(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Op onze site hebben we heel wat over de Oude Kerken van Rotterdam, maar de echt oudste Kerk of Kapel van Rotterdam, daar moeten we ook nog even over hebben.
Eerst neem je aan dat dit wel eens de oudste Kerk of Kapel van Rotterdam zou kunnen zijn geweest
Citaat uit het verhaal
Het oude Schotse (en Waalse) Kerkje, de St. Sebastiaanskapel van Rotterdam Of misschien was het wel de St. Elbrechtskapel, maar die stond niet in Rotterdam:
In 1911 werd de St. Sebastiaanskapel gesloopt, waarmee een eind kwam aan een intrigerend stukje Rotterdamse geschiedenis.
1627
De armenkerk, weer een beroemde foto van Bersenbrugge (1904)
Citaat uit dit verhaal:
Protesten bij de Keurvorst van de Palts vanuit Nederland leverden niets op, op een gegeven moment werden ook Lutheranen en Calvinisten het land uitgezet. En toen was er natuurlijk sprake van een enorme stroom emigranten naar Rotterdam. Onderweg moesten soms wel 36 Rijn tollen gepasseerd worden.....
Er kwamen uiteindelijk zoveel vluchtelingen dat de vroedschap het besluit moest nemen dat de a.s. emigranten buiten de stad moesten wachten tot hun schip klaar was voor de reis.
De St. Elbrechtskapel in Kralingen
Hier moesten veel emigranten soms wel 6 weken wachten voordat zij Rotterdam in mochten
Al snel ontstonden natuurlijk bij de St. Elbrechtskapel in Kralingen mensonterende toestanden, mensen moesten overnachten op het open veld, ook braken er al snel allerlei ziektes uit. Het dodental liep zoo snel op dat op het kerkhof van Kralingen al snel geen plaats meer was.
De doden werden toen maar overgebracht naar de overkant van de rivier, naar het Pesthuis van Rotterdam op het eiland Feyenoord.
Citaat uit ons Pest- en Dolhuis verhaal :
op het eiland Feyenoord, ter plaatse, waar eens de Galg van de Admiraliteit (LINK) gestaan had sinds 1580.
1756
Het Pesthuis van Rotterdam op het eiland Feyenoord
1801
Het Pesthuis van Rotterdam op het eiland Feyenoord
vanaf de Plantage zien we het rechts aan de overkant, achter de bomen liggen
En dan duikt deze kaart op uit 1360 met bij A de Zevenslaperskapel
En prompt vind je dan ook een prent van de Zevenslaperskapel
De waarschijnlijk oudste Kerk / Kapel van Rotterdam
De Zevenslaperskapel
Zoals we op de kaart kunnen ontdekken stond de Zevenslaperskapel op het terrein van Bulgersteyn
Citaat uit dit verhaal:
Het kasteel, dat de meeste bekendheid heeft verworven, is dat van Bulgersteyn. Het heeft tusschen de Korte Hoogstraat en den Coolsingel gestaan, dus in het hartje van de tegenwoordige stad. In de gloriedagen van Bulgersteyn bevonden zich daar echter landerijen en tuinen, omgeven door een deel van de vesten der stad. Bulgersteyn zelf stond op een soort eiland in een grooten vijver.
Over het z.g. Slot Bulgersteyn is heel wat geschreven. De onderzoekingen ter plaatse, waar zich de fundamenten bevonden, hebben intusschen uitgewezen, dat het hier eerder om een versterkte boerenhofstede ging dan om een slot. In het Gemeentearchief berust een oude prent, waarop Bulgersteyn staat afgebeeld als een tamelijk rank slot met drie groote torens met luchtige spitsen. Het is waarschijnlijk, dat de teekenaar zijn fantasie aan het werk heeft gezet. Dit is trouwens wel meer gebeurd, o.a. met de oude kloosters van Rotterdam.
Twee spekulaties van Slot Bulgersteyn
Wat nu Bulgersteyn aangaat, er werd vroeger wel verondersteld, dat het door het bekende geslacht der Bokels bewoond Is geweest. Ook dit is, naar het schijnt, niet juist. Thans staat echter met zekerheid vast, waar Bulgersteyn precies stond. De opgravingen hebben resten van het gebouw te voorschijn gebracht, gelegen tusschen de voormalige Passage en de Sint Laurensstraat. De landmeter Potter, die in de zestiende eeuw een kaart van Bulgersteyn teekende, is daardoor tegenover talrijke veronderstellingen van anderen in het gelijk gesteld. Zijn gegevens bleken Juist te zijn.
De kaart van Bulgersteyn getekend door Jan Jansz. Potter (1571)
De geschiedenis van Bulgersteyn begon als grafelijk leen. In 1449 was het al dermate vervallen, dat hertog Philips van Bourgondië, toenmaals heer over de Nederlanden, het graag afstond aan Jan die Witte, baljuw van Rotterdam, een vervaarlijk heerschap, dat het blijkbaar noodig vond, een stevig bezette woning te bezitten. Hij stond bij de Rotterdamsche poorters niet erg gunstig aangeschreven.
Enkele torens van Bulgersteyn, dat nadien herhaaldelijk verbouwd is, zijn nog betrekkelijk lang blijven staan, in tegenstelling met de bewering, dat het "slot" tijdens den Jonker-Fransen-oorlog met den grond gelijk zou zijn gemaakt. Omstreeks 1550 stond nog een groot gedeelte overeind. Eenige gebouwtjes op den voorhof waren door Juffrouw Elisabeth van Zijl, een nakomelinge van den rauwen baljuw, als z.g. geefhuisjes aangewezen.
Juffrouw Elisabeth van Zijl (1550)
Arme menschen mochten er in wonen zonder huur te betalen.
Volgens de gegevens van een proces zag Bulgersteyn er toen vervallen uit. De twee torens bezaten geen kap meer.
De stad Rotterdam kocht Bulgersteyn met den omringenden grond in het Jaar 1620 en de z.g. Hooge Hof werd boomgaard, terwijl, naar de geschiedschrijvers Lots en Zas mededeelen, in 1662 de grachten werden dichtgeworpen. In het jaar 1830 was er van de resten van Bulgersteyn zelf niets meer over. De grond was een plantsoen geworden, dat aan een kant door de Coolvest begrensd werd.
In de negentiende eeuw verdwenen de fundamenten onder den nieuwbouw van de zich snel uitbreidende stad en waar voorheen het toch altijd wel romantische "slot" had gestaan, werden het Erasmiaansch Gymnasium en de Passage gebouwd en later warenhuizen en winkelpanden, mitsgaders een brouwerij.
De zuidelijke gracht van Bulgersteyn werd pas tegen het einde van de negentiende eeuw gedempt. De muren van de Passage zijn er indertijd precies langs getrokken.
Bij de opgravingen in 1941 werden de overblijfselen van een toren, een zaal, van trappen en bijvertrekken gevonden. Men heeft zich toen een denkbeeld kunnen vormen van den plattegrond. Een aantal z.g. kloostermoppen werd beschouwd als een bewijs, dat ter plaatse in de vroege Middeleeuwen reeds een gebouw stond. Men heeft vroeger vermoedelijk precies hetzelfde gedaan als in de negentiende eeuw, nl. dankbaar gebruik gemaakt van bestaande, stevige fundamenten.
Helemaal niets dus over de Zevenslaperskapel, maar desondanks hebben we dit erover gevonden:
De Zevenslaperskapel is de oudste kerk binnen Rotterdam, want ze bestond al toen Rotterdam nog niet eens bestond. De Zevenslaperskapel hoorde dan ook aanvankelijk toe aan de Kerk van Hillegersberg. Over de naam Zevenslapers hebben we ook het een en ander gevonden, komt verderop aan de orde.
Slot Hillegersberg
LINK
De bouwval van het 13de-eeuwse slot te Hillegersberg ligt op het kerkhof bij de hervormde kerk te Hillegersberg, ten noordoosten van Rotterdam De in 1969 en 1970 geconsolideerde overblijfselen bestaan uit de opgaande muren van de begane grond met sporen van twee tongewelven en muurwerk van een zware vierkante bakstenen toren.
Het Huys ten Berghe werd voor 1269 in leen gehouden door heer Vranke Stoep van Hildegardsberghe. In 1343 was het in het bezit van Kerstant van den Berghe, een broer van Dirk van Mathenesse. Toen Kerstants zoon Jan kinderloos overleed, kwam het kasteel aan het geslacht Mathenesse. In de 15de eeuw werd het slot tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten, als zovele andere, verwoest Jacoba van Beieren, die in de zomer van 1425 uit Gent was ontvlucht, waar zij gevangen was gezet door Philips van Bourgondie, stelde zich in dat Jaar aan het hoofd van de Hoeken. Militair steunde zij op de driehoek van vestingen Gouda-Schoonhoven-Oudewater en in 1426 werd haar positie versterkt door een boerenopstand die geleid werd door de Hoekse edelen Willem van Brederode en Willem Nagel.
Een bende Kennemers onder leiding van Nagel vernielde de bezittingen van Kabeljauwen in Schieland. Zij bestormden ook het slot te Hillegersberg en verwoestten het. Ook de kerk werd in brand gestoken.
De kerktoren bleef echter grotendeels gespaard en de rest werd herbouwd, waarschijnlijk met stenen van de kasteelruine.
De parochie van Hillegersberg omvatte toen ook het gebied waar later Rotterdam zou ontstaan.
In 1572 ging de Zevenslaperskapel over naar de Hervormden al noemden die zich toen gereformeerd....
In 1578 is de Zevenslaperskapel afgebroken.
Op onze kaartkunnen we ook de toenmalige Groote Kerk ontdekken, op het zogenaamde Kerk Eiland.
Uit 1306 is de eerste Pastoor van Rotterdam bekend: Pastoor Dirk, verderop in dit verhaal kun je meer over hem vinden.
Het allereerste kerkje binnen de oude stadmuren heeft ongetwijfeld in de buurt van het allereerste Stadhuis annex Gasthuis gestaan. Op het Kerkeiland van onze kaart heeft het Stadhuis dus altijd gestaan tot 14 Mei 1940....
Pas rond 1390 begon men plannen te maken voor de huidige St. Laurenskerk. In het onderstaande slot citaat uit dit verhaal kun je ook iets vinden over de eerste Parochiekerk van Rotterdam op het Kerkeiland:
Overigens was Dordrecht, naar we hebben opgemerkt, niet de eenige stad, waardoor de Rotterdammers zich ten rechte of ten onrechte geprikkeld voelden. Wat hen vermoedelijk het meest stak waren de machtige torens van Dordrecht en Delft. Delft bezat er zelfs twee. Daartegenover sloeg het armzalige torentje van Rotterdams parochiekerk een zielig figuur. Vaak zal er wel een opmerking over zijn gemaakt en een schimpscheut losgelaten. Men nam in de Middeleeuwen geen blad voor den mond. Het lag voor de hand, dat de ondernemende Rotterdammers dit niet op zich konden laten zitten en dies besloten ze een domkerk te bouwen, minstens even imposant als die van hun mededingers. Toen het besluit eenmaal gevallen was, lieten ze zich er niet meer van afbrengen, niettegenstaande de onrust der tijden. Zelfs de burgeroorlogen der Hoekschen en Kabeljauwschen, de tijdelijke tegenslag met de Schie, de stilstand in handel en scheepvaart, ze vermochten de Rotterdammers niet te weerhouden.
Op het Kerkplein stond de eenvoudige parochiekerk, toegewijd aan den martelaar Sint Laurens. Voor Sint Laurens hebben de Rotterdammers naar het schijnt steeds een groote vereering gekoesterd. Overigens is de parochiekerk en later ook de Groote Kerk tevens aan Maria Magdalena gewijd geweest. Maar Sint Laurens stond toch bovenaan, of, zooals de oude kroniekschrijver het zegt: "Laurens gaf doenmaels den naam aan kerk, aan kermis (jaarmarkt), aen poorten en toornen. Men hoorde bij ouds niet anders noemen als sint Laurenskerk, sint Laurenskerkstraat, sint Laurens-toorn, sint Laurenspoort ende soo voorts". Het is bijna onbegrijpelijke dat een nog zoo Jonge en betrekkelijk kleine stad zulk een gebouw heeft aangedurfd. Rotterdam telde omstreeks het midden van de vijftiende eeuw, dus zoowat in 1450, om en bij de twaalfhonderd huizen in totaal. De nieuwe kerk verrees als een reus tusschen de dwergen. Maar dit was de bedoeling. De toren moest hoog uitsteken boven het omringende land en even indrukwekkend zijn als de torens van Dordrecht, Delft en Schiedam, niet te vergeten.
Het was in het jaar 1409, dat de eerste spade in den grond gestoken werd. De bouwheer behoorde tot de vele meesters van de Middeleeuwen, wier naam verloren is gegaan, maar wier werk getuigt van hun kunstenaarschap.
Na drie jaren van voorbereidende werkzaamheden kon men met den bouw van de kerk beginnen. Men deed er vierentwintig jaren over. De burgerij bracht het geld bijeen en zorgde inmiddels in tal van gevallen voor het noodig materiaal, in het bijzonder bouwstee-nen. Het moet een wonderlijk gezicht geweest zijn. Heel de stad leefde mee, vrouwen en kinderen incluis. Het was een prachtig gemeenschapswerk, waartoe slechts menschen in staat waren, die van hun stad hielden en er alles voor over hadden. De jonge burgerzin, het besef één te zijn in een gezamenlijk willen en, laten we eerlijk zijn, de behoefte niet onder te doen voor Dordtenaren en Delftenaren, een stuk menschelijke ijdelheid derhalve, maar een gezond, dit alles dreef de Rotterdammers tot een krachtsinspanning, waarover men zich met een weldadig gevoel verbaast.Meer over de bouw van de toren van de St. Laurenskerk kun je vinden in dit verhaal.
Nadat we dit huidige verhaal ooit hadden geschreven, kwamen we nog deze informatie tegen over Pastoor Dirk en de Zevenslapers:
Op onze site kun je heel veel vinden over de geschiedenis van het ontstaan van Rotterdam. (LINK) Bij deze geschiedenis speelt Pastoor Dirk, of zoals hij ook genoemd wordt Dirc Pape, een belangrijke rol:
Alleen de Graaf mocht een valk meedragen
op het moment dat de valk van Floris V werd afgenomen,
wist Floris dat hij gevangen werd genomen
1296
Na de moord op Floris V in 1296 volgde zijn 13-jarige zoon Jan I hem op. Jan I werd beschermd door voogd Wolfert van Borselen en deze Wolfert van Borselen verleende in 1299 de eerste keer stadsrechten aan Rotterdam. De gemeente Rotterdam eert Wolfert van Borselen nog steeds via een penning, uitgereikt aan mensen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor Rotterdam.
De familie Van Avesnes, graven van o.m Henegouwen, hadden steden als Dordrecht en Schiedam in bezit, om dit tegen te gaan, verleende Wolfert van Borselen in 1299 Rotterdam voor de eerste keer stadsrechten.
Helaas werd Wolfert van Borselen in 1299 in Delft vermoord en stierf in 1299 ook Jan I en ging de komplete erfenis van Jan I, de zoon van Floris V, over naar Graaf Jan II Van Avesnes, die meteen de stadsrechten van Rotterdam weer introk.
In 1328 verleende Graaf Willem III de stad weer enkele voorrechten, op 7 juni 1340 kreeg Rotterdam van Graaf Willem IV, tegen betaling dat wel, definitieve stadsrechten:
Heel lang kon het verhaal over die eerste stadsrechten voor Rotterdam in 1299 niet worden teruggevonden in allerlei archieven, totdat plotseling een dokument opdook van Dirc Pape waarin hij het verhaal bevestigde. Dirc Pape leefde rond 1306 en dus moet het verhaal uit 1299 op waarheid berusten, want in die tijd schreef je alleen de belangrijke dingen op, niet waar ???
En wat betreft de naam Zevenslapers nog dit:
Volgens een legende zouden in AD 250 zeven broers uit Ephese de wijk hebben genomen naar een spelonk, op de vlucht voor de vervolgingen van de Christenen door Keizer Decius. De zeven broers vielen in de spelonk in slaap en werden pas 200 jaar later wakker en toen werden Christenen niet meer vervolgd. Vlakbij de spelonk, op weg naar Ephese, vonden ze een kruis dat later werd opgesteld in de eerste kerk van Ephese. Het Kruis had hen 2 eeuwen lang beschermd.
Ter algemene aanvulling nog dit:
Het bisdom Utrecht kende een onderverdeling in kleinere kerkelijke bestuurseenheden, de dekenaatsdistricten, die misschien wel teruggaan op oudere eenheden. Na 1200 in de bronnen genoemde en gedeeltelijk in het Maas-Merwedegebied gelegen dekenaten zijn Scaldia, Rinlant, Hollant en Infra Isla et Lake.
De eerste kerken bestrijken een gebied dat waarschijnlijk niet nauwkeurig is afgebakend. Toch is het gebied van het tegenwoordige Nederland rond 1200 volledig onderverdeeld in parochies, vaak afsplitsingen van oudere en dus grotere parochies. Een belangrijke aanzet tot het afbakenen van parochiegrenzen vormen de regelingen van Pippijn III en zijn opvolgers ter materiële ondersteuning van de kerk. Op deze manier kunnen uit de eerste grote, overwegend dunbevolkte en voor een groot deel onontgonnen parochies de latere zijn afgesplitst.
Bekend is, dat vóór 1028 o.a. de kerk Rotta wordt geschonken aan het klooster Hohorst, de latere St.Paulus abdij te Utrecht.
Tot aan de hervorming behoren aan de St.Paulus abdij het patronaatsrecht van Hillegersberg, Bleiswijk, Zevenhuizen, Kralingen en Rotterdam. Hieruit kan men afleiden dat deze parochies van het oude Rotta zijn afgesplitst; dit moet oorspronkelijk dus het gebied van de later genoemde parochies hebben omvat, aangezien een nieuwe parochie alleen kan ontstaan uit een oude.
Op eenzelfde manier zijn de parochies Kethel, Overschie, Berkel en Schiedam afgescheiden van de oudere Vlaardingse parochie.
Vergelijkbare parochies zijn Monster, waarvan in de dertiende eeuw ook 's-Gravenzande en 's-Gravenhage deel uitmaken en de parochie Holtsele, in de dertiende eeuw verdeeld in Naaldwijk en Wateringen. De Lier, Schipluiden en 't Wout gaan terug op Maasland en in het gebied langs Lek en IJssel kan Ouderkerk de basis hebben gevormd van waaruit verdere verdeling plaatsvindt.
Bekend is ook, dat naast de 8e eeuwse kerk van Vlaardingen in ieder geval ook haar dochterkapellen Kethel en Schie zeker ca. 1040 bestaan; de kerk van Rotta is nog iets ouder, evenals de genoemde kerk van Holtsele, het latere Naaldwijk. Deze kerken, en dus ook de parochies, lagen in het Maas-Merwedegebied ten noorden van de Maas.
Noch van de kerk van Rotta, die aan het klooster Hohorst te Amersfoort is geschonken, noch van de nederzetting is in andere geschreven bronnen iets terug te vinden. Lange tijd heeft men Rotta vereenzelvigd met Hillegersberg, vooral omdat het benoemingsrecht van de middeleeuwse kerken van Hillegersberg en van de hiervan afgescheiden -dus jongere- parochies Kralingen, Bleiswijk, Zevenhuizen èn Rotterdam berust bij de St.Paulus Abdij te Utrecht, de opvolger van het klooster Hohorst.
De langs de Rotte gelegen nederzettingen Hillegersberg en Kralingen, evenals Rotterdam zelf en Bleiswijk en Zevenhuizen, blijven tot de Reformatie in kerkelijk opzicht met de Utrechtse St.Paulus Abdij verbonden. De voorganger van deze abdij, het klooster te Hohorst, wordt dus in 1028 door keizer Koenraad II bevestigd in de bezittingen die haar door bisschop Adelbold zijn geschonken. Onder de opgesomde goederen bevindt zich, behalve een gebied in de Zwijndrechtse Waard, ook de kerk van Rotta.
Met dit Rotta wordt dus een nederzetting aan de benedenloop van de Rotte bedoeld die op het moment van de eerste vermelding al geruime tijd bestaat. Vanuit die nederzetting schuift de ontginning langs de Rotte verder landinwaarts op en leidt daar tot nieuwe bewoningskernen, die in tegenstelling tot Rotta niet door 12e eeuwse overstromingen worden getroffen. Eén van die nederzettingen aan de Rotte neemt de kerkelijke functie van het overstroomde Rotta over. En dat is dus Hillegersberg, dat in de 13e eeuw voor het eerst in de bronnen opduikt, als grafelijk leen.....
Hoogstwaarschijnlijk heeft de samenvoeging van de ambachten aan weerszijden van de Rotte voor de stadsrechtverlening van 1299 de parochie Rotterdam doen ontstaan; enkele jaren later (1306) wordt voor het eerst de pastoor van Rotterdam vermeld.
Als moederparochie in de onmiddellijke omgeving van de nederzetting komen Kralingen en Hillegersberg in aanmerking; beiden bestaan in 1280. Kralingen, zo blijkt uit latere gegevens betreffende de indeling van het dekenaat Schieland, is net als Bleiswijk, Zevenhuizen én Rotterdam een dochterkerk van Hillegersberg. Hillegersberg fungeert na de grote twaalfde-eeuwse stormvloeden in kerkelijk opzicht als opvolger van het overstroomde Rotta; de kerk van dit Rotta wordt al vóór 1028 geschonken aan het klooster Hohorst, de latere St.Paulusabdij te Utrecht. Deze abdij nu is tot de hervorming in het bezit van het collatierecht van de hierboven genoemde kerken. De parochie Rotterdam is dus afgescheiden van de parochie Hillegersberg.
Binnen het stadsgebied van Rotterdam bestaan dus twee parochies naast elkaar: die van Rotterdam en Hillegersberg. Het Rodesant beschikt als dependance van Hillegersberg bovendien over een eigen kapel, gewijd aan St.Pieter, terwijl op het nabijgelegen en tot Rodesant behorende terrein van Bulgersteyn eveneens een (slot-)kapel aanwezig is.
Maar ook binnen de parochie van Rotterdam treffen we in de veertiende eeuw meerdere centra van verering aan. Ten eerste natuurlijk de voorganger van wat na het midden der vijftiende eeuw bekend wordt als de St.Laurenskerk, op dezelfde plaats als deze gelegen; ten tweede de kapel van het gasthuis aan de Hoogstraat en ten derde, doch pas vanaf 1379, de kapel van het Begijnhof.
Alhoewel de voorganger van de St.Laurenskerk vanaf omstreeks het midden der veertiende eeuw aantoonbaar als centrum van de parochie dienst doet, moet de vraag, of dat in de periode daarvóór ook het geval is geweest, onbeantwoord blijven. Het is overigens niet ondenkbaar, dat in het begin van de veertiende eeuw een aantal van de bovengenoemde centra heeft getracht zichzelf tot parochiekerk te verheffen. Waarschijnlijk doordat de daarvoor benodigde ruimte ontbreekt, blijft er uiteindelijk maar één centrum over: de voorganger van de St.Laurenskerk.
Als voornaamste concurrent van deze kerk geldt de gasthuiskapel; de traditie wil, dat de gasthuiskapel het oudste geestelijk centrum is geweest. Tijdens zijn bezoeken aan Rotterdam zou de bisschop van Utrecht eerst de gasthuiskapel hebben bezocht en vandaar naar de kerk zijn gegaan.
In hoeverre het oudste stadsbestuur de concurrentiepositie van de kapel nadelig beinvloedt, laat zich moeilijk vaststellen, maar het is heel goed mogelijk dat de veertiende-eeuwse bestuurders, die al vrij snel en steeds nadrukkelijker het gasthuis als stadhuis gaan benutten, hebben bijgedragen aan het verval van het gasthuis als geestelijk centrum.
Ontstaan en ontwikkeling van zowel de stadsparochie als de parochiekerk laat bij de huidige stand van onderzoek veel ruimte voor speculatie. Pogingen om de laat veertiende- of vijftiende-eeuwse situatie te verklaren uit omstandigheden in de vroege veertiende eeuw lopen bij gebrek aan gegevens uit die periode veelal op niets uit. Een voorbeeld is de late vermelding van St.Laurens, die als patroon van de kerk pas vanaf 1460 wordt genoemd. De keuze voor St.Laurens houdt waarschijnlijk verband met de populariteit van deze heilige binnen de benedictijner-orde, waarvan de Utrechtse St. Paulusabdij , die in Rotterdam en omgeving vanouds het collatierecht bezit, deel uitmaakt. Juist vanwege die oude betrekkingen tussen de St.Paulus-abdij en de streek rond Rotterdam is het des te vreemder dat dit patronaat van St.Laurens zo laat in de vijftiende eeuw is ingevoerd.
In die tijd wordt ook Maria Magdalena in de Laurenskerk vereerd, doch van deze heilige is bekend, dat reeds in de veertiende-eeuwse parochiekerk een aan haar gewijd altaar in een kapel van Van Kralingen staat. Dat het vijftiende-eeuwse, dubbele patronaat van St.Laurens en Maria Magdalena enigszins een oudere toestand weerspiegelt is aannemelijk, maar kan slechts ten dele worden verklaard.
Zo is het mogelijk, dat de voormalige heren van het oostelijk ambacht van Rotterdam (het geslacht van Kralingen) verantwoordelijk zijn geweest voor de invoering van de Maria Magdalena-verering, maar of en wanneer dat heeft plaatsgevonden is nog niet geheel duidelijk; misschien bij de samenvoeging van ambachten in 1299?
Op onze site hebben we nog veel meer over dit onderwerp:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Laurenskerk en klik op ENTER
Klik hier voor de overige kerk verhalen op onze site |
---|
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|