnenplaats op het 3422 M2, groote terrein, werd later voltooid door het verhoogen van de twee vleugels der pakhuizen naast het hoofdgebouw aan de Boompjes, welk werk in Februari 1720 aan den timmerman Cs. Bos werd opgedragen.
Het achterpand werd eerst in 1861 gebouwd naar de plannen van den architect Jac. Visser, wiens zonen Jan en Cornelis Johannes volgens een gedenksteen op den 7en Mei van dat jaar, de hoek steenen legden. Jan Visser Jaczn. was bij zijn leven deelgenoot in de firma Wambersie & Zoon hier ter stede en overleed 22 December 1923.
Het Oost Indisch Huis aan de Boompjes
Na de ontbinding der VOC in 1795 zijn de gebouwen van het Oost-Indisch huis enkele malen in andere handen overgegaan, totdat op 29 October 1829 het geheele complex van het Domeinbestuur door de gemeente Rotterdam in huur werd genomen, die het tot het laatste oogenblik in gebruik heeft gehouden.
Het kapitale front van het hoofdgebouw met zijn donkeren baksteen, door een zware met modillons voorziene houten gevellijst bekroond en afgedekt door een met leien bekleed hoog dak, waaruit forsche hoekschoorsteenen oprezen, had een groot aantal logisch ingedeelde kleine vensters over vier verdiepingen verdeeld, waarvan verscheidene kruisvensters reeds in grootere vensters veranderd waren door het verwijderen der houten kruisen. Ook vele der zware blauw-groen geverfde schutblinden, die de onder-ramen moesten afsluiten, waren verdwenen. Niettegenstaande de soberheid in uiterlijk was het geheel grootsch en voornaam van ontwerp. Dit uitte zich vooral in den machtigen hoofdingang met het daarboven liggende balcon en vensters, die als een meer versierend en sprekend hoofdmotief tegenover den strakken eenvoud van den stoeren gevel zoo fraai naar voren trad. Deze hoofdingang, waartoe een hardsteenen buitentrap met twee opgangen, groot bordes en gesmeed stoephek van de straat af toegang verleende, bestond uit een ruime deuropening met rondboog afgesloten en door een zwaar kalf onderverdeeld. De zware donkergroen geverfde dubbele deuren hadden prachtig bewerkte koperen deurhekjes, terwijl het bovenlicht en de smalle vensters naast den ingang met stevig gesmeed-ijzeren traliewerk waren bezet.
Tegen den voorbouw gingen ter weerszijden van de deuropening zware pilasters omhoog, die, in consolevorm overgaande, het lijstwerk droegen, waarachter het breede balcon met balustrade was aangebracht, dat op de Maas uitzicht verleende. Het hoofdvenster, hetwelk tot het balcon toegang verschafte, bezat eveneens een pilaster-ordonnantie met kroonlijst, waarop een ornamentale versiering was aangebracht, waarin het merk der Kamer van Rotterdam:VOC-R
was verwerkt. (Vereenigde Oost-Indische Compagnie, Kamer Rotterdam). Deze dooreengestrengelde initialen werden door een zwaren kroon gedekt.
Het geheel, uitgevoerd in natuursteen, was in de laatste jaren met een dikke verflaag bedekt.
Het overgebleven VOC - R embleem nu in het Historisch Museum
LINK
Het VOC - R embleem boven de achterdeur
Het VOC - R embleem in een wijnglas
Zullen we even in Amsterdam bij het Oostindisch Huis naar binnengaan, dat kan nu nog steeds. Dan mag je toch een beetje erop vertrouwen dat de Kamer van de Hoogmogende Heren Bewindhebberen van de VOC Kamer Rotterdam ook een dergelijke ambiance heeft gehad?
De vergaderkamer van de Heeren XVII
in het Oostindisch Huis van Amsterdam
De twee hoogst eenvoudige pakhuizen, die ter weerszijden van het hoofdgebouw lagen en daaraan door groote poortingangen waren verbonden, besloegen langs de Boompjes een gezamenlijke breedte van 58 M.
Deze lage pakhuizen verhoogden door hun stemmig en massief karakter in hooge mate het cachet van het hoofdgebouw en veroorzaakten door het hoogteverschil een afwisselend en sprekend contour.
In den aan de binnenplaats uitkomenden achtergevel van het hoofdgebouw, was een tweede ingang, die, alhoewel kleiner van afmeting, met zijn rechte afsluiting en zijn hardsteenen buitentrap met twee opgangen, groot bordes en gesmeede stoephekken, waarbij een verdiepte trap onder het bordes naar de gewelfde kelders voerde, een bijzonder aantrekkelijk effect maakte. De ingang bestond uit breede dubbele deuren, voorzien van mooie koperen deurhekjes en omgeven door pilasters, die in een consolevorm eindigden en een deklijst droegen, waarboven zich weer een ornamentale versiering bevond met de initialen VOC-R. in den zelfden geest als aan den voorgevel, doch zonder de bedekkende kroon.
De overige aan de binnenplaats uitkomende pakhuisgevels waren hoogst eenvoudig. De voornaamste stamde dan ook uit een later tijdperk, n.l. uit 1861.
Het inwendige van het hoofdgebouw was. wat de beganegrond verdieping betreft, ingericht voor administratie van het Entrepot. vergaderzaal, conciërgewoning en verder enkele vertrekken. waarin zich de diensten van de rijksadministratie der in- en uitgaande rechten en accijnzen bevonden, terwijl de op de verschillende verdiepingen gelegen lage zolders, door zware houten standvinken en balken ingedeeld, gebruikt werden als opslagplaats van diverse overzeesche producten.
Bezienswaardigs bevatte het niet meer dan de groote gewelfde vestibule met de gesmeede trappenhuisafsluiting, het met rooden steen in den overigens met gelen steen geplaveiden vloer ingelegd kompas, alsmede den grooten schoorsteen in het oostelijk gelegen voorvertrek (de vroegere vergaderzaal der Bewindhebbers der VOC) met het portret van Jan Pietersz. Coen, in 1698 geschilderd door Adriaan van der Werff.
JAN PIETERSZOON COEN
One of the first (very brute) Dutch rulers
Jan Pieterszn Coen's (founder of Batavia) motto:" Do not disparage, do not have mercy on your enemies, for God is with us". At the time, many people liked these words.
In 1621 more than 10,000 Banda people were killed by the orders of this man, see Aad's Banda page.
Yet in 1635 there was a notification that before Coen there lived about 15,000 people on the Banda islands, of which there were a mere 1000 left in 1635.
In 1886 one wrote : "If not already a statue was risen for Coen (as well in Batavia, removed straight after the Japanese invasion in 1942, as in Hoorn : still there), I doubt if such a thing would still happen. His name has blood written all over it."
Statue of Coen in Batavia, until 1942..... Een andere mooie samenvatting over het Oostindisch Huis van Rotterdam gaat als volgt:
1659 - 1722
Adriaan van der Werf
LINK
Adriaan van der Werff, geboren te Kralinger-Ambacht in 1660 en op 20 September 1722 te Rotterdam begraven, schilderde voor dit gebouw te Rotterdam, een cyclus van 38 van de 67 portretten der achtereenvolgende Bewindhebbers der VOC, waarvan het Rijksmuseum te Amsterdam er nog 27 stuks in bezit heeft, die in de Maasstad feitelijk juister op hun plaats zouden zijn.
Nou heeft Aad toevallig op zijn eigen site een hele pagina over ALLE Gouverneur-Generaals van Nederlands-Indië, dus om nu helemaal naar Amsterdam (!) te moeten...LINK
Tot het eind van de 17e eeuw had de kamer Rotterdam van de VOC verschillende panden bij de Wijnhaven. In 1623 verwierf de VOC een huis, erf en pakhuis aan de Wijnstraat. Het huis werd als kantoor gebruikt, daar ook vergaderden de bewindhebbers.
De naastgelegen Vissteeg werd een paar jaar later op een stadskaart al aangeduid als Oostindische Steeg. Het bedrijf kwam al snel ruimte te kort, uitbreiding aan de achterkant werd mogelijk door aankopen aan de Wijnhaven. Een kleine twintig jaar later, in 1644, verwierf de VOC het buurhuis op de hoek van de Wijnstraat en de Vissteeg.
Dit complex kreeg uitbreiding door de aanbouw van een nieuwe vleugel aan de overkant, aan de zuidelijk gelegen Punt, verrezen drie nieuwe pakhuizen, na aankoop van een paar erven in 1659.
De andere bedrijfsonderdelen waren elders gevestigd: sinds 1620 had de compagnie een lijnbaan aan de Schiedamse Vest bij de Binnenwegse Poort; aan de Scheepmakers haven was in 1632 een werf terrein in gebruik genomen. Vijftig jaar later, in 1685, verhuisde de werf naar de Oostzeedijk aan het Buizengat, waar meer ruimte was voor scheepshellingen.
Aan de overkant, bij het Boerengat, had de Admiraliteit op de Maze haar werf gevestigd.
In 1690 barstte de kamer Rotterdam van de VOC uit haar voegen. Verhuizen en elders opnieuw beginnen, of verbouwen, dat was de vraag waar de lokale bewindhebbers zich over moesten beraden, maar waar ook de Heren XVII zeggenschap over hadden. Door het systeem van verevening immers werden alle kosten over de kamers omgeslagen. Van de uitgaven kwam slechts een zestiende deel voor rekening van de kamer Rotterdam.
Twee bewindhebbers, Paulus Timmers en Jacob Dane, kregen de opdracht een berekening te maken van de verschillen in kosten bij verbouwing of nieuwbouw. Het laatste zou op den duur voordeliger zijn, maar de Heren XVII voelden in 1694 toch nuar weinig voor die oplossing. De Rotterdamse kamer kreeg slechts toestemrning haar huijs te vertimmeren, maar dat stuitte bij de plaatselijke bewindhebbers op bezwaren.
Tenslotte gaf het college van Zeventienen toe, al keurde zij het eerste ontwerp af. Een nieuw ontwerp van februari 1695 werd beoordeeld door een commissie die optrad namens de Heren XVII en die bestond uit de advocaat Pieter van Dam en de Amsterdamse bewindhebber Van de Blocquery. Zij waren in maart naar Rotterdam gekomen om met Dirk de Raad, bewindhebber en één der Rotterdamse burgemeesters, de plannen te bespreken.
Op 10 maart kreeg Rotterdam de begeerde toestemming. Eindelijk kon de bouw worden aanbesteed en op 7 september werd de eerste steen gelegd. Drie jaar later was de nieuwbouw grotendeels gereed.
Van het Oostindisch Huis aan de Boompjes is op de versiering van de voorgevel en een bos sleutels na, niets overgebleven. De architectuur van het Oostindisch Huis en zijn flankerende pakhuizen waren sober, alleen de middenpartij van het hoofdgebouw was met enige sier uitgevoerd. Daar bevond zich de hoofdingang met een balkon. Daarboven prijkte tot de fatale veertiende mei 1940 het gekroonde monogram van de kamer Rotterdam. Jarenlang hebben de fragmenten in het depot van het Historisch Museum gelegen. In 1988 zijn de losse stukken weer samengevoegd.
Het overgebleven VOC - R embleem nu in het Historisch Museum
LINK
De schaarse decoratie was misschien wel het beste bewijs voor de toeschouwer dat het een gebruiksgebouw betrof. Links van de ingang bevond zich het veilinglokaal, in de zaal aan de andere kant van de hal vergaderden de bewindhebbers. De klerken, boekhouders en kassiers werkten in verschillende kantoren aan de achterkant van deze verdieping. Ook de versiering van de hal was sober gehouden: in de geelstenen vloer was in rode steen een kompas gelegd.
In het verlengde van de entree voerde een dubbele trap naar de pakzolders voor porselein, foelie, kaneel en Indiase textiel. Om ongenood bezoek te voorkomen waren de trappen afgestoten met een stevig ijzeren hekwerk. In de kelder was merkwaardig genoeg een smederij gevestigd, ruim een kilometer van de werf aan het Buizengat!
Links en rechts van het eigenlijke Oostindisch Huis stonden twee pakhuizen. Na verkoop van de oude panden bij de Wijnhaven bleken de nieuwe pakhuizen aan de Boompjes toch te weinig ruimte te bevatten. Daarom werden deze doorgetrokken tot aan de Scheepmakershaven. De kamer Rotterdam kreeg hiervoor in 1709 toestemming van de Heren XVII.
Een paar jaar later was het vloeroppervlak opnieuw ontoereikend. In 1719 ging de hoofddirectie akkoord met twee uitbreidingen. Op het vrije perceel aan de Scheepmakershaven kwam een slachthuis annex pakhuis en de nieuwbouw van 1709 kreeg er een verdieping bij. Door deze ingreep kon het pakhuisbedrijf geconcentreerd blijven op het bestaande terrein tussen de Boompjes en de Scheepmakershaven. De pakhuizen waren niet alleen bestemd voor de opslag van Aziatische producten als peper, koffie, thee, suiker en salpeter - grondstof voor buskruit. Een deel van de ruimte werd ingenomen door equipagegoederen.
In het linkerpakhuis aan de Boompjes bijvoorbeeld lag hout opgeslagen. De ruimte boven het slachthuis was als zeilenzolder in gebruik. Andere pakzolders puilden uit van het zout waarmee de slagers het vlees pekelden.
De buitenkant van het Oostindisch Huis was weliswaar een voorbeeld van een zeer ingetogen, strakke architectuur, aan de binnenkant waren toch wel enige decoratieve verrassingen. Aan de wanden van het veilinglokaal hing een indrukwekkende serie bewindhebbersportretten.De decoratie van de vergaderzaal van de bewindhebbers was eenvoudig. Aan de middelste balk van het plafond trok een nagemaakte ananas de aandacht. Boven de schoorsteen hing een portret van Jan Pietersz Coen, de stichter van Batavia.
In de laatste jaren van zijn bestaan, ongeveer in de jaren 1933-1936 werd een poging aangewend om het hechte gebouw van bestemming te doen veranderen. Plannen tot verplaatsing der Marinierskazerne, in eigendom toebehoorende aan het Rijk, waren toen aan de orde van den dag, omdat dit oude gebouw te klein geworden was en niet meer voldeed aan redelijk te stellen eischen.
De kolonel der Mariniers J. Oeie. die zich geruimen tijd met dit vraagstuk bezig gehouden en allerlei voorstellen had onderzocht, meende tenslotte, dat een aan den rand der stad nieuw te bouwen practisch en eenvoudig ingerichte kazerne met alles wat daarbij behoorde te zijn, de eenige goede oplossing zou brengen.
In overleg met den Directeur der Gemeentewerken werd daarvoor een schetsplan opgemaakt en hierbij was het oog gericht op een gunstig gelegen terrein aan het Toepad, in het Oosten der stad. De begroeting van dit plan kwam op een bedrag van ruim zes ton. Van hoogerhand vond men echter, rekening houdende met de toen heerschende financiëele toestanden, geen aanleiding dit plan te steunen en trachtte men weer een schijnbaar goedkoopere oplossing te vinden. Men meende die gevonden te hebben in het verbouwen van het Oost-Indisch huis, dat rijkseigendom was en goed voor het beoogde doel geschikt te maken was.
Het verbouwingsplan was begroot op een kleine twee ton en als motief om aan dit plan steun te verleenen, werd beweerd, dat het Vrij-Entrepot voor den handel veel van zijn beteekenis had verloren, welke bewering ongegrond bleek te zijn en dientengevolge ernstige bestrijding vond bij ter zake kundigen. zoowel bij de directie van het Entrepot als bij den Rotterdamschen handel.
Een op 24 October 1933 verzonden adres aan den Minister van Financiën, aan Burgemeester en Wethouders en aan de Kamer van Koophandel van Rotterdam, onderteekend door een 50-tal der eerste Rotterdamsche firma's, gaf duidelijk blijk van het tegendeel van instemming met dit noodlottige plan. Inmiddels stagneerde ook weer de uitvoering van dit ontworpen verbouwingsplan, daar niet alleen oppositie door den Rotterdamschen handel, maar bovendien door Monumentenzorg en verschillende vooraanstaande stadgenooten gevoerd werd.
Het gebouw, dat reeds uit de huur genomen was, werd wederom aan de Gemeente Rotterdam voor f 15.000,- per jaar verhuurd. Het verbouwingsplan van het Vrij-Entrepot werd tenslotte vervangen door den bouw van een nieuwe kazerne aan het Toepad, die door de oorlogsomstandigheden, waarin wij kwamen te verkeeren, nog niet geheel voltooid is.
Na Mei 1940
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|