Op een van zijn speurtochten in antiquariaten ergens buiten Rotterdam, liep Aad op tegen een verzameling Mededelingen n.a.v. de restauratie van de Groote of St. Laurenskerk van Rotterdam na WOII, kompleet met een 33-toeren orgelconcert grammofoonplaatje.
Deze bundel mededelingen, geschreven in de jaren '50 en '60 is natuurlijk zeer uniek, zoo uniek dat we er voor onze site wat uit gaan laten zien.
Gecommitteerden tot de zaken der Ned. Hervormde Gemeente te Rotterdam
hebben de eer U het navolgende te berichten
Kerstmis 1962
Aan hen die bijdragen voor de restauratie van de Groote of St. Laurenskerk van Rotterdam
Vijftiende Mededeling over het verloop van de werkzaamheden
Het oorspronkelijke koorhek van de St. Laurenskerk van Rotterdam verdween naar Moerkapelle
We ontvingen de volgende reaktie van Niek Boevé:
In uw verhaal over de zuidelijke zijbeuk van de Laurenskerk attendeert u
op het houten koorhek. Geboren en getogen zijnde in Moerkapelle herkende
ik het meteen. Het is misschien wel aardig om te weten dat dit koorhek
sinds het begin van de 18e eeuw een belangrijk onderdeel is van de
Hervormde Kerk te Moerkapelle.
Niek Boevé stuurde later ook nog deze schitterende foto toe van het koorhek van de St. Laurenskerk van Rotterdam verplaatst naar de Hervormde Kerk van Moerkapelle:
Het interieur van de Hervormde Kerk in Moerkapelle met het koorhek uit de St. Laurenskerk van Rotterdam
Uit ons verhaal De geschiedenis van de Groote of St. Laurenskerk van Rotterdam halen we ook deze foto's erbij:
1622
Het interieur van de St. Laurenskerk
De Zuidelijke zijbeuk van het schip der Kerk omstreeks het jaar 1660, gezien naar het Oosten
LINK
1760
Het interieur van de St. Laurenskerk
De kansel dateert uit 1707
Het koperen hekwerk uit 1715
In 1795 werden de wapenborden en de rouwkasten verwijderd
Het Koperen Hekwerk uit 1715
En dus doken we weer even in de Mededelingen over het verloop van de werkzaamheden, waarin ook weer o.m. aandacht voor de Rotterdamse schilder Anthonie de Lorme. (ca. 1610-1673). Anthonie de Lorme heeft het interieur van de kerk vele malen afgebeeld en het daarbij uit vrijwel alle hoeken opgenomen. En dus is Anthonie de Lorme de schilder bij uitstek van de Laurenskerk geworden. Meer over Anthonie de Lorme kun je vinden in dit verhaal.
Aad dook ook in zijn foto archief en vond ook nog deze fraaie prenten van Anthonie de Lorme van de St. Laurenskerk:
En dus hebben we voldoende illustratie materiaal voor de volgende verhandeling:
Het is voor ons Nederlanders een gewone zaak dat een gothische kerk in het bezit is van een ruim koor. Onze vertrouwdheid met de Franse en Duitse kathedralen maakt dit vanzelfsprekend. Echter niet alleen de grote buitenlandse voorbeelden, doch ook de kerken welke in de Hollandse steden aangetroffen worden helpen daartoe mede.
Deze kerkgebouwen. die veelal uit de laatste fase van de gothiek dateren, bezitten nagenoeg alle een ruim koor, zulks in tegenstelling tot vergelijkbare parochiekerken in buitenlandse steden.
Er is een tijd geweest dat in dit opzicht de verhoudingen anders lagen. Tot aan het begin van de vijftiende eeuw bezaten de gothische stedelijke parochiekerken in ons land kleine koorpartijen, zulks nog als uitvloeisel van de voorafgaande Romaanse traditie, waarbij de kerken in het algemeen van meer bescheiden omvang waren.
In het midden van de veertiende eeuw voltrok zich echter een belangrijke verandering. De steden namen snel in bloei toe en hun zelfbewustzijn steeg. Dit uitte zich op allerlei punten:
in het bouwen van hoge torens, het oprichten van monumentale stadhuizen en het maken van
indrukwekkende stadspoorten. Doch ook en hierop valt thans de nadruk, in het aanleggen van grote koorpartijen aan de kerken. In sommige steden overtroffen deze vernieuwingen zelfs in grootte het koor van de Utrechtse Domkerk en bovendien waren zij door de grote rijkdom van deze steden sneller voltooid.
Feitelijk hadden de stadskerken zulke grote koorpartijen niet nodig, doch men bootste de kathedralen na, niet alleen in de architectuur van hun koorgedeelten, doch ook in de wijze waarop in deze ruimten de diensten werden gehouden.
In die steden waar geen kapittel aan de kerk verbonden was, en hiertoe behoorde ook
Rotterdam, werden colleges gevormd van memorieheren en/of getijdenzangers, welker taak
bestond uit het op gezette tijden door gezang opluisteren van de diensten, daarbij evenals de kanunniken in koorbanken gezeten.
Reeds sedert de aanvang van de veertiende eeuw was het hier ter stede gebruikelijk dat memorieheren de litanieën zongen bij de gezongen uitvaartdiensten en bij de periodieke memoriemissen. In het midden van de vijftiende eeuw voegde zich hierbij een college van de zangers van de "zeven getijden", welks medewerkenden, evenals de kanunniken in de kapittel- en domkerken, op de vaste gebedsuren zongen en reciteerden.
De memorieheren waren allen geestelijken. De fondsen van dit "college van de ghemeene priesters en choorgesellen van de memorie" werden door uit dit college gekozen "memoriemeesters" beheerd. Tot de zangers van de getijden konden ook aanzienlijke leken behoren en het beheer van de fondsen van dit college werd door van overheidswege aangewezen wereldlijke" getijdenmeesters" uitgeoefend.
In de stadskerken werd het koor met zijn koorbanken tot een afgesloten ruimte gemaakt, welke vaak iets hoger gelegen was dan de kerkvloer en die aan de voorzijde afgesloten was door een oxaal of door een koorhek. Ook het koor van de Laurenskerk was op soortgelijke wijze ingedeeld. Enkele oude berichten wijzen op de aanwezigheid van een oxaal, waarvan echter tijdens de restauratie geen sporen gevonden zijn.
Op het middenkoor bevonden zich o.m. het hoofdaltaar, een sacramentshuisje en de banken voor de zangers van de getijden en de memoriën. Het hoofdaltaar was, naar enkele berichten doen vermoeden, vrij groot van omvang en van een hoge opbouw voorzien.
Het sacramentshuisje was op de traditionele plaats tussen de le en 2e kolom aan de noordzijde van de hoogkoorsluiting geplaatst. De fundering van dit bouwsel is reeds kort na de aanvang van de restauratiewerkzaamheden in 1952 teruggevonden.
Tijdens de beeldenstorm in de zuidelijke en noordelijke Nederlanden in het jaar 1566, waarbij elders veel meubilair en andere bezittingen verloren gingen, werd hier ter stede, mede op advies van de prins van Oranje, dag en nacht wacht gehouden.
Citaat uit dit verhaal:
Lumey komt den 25en Juli 1572 in de stad en eischt de kerkschat van St. Laurens, die door goudsmeden getaxeerd wordt op een waarde van ruim 2299 ponden Vlaamsch, tot betaling van zijn krijgsvolk op. Later brengen de burgemeesters dit bedrag in rekening aan de Staten, als voorschot ten behoeve van de gemeene zaak.
En dit kreeg Rotterdam ervoor terug, citaat uit dit verhaal:
In 1576 verwierf Rotterdam, dat veel gelden voor de het begin van de Tachtigjarige Oorlog beschikbaar gesteld had, als tegenprestatie uit de grafelijke domeinen o.a. het baljuws- en schoutsambt van de stad en het baljuws- en dijkgraafsambt van Schieland.
Gedurende de eerste maanden na den overgang van Rotterdam wordt het gelijkheidsbeginsel, door de Staten op het stuk van den godsdienst aanvaard, blijkbaar in acht genomen.
Huybert Duyfhuys
de laatste pastoor van de St. Laurenskerk (1556 - 1572)
LINK
Wel heeft de stad geen eigen pastoor meer sinds de vlucht van Huybert Duyfhuys, maar de St. Laurens blijft voorloopig nog voor den Katholieken eeredienst ingericht. Brandt heeft ons het verhaal van Duyfhuys' vertrek overgeleverd: kort na den intocht van Bossu's troepen in Rotterdam roept een Spaansch priester in een preek voor zijn landgenooten in de parochiekerk uit Ook déze kerk is met Lutherij besmet en de oorzaak daarvan is hier tegenwoordig, maar het zal niet lang duren of men zal een vuur onder hem stoken.
De pastoor, die zelf geen Spaansch verstaat, wordt door een schipper, die op Spanje vaart, op de beteekenis van deze woorden opmerkzaam gemaakt, hij wacht niet, tot de daarin gelegen bedreiging ten uitvoer wordt gelegd, maar ontvlucht de stad en zal later nog een rol van beteekenis in het kerkelijk leven te Utrecht spelen.
De door zijn vertrek opengevallen plaats wordt niet vervuld. Van de te Rotterdam wonende priesters is er geen in staat om deze verantwoordelijke functie naar behooren te vervullen. In de tweede helft van het jaar 1572 zijn nog maar 5 priesters van de heele voormalige geestelijkheid aan de St. Laurens verbonden en deze leven allen in concubinaat.
De dienst wordt in die dagen waargenomen door rondreizende predikers; met zekerheid is ons dat bekend van Martinus Duncanus, den voortvluchtigen pastoor van de Oude kerk te Delft, die den 12en November in de St. Laurens de H. Mis opdraagt. Het is tevens de laatste Katholieke godsdienstoefening te Rotterdam, twee dagen later laten de burgemeesters zooveel mogelijk alle beelden en altaren uit de kerk verwijderen, zoodat den dag daarop de eerste Hervormde eeredienst in een passend milieu kan plaats vinden.
Het volgend jaar wordt het opruimingswerk voortgezet en in 1575 besluit de stad, de nog onder haar berustende ornamenten door de thesauriers te haren behoeve te laten verkoopen.
Nadere bijzonderheden over de wijze waarop de "alteratie" in zijn werk is gegaan, zijn helaas onbekend. Maar het feit, dat de kroniekschrijvers eenvoudig volstaan met te constateeren, dat den 15 den November de eerste Calvinistische predikatie in de voormalige parochiekerk wordt gehouden, wekt het vermoeden, dat ernstige ongeregeldheden achterwege zijn gebleven.
Over Lumey, de man die de schatten van de St. Laurenskerk in beslag liet nemen:
Graaf Guillaume Lumey de la Marck
1542 - 1578
Volgens de geschiedenis de aanvoerder van de watergeuzen, maar dan wel een die zich snel gehaat maakte door zijn drieste optreden, uit ons kastelen verhaal dit citaat:
1568
Slot Honingen
Slot Honingen werd in 1574 verwoest nadat Graaf Willem van der Marck, beter bekend als (Heer van) Lumey, de admiraal van de Geuzen, er gevangen had gezeten
Lumey was de man achter de moord op de later zoo genoemde Gorkumse Martelaren
ook was hij verantwoordelijk voor de plundering van de St. Laurenskerk
de reputatie van Lumey was op een gegeven moment zoo slecht dat hij door Leidse schutters gevangen werd gezet op Slot Honingen
Rotterdamse schutters haalden hem er weer, helemaal berooid, uit,
de vroedschap van Rotterdam betaalde Lumey 50 pond per week om weer wat op krachten te komen
om te vermijden dat Lumey daar ooit weer gevangen zou worden gezet werd slot Honingen gedeeltelijk verwoest.....
1645
Slot Honingen
In 1574 was slot Honingen nog een "seer rijck ende heerleyck gebouw, gelegen een vierendeel mijl oostwaerts buiten de stadt Rotterdam tussen het dorp Cralingen en de Mase"
In ons rampjaar verhaal kun je lezen over de korrupte Johan Kievit en Slot Honingen.....
Toen Aad ooit verhuisde naar Brabant had hij, als leerling van een Protestantse school, nog nooit gehoord van de Martelaren van Gorkum. Bij toeval kwam hij in een wijk te wonen met allemaal straten vernoemd naar de Martelaren van Gorkum, arme Aad, had daar nog nooit (toen) van gehoord, censuur op school ???
Want, lees maar eens mee over Lumey :
Op 25 juni 1572 viel Gorkum in
handen van de geuzen. Hun aanvoerder Lumey liet 19
rooms-katholieke priesters overbrengen naar Den Briel, waar
zij in de nacht van 8 op 9 juli werden opgehangen.
Alle geestelijken, priesters en broeders die in de stad Gorkum
aanwezig waren, werden gevangen genomen en gedwongen het nieuwe geloof aan te nemen. Zij werden opgesloten in een kasteel waar zij voortdurend werden vernederd en gefolterd. Nadat zij in een schuit naar Den Briel waren vervoerd, werden zij in de turfschuur van het verlaten Elisabethklooster opgehangen en stierven op 9 juli de marteldood.
In 1671 werden zij zalig en in 1867 door Paus Pius IX heilig verklaard.
De martelaren van Gorkum
Terug naar ons verhaal over de St. Laurenskerk:
De Laurenskerk was gesloten en er konden dientengevolge geruime tijd geen diensten worden gehouden. Het bleef hier echter rustig en aan het einde van genoemd jaar werden de diensten wederom hervat, doch na de beroeringen in het jaar 1572 werd door de overheid de hoofdkerk van de stad toegewezen aan de aanhangers van de "nye leer". Gedurende dit en het volgende jaar werden alle aanwezige altaren en beelden verwijderd en tijdelijk opgeslagen op het koor in afwachting
van verkoop naar elders.
In 1575 werd besloten de "casufelen, cappen en andere ornamenten" te laten verkopen, hetzij hier of in Engeland, en eerst in 1581 werd het hoofdaltaar afgebroken.
Het koor in de 17e eeuw.
Van de indeling van het koor na de reformatie kan men zich een goede voorstelling maken aan de hand van enkele interieurschilderijen uit het midden van de 17e eeuw. Bewonderenswaardig is vooral het werk van Antonie de Lorme, voor wie de Laurenskerk het enige object van zijn uitgebreide oeuvre vormde. Ook een tweetal schilderijen van Daniel de Blieck geven een indruk van het interieur van de kerk na de overgang tot de gereformeerde religie.
De Zuidelijke zijbeuk van het schip der Kerk omstreeks het jaar 1660, gezien naar het Oosten
Naar uit deze afbeeldingen blijkt, was het koor over de gehele breedte door een houten hek, staande tussen de oostelijke kolommen van het transept, van het overige deel van de kerk afgesloten. Volgens een op een schilderij van Anthonie De Lorme in het Museum Boymans-van Beuningen boven de deuren van het middengedeelte voorkomend jaartal zou het koorhek uit het jaar 1593 dateren.
Het koorhek bestond uit een vrij hoog gedeelte ter afsluiting van het middenkoor en lagere vakken ter afsluiting van de zijbeuken van het koor en van de aansluitende grote kapellen aan de noord- en zuidzijde van de kerk. Het hoge middengedeelte vertoonde in de as van het koor een opening met twee deuren, waarboven een vulling, waarop voorkwamen de wapens van het gewest Holland en de stad Rotterdam.
Links en rechts van de opening en tegen de kolommen ter weerszijden waren pilasters op piedestals aangebracht, waartussen velden met gedraaide spijlen boven een dichte borstwering.
Boven de middendeuren van bovengenoemde koorafsluiting was een zeer groot z.g. Tien Geboden bord aangebracht, hetgeen later werd geplaatst boven het zuidelijke toegangsportaal, waar het in 1940 is verbrand.
Door een merkwaardige speling van het lot is evenwel het houten koorhek tot op de huidige dag bewaard gebleven. Dit vindt zijn oorzaak in het besluit van kerkmeesters van 29 Januari 1715 toen werd "geresolveert ende vastgestelt dat men het oude houte hek vant Hoog Choor sal geven aan de Kerk van Moercapel."
De ambachtsheerlijkheid van Moerkapelle behoorde in die jaren aan de stad Rotterdam toe en een aantal burgemeesters trad achtereenvolgens als ambachtsheer op. De zorg waarmede men dit toen reeds oude hek aan de nieuwe situatie aanpaste is een gunstig voorbeeld van "Monumentenzorg" uit vroegere eeuwen.
Het hek werd in verband met de geringere kerkbreedte ingekort en de middendeuren gewijzigd tot twee afzonderlijke deuren links en rechts van de preekstoel. Achter de spijlen werden schotten aangebracht welke naar believen konden worden weggenomen en een ouder opschrift werd aan het oog onttrokken doordat men er losse schotten met nieuwe tekst voor plaatste.
Bij de recente restauratie van het kerkje van Moerkapelle waarbij het hek hersteld en verplaatst werd, werden de resten van dit oude opschrift met zijn gothische letters aangetroffen.
Met behulp van het reeds meerdere malen genoemde bijna fotografisch juiste schilderij van De Lorme en na raadpleging van verschillende bijbelvertalingen ouder dan de uit de jaren 1619 - 1639 dagtekenende Statenvertaling, bleek dat de tekst behoudens zeer kleine afwijkingen gevolgd was naar die van de z.g. Embdense vertaling en wel ontleend aan de profeet Jesaja: Hoofdstuk 1 verzen 16 tot en met 20.
Een bijbel uitgegeven "tot Delft by Aelbert Hendricksz wonende aent Merctveldt in 't jaer ons Heeren Jesu Christi MDLXXXl (= 1581), ghedruckt na het seer ghepresen ende loffelick excemplaer tot Embden by saligher Gielis van der Erven uutghegeven", vermeldt de onderstaande, voorzover valt na te gaan van het oorspronkelijk opschrift op het hek slechts in enkele letters afwijkende tekst:
Wasschet/reynighet u/doet uwe boose wesen van uwen ooghen: latet af van het boose.
Leeret wat goets doen/pooget na rechten: helpt den verdructen/schaffet den weesen recht/ ende helpet der weduwen sake.
Soo coemt dan/ende latet ons te samen richten/spreect de Heere: wanneer uwe sonde oock alreede bloetroot is/so sal sy doch sneeuwit worden:
ende wanneer sy oock alreede is als rosynverwe/so sal sy doch (wit) als wolle worden.
Willet ghy my hooren/so sullet ghy des lants goet genieten.
Weygert ghy u daerentegen/ende zyt ongehoorsaem/so sullet ghy vanden sweerde gegeten worden: want de mont des Heeren seyt het.
Dit bovengenoemde oorspronkelijke opschrift is aan de hand van de te Rotterdam verrichte onderzoekingen, te Moerkapelle hersteld en aangevuld.
Het interieur van de Hervormde Kerk in Moerkapelle met het koorhek uit de St. Laurenskerk van Rotterdam
In de Laurenskerk was op het middenkoor een aantal banken geplaatst. De z.g. regeringsbank, welke tot aan de brand in 1940 in de koorsluiting was opgesteld, is op het meer vermelde schilderij van Anthonie De Lorme duidelijk te onderkennen. De door enkele schrijvers gedane suggestie dat deze oorspronkelijk de functie van gestoelte voor de "kanonniken of prebende priesters" zou hebben vervuld en kort na de reformatie op deze plaats opgesteld zou zijn, werd door de stijlvorm alsmede door een op dit gestoelte voorkomend jaartal (1618) gelogenstraft.
Opschriften ter weerszijden op de achterwand aangebracht, ontleend aan de eerste Brief van Paulus aan de Corinthiërs (11 : 23 t/m 26) behelsden verwijzingen naar de wijze van Avondmaalsviering.
Vermoedelijk was genoemde bank identiek met een in 1618 ten dienste van kerkmeesteren op het hoogkoor aangebrachte gestoelte.
De uit het jaar 1623 daterende Admiraliteitsbank, welke eveneens in 1940 is verloren gegaan, is op het schilderij van Anthonie de Lorme nog juist zichtbaar.
Het koor in de 18e eeuw, het koperen hek.
Het Koperen Hekwerk uit 1715
In het begin van de 18e eeuw werd het gehele interieur van de Grote Kerk onderhanden genomen en verfraaid. In het middenschip werd de oude preekstoel daterende uit 1580 in het jaar 1708 door een nieuwe vervangen.
Ook werd een ander doophek opgesteld, alsmede een aantal statiebanken vernieuwd, Nieuwe koperen kronen en kandelaars werden aangeschaft. Doch ook het koorgedeelte ontkwam niet aan de zucht tot verfraaiing. Hier werd in 1715 een koperen koorhek voltooid dat grote vermaardheid zou verkrijgen.
Oorspronkelijk waren de plannen tot verandering van de indeling van het koor niet zoveel omvattend geweest en zouden deze zich slechts beperken tot de verplaatsing van de delen van het oude houten koorhek.
In de resolutie van kerkmeesteren van 29 November 1707 werd n.l. vastgesteld de hecken van de groote kerck dewelke den trans affsluyten af te breken en deze opnieuw te stellen aan de Pylaeren van de kerckmeesters en Diacony camer. En op 17 Januari van het volgende jaar daer is den timmerman Pieter Cock geordonneert 't heck van 't hoog Coor tot op 't hardt van de tweede pylaer ten eersten agter uyt te setten.
Echter reeds een jaar daarna worden in de resoluties van kerkmeesters andere plannen vermeld. In Februari 1709 is er sprake van een opdracht aan de timmerman en de smid om een bestek en een tekening te maken om daarnaar te besteden de deuren en de ijzeren hekken die het hoogkoor en de trans van de kerk zullen "bevrijden".
Op 9 April 1709 werden aanbesteed de Isere hecken met syn toebehooren soo als de modellen ende teykeningen sullen aanwysen. Rontom 't Coor met scharpe punten hoog seven voet en twee scheyhecken een in 't Noordpant en een in 't Zuydpant hoog Negen voet met harpoenen.
De vervaardiging en leverantie van deze hekken werd opgedragen aan Pieter Uyterweer en Bruyn de With voor vier en twintig gulden per honderd pond, welk bedrag bij leverantie vóór 1 Juni 1710 vermeerderd zou worden met 10 stuivers per honderd pond.
In Januari 1710 bepaalden kerkmeesters dat bij opstelling van deze hekken dezelve zodanig gegrond moesten worden dat het altijd mogelijk zou zijn het ijzerwerk blauw te kunnen verven en de punten te kunnen vergulden.
Gedurende de aansluitende jaren komen vervolgens in de resoluties van kerkmeesters regelmatig berichten voor omtrent het in de plaats van het achteruitgestelde houten hek, op te richten monumentale koperen koorhek.
In het jaar 1711 ontving de beeldhouwer François Douwe de opdracht tot het ontwerpen van een rijk versierd koorhek. François Douwe maakte daartoe kIaarblijkelijk eerst reizen naar Antwerpen, Mechelen en Amsterdam. In April van genoemd jaar verkreeg François Douwe vergunning alreeds een paar blokken marmer, geschikt voor het beoogde hek aan te schaffen.
François Douwe ontwierp een rijk versierd koorhek, hetwelk uitgevoerd was gedacht in marmer en koperwerk en maakte hiervoor de definitieve tekening, welke door kerkmeesters werd goedgekeurd. Na een voorafgaand overleg met enkele kopergieters omtrent prijspeil en leveringsmogelijkheden werd op 20 September 1712 het koperwerk voor het hek aanbesteed.
Een uitvoerig bestek beschreef afmetingen en aantallen van de onderdelen, de wijze van gieten, de soort van koper, waarvan een monster ten kerkekantore aanwezig was, de termijn van oplevering en de boetebepaling bij te late levering.
De houten modellen voor de te gieten onderdelen zouden aan de gieter ter beschikking worden gesteld en moesten heel nauwkeurig worden gevolgd.
Het werk werd opgedragen aan de bekende Rotterdamse geel gieter Quirijn de Visser Willemszn. voor de som van 19 stuivers en 6 penningen per pond te rekenen tegen z.g. Rotterdams licht gewicht. In 1713 werd met de funderingswerkzaamheden van het hek aangevangen en in 1715 was het gehele werk voltooid. Het marmerwerk zal zeer zeker grotendeels door de ontwerper zelf gehakt zijn en eveneens zal hij de houten modellen voor het gietwerk gesneden hebben.
Het koorhek bestond uit een hoger opgetrokken middengedeelte en twee zijvakken, Het middengedeelte werd gevormd door twee rijk versierde koperen deuren, omvat door een monumentale gebeeldhouwde marmeren omlijsting. In een opengewerkte marmeren latei, direct boven het koperwerk waren drie wapenschilden uitgehakt. waarop oorspronkelijk de wapenfiguren van de kerkmeesters Pieter de Mey, Mr. Willem van Hogendorp en Philips van der Hoeven waren aangebracht.
In 1795 zijn deze wapens, evenals zovele andere in de kerk, weggehakt. Boven de kroonlijst van de poort was temidden van fraai ornamentaal lofwerk het wapen van Rotterdam geplaatst.
Links en rechts van de middendeuren waren op een voetstuk van twee soorten marmer, vakken van koperwerk aangebracht, welke vakken elk voor zich wederom symmetrisch waren opgevat. In het midden van elk vak of zoals het bestek zegt in 't midde voor de staketzels was een uitgebreid middenmotief aangebracht.
In het bestek worden deze onderdelen beschreven met de woorden: twee piramide met haar trecke, pedestale en figure ornamente slaande op de Oude en Nieuwe Wet, als in de schets wordt aangewesen ent Model gemaakt sal worden.
Het Oude Verbond was verzinnebeeld in het linker vak door een bijbel met ingegraveerde tekst uit het boek Exodus (hoofdstuk 20), liggende op een kogelvormig lichaam, waarop de woorden: PONDUS GRAVE, d.w.z. zwaar gewicht. Deze voorstelling werd geaccentueerd door sierende takmotieven, ontleend aan het dor gewas van doornen en distelen.
Het Nieuwe Verbond was weergegeven in het rechtervak door een bijbel met ingegraveerde tekst uit het evangelie naar Lucas (hoofdstuk 2), liggende op een hoeksteen, waarop de woorden ONUS LEVE d.w.z. lichte last.
Hier waren in de begeleidende versiering leven en overwinning verbeeld door de toepasselijke motieven van bloeiende en vruchtdragende ranken en een palmtak.
De signatuur van de ontwerper was aangebracht boven de kroonlijst van het middengedeelte.
Kerkmeesters hebben op 9 December 1712 een lening groot f 5.000, van de stad ontvangen voor de uitvoering van genoemd hek. Naar de historieschrijver G. van Reijn meedeelt, verkreeg de ontwerper als honorarium f 13.775, waarin ook begrepen was een aandeel van het koper, dat hij had geleverd. In het totaal kostte het hek f 32.000, , een voor die
tijd zeer aanzienlijk bedrag.
Vele generaties van Hervormde Rotterdammers stelden het zich tot een eer hun huwelijksbevestiging te doen plaatsvinden achter het koperen hek. Dit is echter niet van de aanvang zo geweest.
In de 17e eeuw was het gewoonte des Zondags drie godsdienstoefeningen te doen houden, bovendien nog gevolgd door een avondgebed. Hierbij werd de gemeente aangemoedigd de tijd tussen de vaak lange diensten in de kerk door te brengen. Dat het daarbij niet altijd rustig toeging blijkt wel uit herhaalde malen uitgevaardigde ordebepalingen.
Daar zeer lang het gebruik heeft bestaan, hier zowel als elders, huwelijksinzegeningen alleen te doen plaatsvinden des Zondags onmiddellijk na de dienst, is het duidelijk, dat dit niet steeds in de gewenste rustige sfeer geschiedde. Tal van ingezetenen plachten dan ook voor de huwelijksinzegeningen de stille rust van een dorps kerk in de nabije omgeving te prefereren, maar konden hiermede toch niet de vordering van een geldelijke bijdrage aan de Rotterdamse kerkelijke gemeente ontlopen.
Er ontstonden uiteraard wrijvingen op dit punt, waarna in 1727, na lang delibereren, een besluit volgde om huwelijksverbintenissen ook op andere dagen te doen geschieden dan op Zondag, zij het tegen betaling van extra kosten.
Behalve het meer en meer toenemend gebruik huwelijksinzegeningen in het afgesloten koor te doen plaatsvinden bestond reeds sedert de oprichting van de VOC de gewoonte speciale diensten te beleggen in het koor bij de gelegenheid van het uitvaren van de vloot. In later tijden verwaterde dit gebruik en het verviel uiteraard geheel bij de opheffing van de VOC.
Andere bijzondere diensten, zoals Avondgebed e.d. werden tot in deze eeuw nog in het afgesloten koorgedeelte gehouden.