

Swart
Swart, de Pacificator van Atjeh
De opvolger van Van Daalen. Swart is de geschiedenis ingegaan als de Pacificator van Atjeh.
Hij ging met een 'fileermes' door Atjeh en 'ruimde de laatste verzetshaarden op'.
Vele 'onverzoenlijken en hun trawanten' werden op zijn bevel maandenlang meedogenloos achtervolgd en vervolgens 'na gebleken verzet neergelegd'.
Als hij een oeléëbalang bestraffend had toegesproken trok hij soms als straf aan het oor van de oeléëbalang
Een van zijn favorieten was Christoffel.
Uit het verhaal over Van Daalen dit citaat over de opvolging van Van Heutsz :
Bijvoorbeeld Snouck Hurgronje versus Van Heutsz :
Snouck Hurgronje, Van Heutsz' adviseur, achtte Van Daalen ongeschikt. En in een brief aan den Gouverneur Generaal Roose-boom - als het ware een Mene Tekel --schreef hij o.a., gedateerd 2 October 1903:
De Heer Van Daalen heeft eene diep gewortelde minachting voor al wat Inlander is. Deze uitte zich o.a. in de belachelijke eischen van eerbiedsbetoon, die hij aan hoofden zoowel als minderen stelde. Van omgang met hoofden was geen sprake: na den kniekus gebracht te hebben moesten zij staande bevelen aanhooren of vragen beantwoorden. Wegens - meestal ten onrechte - vermeende fouten in het plaatsen van hun zegel, ontvingen de hoofden brieven onbeantwoord terug, met de mededeeling, dat zij een beter afschrift konden indienen, vergezeld van eene geldboete. Alles moest voor den bestuurder sidderen. De rotan werd bij het inprenten van eerbied voor het gezag zoowel bij het inwinnen van inlichtingen geenszins gespaard.
Met de meest tyrannieke willekeur had eene zoogenaamde rechtspraak plaats. Gelijk bekend geschiedt de rechtspraak in Atjeh door de hoofden onder leiding der civiele ambtenaren en gezaghebbers. Nu is voorzeker het lage standpunt van ontwikkeling veler hoofden wel een reden tot verontschuldiging van het feit, dat vooralsnog de vonnissen dikwijls geheel door den civielen bestuurder geslagen en door de hoofden - niet zelden geheel tegen hun inzicht - bezegeld of geteekend worden. Verder brengt het gemis aan juridische kennis en ervaring van vele bestuurders mede, dat hunne vonnissen vaak van dien aard zijn, dat geen rechtsgeleerde ze voor zijne rekening zou willen nemen. Dit alles behoort geleidelijk te veranderen, doordien met Inlandsche rechtspraak vertrouwde ambtenaren de hoofden werkelijk leiden, in plaats van hen eraan te gewennen, dat het stellen van hun zegel of hunne handteekening niets met hunne meening te maken heeft.
Bladzijden zou ik kunnen vullen met voorbeelden van de inhumane, ruwe, tactlooze manier van besturen en rechtspreken van dezen in vele opzichten verdienstelijken officier. Ik acht het te meer noodig hierop te wijzen, omdat het in Atjeh vaststaat - Generaal Van Heutsz sprak het meermalen zoo goed als in het- openbaar uit - dat de tegenwoordige luitenant-kolonel Van Daalen den Generaal als gouverneur moet opvolgen.
Voor het ruwe werk der onderwerping eener in verzet zijnde Inlandsche bevolking acht ik geenen mij bekenden officier geschikter dan den Heer Van Daalen, en voor hetgeen hij te dien aanzien in Atjeh gepresteerd heeft, nauwelijks eene belooning te hoog. Gaarne erken ik, dat ik aan den omgang met den Heer Van Daalen, die steeds zeer aangenaam was, menige leering dank. Des te meer betreur ik het echter, dat zulke zeldzame talenten voor het bestuur voeren onbruikbaar zijn door karaktereigenschappen, die men niet kan veranderen. In het belang van Atjeh hoop ik, dat aan deze mijne waarschuwing door de Regeering het noodige gewicht gehecht zal worden, vóórdat jaren van treurige ervaring er het stempel op hebben gedrukt.
Duidelijker kon het moeilijk gezegd worden - duidelijker waarschuwing liet zich bezwaarlijk stellen.
Maar de vraag bleef: wie dan wél? Welbeschouwd konden buiten Van Daalen slechts Van der Maaten, Colijn of Swart in aanmerking komen. Dat wist Van Heutsz ook. En in zijn meermalen aangehaalde beoordeeling betreffende Van Daalen schreef hij:
Ik blijf alzoo bij mijn vroeger particulier te kennen gegeven oordeel dat de luitenant-kolonel G. C. E. van Daalen de aangewezen man is om, bij mijn aftreden mij als Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden op te volgen en ik spreek dit oordeel uit in weerwil dat er officieren in dit gewest dienen - in casu de majoor Swart en de kapitein H. Colijn - die door eigenschappen van hoofd en karakter hooger moeten worden aangeslagen dan overste Van Daalen.
Doch deze beide Heeren zijn candidaten voor de toekomst, na overste Van Daalen.
Kapitein Colijn is nog te laag in rang en te jong in de ranglijst om hem thans reeds als candidaat voor het gouverneurschap in beschouwing te nemen en majoor Swart gaat aan hetzelfde euvel mank om mij direct op te volgen. Maar in dezen majoor heeft de Regeering een zeer geschikt opvolger van overste Van Daalen en tevens een reserve bij de hand als bij overste Van Daalen na zijn optreden als Gouverneur, onverhoopt, zijne vroegere neigingen tot te streng, te ruw en te arbitrair optreden weder de overhand mocht ten krijgen, het ruwe soldatenwerk tot nadeel van
de pacificatie en ontwikkeling van het land opnieuw te veel op den voorgrond mocht treden,
alsdan mocht blijken, dat hij in de laatste jaren
die neigingen slechts tijdelijk had weten te onderdrukken.
Het devies van Swart luidde :
Toon den inlander, dat je hem vertrouwt,
maar zorg tegelijk dat hij inziet, dat je de macht hebt en de kracht hem je wil op te leggen, hem te doen gehoorzamen.
We beginnen met het afscheid van Swart als Gouverneur van Atjeh op 22 September 1918, natuurlijk geschreven door een tijdgenoot en bewonderaar :
De groep ambtenaren en officieren moet het uit meerdere toespraken van den laatsten tijd gebleken zijn, hoe Gouverneur Swart waardeerde allen arbeid, die verricht werd in eenig onderdeel van het groote doel, dat hij zich stelde: de Pacificatie van Atjeh. De hem gebrachte, welverdiende hulde wilde hij steeds deelen met de mannen, die hem in zijn pogen hadden ter zijde gestaan. Het voorbeeld van Gouverneur Swart zette ambtenaren en officieren aan tot nauwgezette plichtbetrachting en grooten ijver, daardoor wist hij zich van aller medewerking te verzekeren. Op deze wijze kreeg Gouverneur Swart vereerders en vrienden, geboren uit onderlinge samenwerking.
Is het wonder, dat Gouverneur Swart met nauw bedwongen ontroering afscheid nam, dat hem het scheiden zwaar viel en dat mevrouw Swart, die al dat zorgen en werken, alle lief en leed meeleefde, het niet gemakkelijk had?
En toen kwam de sloep, om de vertrekkenden te brengen aan boord van de "Nias".
Dat moet een moeilijk oogenblik geweest zijn: die afvaart van het met veel zorgen en groote moeite hoogerop gevoerde land!
Gouverneur Swart!
met trots moogt Gij terugzien op het groote werkstuk, dat gij achter U liet en vóór U ligt een hooger ambt, waartoe onze Koningin U riep. In die hooge roeping ligge voor U groote voldoening en een verlichting van de scheiding.
Gouverneur Swart!
Atjeh zegt U dank, hartgrondigen dank voor het vele wat Gij deedt tot heil van land en volk; Atjeh wenscht U toe kracht om opgewekt Uw nieuwen taak te aanvaarden!
Dat was het afscheidswoord van Atjeh - van zijn land en van zijn menschen.
Maar het volle, rijke afscheidswoord, volkomen van beeld, van achtergrond, omlijsting en sfeer, levenswarm en levenswaar, schreef I. Feenstra in de Nieuwe Rott. Courant (20 Mei 1919, doch gedateerd September 1918).
Feenstra was in die afscheidsdagen op Atjeh, en hij heeft er gestaan zooals wij allen, in de leeszaal van de Atjehclub, onder de portretten van alle Atjehsche generaals. En hij schreef:
"Deze oudste generaals van Atjeh moesten wel bar kijken; als wachters van Nederlands souvereiniteit op een strook zand tusschen de zee en het onbekende binnenland. Wat zij aan elkaar overgaven was het gezag over smalle kuststaatjes. Soms slechts een schijn-gezag; soms pas met bloed bevestigd. De zee was geblokkeerd, het land was blank op de topografische schetskaart, de lucht was vol verraad en intrige.
Wat latere militaire gouverneurs aan elkaar konden overgaven, was al meer. De kleine staatjes zonder grenzen waren vervoegd, de tyranne-tjes opgeruimd, de zee was vrij van roovers en de bergen van den Oeloe waren al niet onbereikbaar meer. Maar nog altijd was er veel geschiet, waren er bentengs, kanonnen, prikkeldraad noodig en was oppassen-is-de-boodschap het eerste consigne dat de generaals elkaar overgaven.
Maar de opstandige volken werden tot benden, de benden met geweren tot troepjes met blanke wapenen, en opgejaagd tusschen den honger van het oerwoud en de marechaussee, werden de troepjes tot enkelingen - taaie wildemannen, die de vrijheid van de wel verscholen ladang verkozen boven den geregistreerden kampongpas.
Ook zij moesten verdwijnen. En ze gingen, al waren ze even dapper als generaals. Ze werden neergelegd. Niet omdat het neerleggen een sport is van de Compenie, maar omdat in dezen modernen maatschappelijken lusthof, met al die rechte laantjes en rechte vakken van wetsparagrafen en reglementen, jammer genoeg geen plaats wordt gereserveerd voor wat knoestige, krom gegroeide rooversromantiek.
Atjeh kreeg andere voorvechters en panglima's dan de ten doode gewijde klewangzwaaiers. Ze zagen er heel wat nuchterder uit dan deze en tandakten niet. Er kwamen landmeters en geologen, ingenieurs voor spoorwegen en irritatiewerken, commissarissen en secretarissen, inspecteurs en schoolmeesters - ja, de laatsten vooral.
Zoodat dan nu de laatste militaire gouverneur aan zijn opvolger, den eersten alléén civielen, een Atjeh kan overdragen, dat netjes gekleed is in het keurslijf der beschaving. Daar zit wel weinig kleur en weinig krul aan dat pakje - en ten slotte komen zoo alle landen en alle volken op elkaar te gelijken als weeskinderen uit een gesticht, maar het moet nu eenmaal zoo. Het kleed zit Atjeh nog wat onwennig. Atjeh is ook wat ongewasschen en ongekamd en alles is nog zoo nieuw. Maar reeds nu doet het in het nieuwe pakje erg coquet en wiegelt het als een inong in haar heupen. Dat zwierige komt ook nog wel."
En hij beschrijft verder hoe generaal Swart zijn opvolger zal meenemen langs de stations van de Atjeh-tram... waar eens werd gevochten. En langs het kerkhof Peutjoet. En in de auto langs Blreuen over den Gajoeweg. En op het kantoor, het "stoepje" voor de overgave van bundels en registers. En dan:

Generaal Köhler
link
"Het was in 1873 dat de eerste generaal, generaal majoor Köhler, bij de eerste Atjeh-expeditie sneuvelde. Nu is het 1918 en gaat de laatste generaal van Atjeh. Vijf en veertig jaren, nog geen halve eeuw, het lijkt zoo kort voor het groote werk, dat hier is gedaan; vooral als men nog bedenkt, dat er de eerste tientallen jaren veel gesloopt moest worden, om later te kunnen bouwen.
Vijf en veertig jaar!
De marmeren schilden op de poort van Peutjoet zijn historie en liegen niet! Die eerste generaal viel te Koeta Radja, bij de missigit, enkele honderden meters van zijn graf.

Foto uit 1895 :
de Missigit Beitoe Rahman, net weer opgebouwd door de Nederlanders
na hem eerst zelf verwoest te hebben
Wel was het gebied toen klein en het gezag wankel als tusschen leiden en vallen zoo weinig schreden konden. De laatste generaal gaat nu van Atjeh onder het Wilhelmus; nagejuicht met een hartelijkheid, die onmiskenbaar is...
Wat hij verliet, is een staatsgebouw, klein en nieuw, maar hecht en goed doortimmerd, waarin de opvolger nu verder naar civielen smaak het meublement zal arrangeeren. Er zal niet veel te verschikken zijn. Deze laatste generaal had reeds een goed burgerlijken smaak.
Gedurende een tienjarig besturen van Atjeh heeft deze generaal het verstaan niet generaalsch te doen en uitsluitend gouverneur te zijn. Langzaam aan maar zeker is het corps bestuursambtenaren van Atjeh omgewerkt. De luitenants en kapiteins, die dienst deden als controleurs, gingen terug in de gelederen en werden vervangen door burger-ambtenaren; de majoors, die als afdeelingshoofden fungeerden, gingen voor assistenten-resïdent. Militaire posten werden opgeheven, schooltjes en dorpsbanken werden gesticht. Zonder schokken ging de verandering door.
Men maakte zich wel eens ongerust. Zeker! Oude Atjehmannen hebben niet veel vertrouwen en denken behoudend. Ten onrechte, zooals tot nu toe gebleken is.
Het is een moeilijke boodschap, den vredespalm te brengen aan roerige volken. Het is niet voldoende hem met een compliment neer te zetten in de salon en er verder nooit meer naar te zien. Als een onwelkom geschenk verhuist hij dan spoedig naar den zolder. Daar moet wel af en toe eens door de ruiten worden gekeken of de beschonkenen de gave wel behoorlijk verplegen en begieten. En anders komt er een oude ijzerbijter belangstellend op visite.
Ook is het niet voldoende kazernen af te breken en schooltjes te bouwen. Dat wil wel iedere schoolmeester en kan tenslotte iedere metselaar. Maar een groote generaalskunst is het die kazernen af te breken, die overbodig zijn geworden en de tusschenruimten te vergrooten naarmate de gemoederen rustiger worden... en de strategische autowegen beter.
Men heeft generaal Swart den pacificator van Atjeh genoemd. En zeker was hij een pacificator, een brenger en drager van vrede en rust. Maar de reiziger, die daareven voor de eerepoort der gesneuvelden stond en nu tusschen de stroeve generaalskoppen zit, weet wel dat er niet één pacificator was.
Wat doet het er toe welke van de bouwers den Meiboom zette in de kap van het gebouw waar vrede en ontwikkeling moesten gaan huizen? Zette men wel een Meiboom? Was het niet zonder feest een voortdurend rusteloos timmeren, dag in, dag uit; komen, elkaar aflossen, heengaan, heele ploegen bouwers? Is niet de veel genoemde pacificatie slechts een klein deel van de straffe curve van den vooruitgang, van de baan, die we met elkaar gaan en waarlangs we te vergeefs om hoogtemerken en mijlpalen vragen? Om een Meiboom, om een vlag in top op den dag dat de hoogste spant werd aangeslagen - terwijl het elken dag nog bouwen is en altijd bouwen ook zal blijven?"
En aansluitende op Feenstra's artikel over die oude Atjeh-generaals moge dit hoofdstuk worden besloten met een korte samenvatting van het groote werkstuk van den laatsten Generaal-Bestuurder, die als Pacificator de door die ouderen ingezette krijgsverrichtingen, de door die ouderen ópgezetten Bestuursarbeid beëindigde in de bestuursovergave aan een Civielen Resident.
Die samenvatting kan o.i. nuchter en zakelijk als volgt worden gesteld:
- 1e. De groote zegen van Generaal Swart's tienjarige bestuursperiode was het feit dat het bestuur gedurende tien achtereenvolgende jaren bleef en kón blijven in handen van een Gouverneur met zoo uitnemende bestuurstalenten.
- 2e. In de lange reeks jaren van 1873 tot 1898 had de Atjeher van onze bestuursvoering geen andere en betere ervaring verkregen dan het duidelijke gemis aan lijn en richting zoowel op militair als op civiel gebied; slechts de periode v. d. Heyden maakte hierop een gunstige uitzondering, doch zij duurde te kort om eenig blijvend resultaat op te leveren.
- 3e. Swart wist door zijn evenwichtig en rustig bestuur naast krachtig optreden en - waar noodig - hard en dadelijk neerslaan van verzet en onwil, den Atjeher bij te brengen de overtuiging dat ons bestuur op elk gebied óvermachtig was en bleef, terwijl hij daarnaast het vertrouwen van hoofden en bevolking won, zoodat hij naast gevreesd ook geacht en bemind werd.
- 4e. Swart slaagde erin door het nauwgezette volgen van de door van Heutsz aangegeven richtlijnen aan de bevolking gaandeweg de rust te verschaffen, welke de Atjeher zoo noodig had. Dat kon natuurlijk niet snel en niet zonder schokken worden bereikt, omdat de in een 40-jarigen onverbiddelijken strijd geslagen wonden nog te versch waren, terwijl daarnaast bij het neerslaan van de laatste verzetspogingen nieuwe wonden werden veroorzaakt. Dat kón niet anders, maar desondanks wist Swart uiteindelijk rust en vrede te bereiken.
- 5e. Doordat Swart op zoo volkomen wijze het vertrouwen zoowel van de adat-hoofden als van den eenvoudigen gampongman kon winnen, hechtte de Atjeher zich ook persoonlijk aan Swart - een typisch-Atjehsche eigenschap is: het zich hechten aan, het dienen van een persoon. En daardoor gelukte het hem weer zoowel de hoofden als de bevolking vertrouwen bij te brengen in ons bestuur, zoodat dan ook de bekende zinsnede in de Memorie van Overgave van Swart's eersten civielen opvolger; "alles wat in Atjeh op twee beenen rondloopt, haat den Europeaan" in zijn algemeenheid een schromelijke overdrijving en onjuist is - het hangt alles af van den persoon.
- 6e. Het langdurige bestuur van Swart vormde een uitnemende bestuursschool zoowel voor zijn officieren als voor zijn bestuursambtenaren, mits deze lang genoeg onder hem dienden. Want dan maakten zij zich Swart's bestuurs-methode eigen en vervolgden dientengevolge zoodra zij later zelf verantwoordelijke leidende betrekkingen in Atjeh bekleedden, den door Swart uitgestippelden weg. Gouverneur van Aken - een eveneens algemeen geachte en beminde figuur - is hiervan het beste voorbeeld. Zoowel de bestuursperiode van Swart als die van v. Aken zijn ongetwijfeld voor Atjeh de vruchtbaarste geweest; jammer genoeg was die van v. Aken (hij werd tot lid van den Raad van Indië benoemd en stierf kort daarna) van betrekkelijk korten, te korten duur.
- 7e. De eigenschappen, welke de Atjeher in Swart boven alles op prijs stelde, waren zijn eerlijkheid en zijn rechtvaardigheid eigenschappen, welke hij ook eischte van zijn ondergeschikten.
- 8e. Swart heeft al besturende en pacificeerende Atjeh rijp gemaakt voor burgerlijk bestuur in zijn vollen omvang, voor de bestuursovergave aan een Civielen Gouverneur, mits deze het bestuur bleef voeren overeenkomstig de richtlijnen van Swart en mits deze de takt en de handigheid bezat aan het militaire element bij de bestuursvoering voorshands een ruime plaats te laten.
De besten onder die civiele opvolgers zagen dit ook in en handelden dienovereenkomstig, zoodat zij geleidelijkheid betrachtten bij de voortschrijdende démilitairiseering en enkele kwetsbare en zeer gevoelige plekken in Atjeh onder een civielen militair gezaghebber lieten.
- 9e. Naast deze in Swart's geest werkende bestuurders zijn er onder zijn civiele en militaire opvolgers enkelen geweest, die niet uit de school van Heutsz-Swart voorkwamen en onvolkomen bekend waren met Atjeh en zijn geschiedenis; zij volgden de richtlijnen niet en hebben zoodoende het proces van vooruitgang enkele jaren vertraagde hetgeen zich pijnlijk deed gevoelen.
- 10e. Atjeh was inderdaad een uitzonderlijk gewest en het is te danken aan Swart's bestuursvoering en aan die van in zijn school gegroeide opvolgers, dat Atjeh in het Indische Gemeenebest de plaats kon innemen, welke het toekwam: de plaats van een normaal en normaal bestuurd lid!
De loopbaan van Swart werd toen zoo samengevat:
Op 16 October 1880 en op zeventien-jarigen leeftijd als vrijwilliger-soldaat in dienst getreden - op 4 Januari
1922, twee en veertig jaar later, op zijn verzoek en onder hernieuwde dankbetuiging eervol ontslagen als Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië, het op één na hoogste ambt: aldus de loopbaan van generaal H. N. A. Swart.
Een bijkans fantastische carrière met als middelpunt de eeuw-wisseling, welke voor Indië in zoo velerlei opzicht een keerpunt bracht. Van soldaat tot Excellentie...
Eigenlijk en op zichzelf beschouwd in dien tijd geen uitzondering - meer dan één adspirant-onderofficier, die als vrijwillig soldaat in dienst trad en over den Hoofdcursus den officiersrang bereikte, bracht het in die dagen óók tot Excellentie: J. B. van Heutsz werd Gouverneur-Generaal, dr. H. Colijn minister van Koloniën en van Defensie en Minister-President.
Óók twee mannen van de Buitengewesten - van Heutsz, de onderwerper van Atjeh én de man, die eindelijk en tenslotte de achterlijke Buitengewesten opende en de beschamende non-interventie politiek afsloot - Colijn, de vader van de Korte Verklaring en van de Nota Politiek Beleid en Bestuurszorg in de Buitenbezit-tingen, de rechterhand van v. Heutsz.
Naast en met en even na hen de derde groote en beteekenisvolle Bouwheer der Buitengewesten - Swart, de Pacificator van Atjeh.
Want dat, en dat vooral, is het hoogtepunt in dit leven: in zijn tienjarige bestuursperiode als Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden (Mei 1908-Augustus 1918), welke inzette na de teleurstellende bestuursperiode Van Daalen, heeft Swart Atjeh daadwerkelijk en blijvend, eens en voor al gepacificeerd.
Pacificatie van Atjeh, dat wil zeggen de omschakeling van militair in zuiver civiel bestuur, dat wil zeggen Atjeh omgevormd van een uitzonderlijk, duur, oneigenlijk en met klewang en karabijn bestuurd gewest tot een gewoon en vrijwel normaal gebiedsdeel van Ned.-Indië.
Pacificator van Atjeh - voor Indië en in het Boek der Indische Historie staan deze 10 jaren in dit leven boven al de voorgaande: boven de jaren van het werk als Civiel en Militair Gezaghebber in Poelo Raja en Lho' Seumawè (Atjeh, 1902-
1905), als Civiel en Militair Resident in de Zuider- en Ooster-Afdeeling van Borneo (1905-
1906), als Civiel en Militair Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden (1906-1908), en óók boven het sluitstuk: het Ondervoorzitterschap van den Raad van Ned.-Indië (1918-1922).
En in en met dat baanbrekende werk loopt dit leven, beweegt deze loopbaan zich door twee der merkwaardigste perioden van Indisch Koloniaal Bestuur en Indisch Koloniaal Leven: bijna twintig jaar vóór, ruim twintig Jaar na de eeuwwisseling. Om en bij die eeuwwisseling lag het keerpunt.
De figuur Swart is onverbrekelijk verbonden aan de omschakeling, de vernieuwing, welke ongeveer in 1898 werd ingezet; zijn bestuursrichting, zijn bestuursinzichten zijn van dien nieuwen en anderen, béteren tijd; zijn bestuursvoering en zijn bestuursbeleid zijn gesneden op den besten vorm van practische ethiek.
En wat meer gedetailleerd :
- Kapitein in Atjeh (1898-1900) - Swart en zijn Jannen - bevordering tot ridder 30 klasse der Militaire Willemsorde en verlof naar Nederland - terug in Atjeh (1901), geplaatst bij de marechaussee (1902) en Civiel Gezaghebber te Poelo Raja en te Lho' Seumawè (tot 1904)
- Buitengewoon bevorderd tot majoor en als Civiel en Militair Resident naar de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo
- Pacificatie van de Zuider- en Oosterafdeeling van Bomeo (1905-1906)
- Pacificatie van het Gewest Celebes (1906-1908)
- Onderneming tegen het eiland Soembawa (1908)
- Pacifeerend bestuurswerk op Atjeh (1908 - 1918)
- Vice-President van den Raad van Ned.-Indië (1918-1922) en eindelijk ambteloos burger
We zullen Swart dus nog wel eens tegenkomen op onze site...
En dan nog iets over de relatie met Christoffel, die hem hielp op Borneo en Celebes :
"Ik reken er vast op", zoo sprak ik hen toe, "dat die aanslagen vanaf vandaag uit zijn. Zou dat niet het geval zijn, dan kan ik de landschapshoofden verzekeren, dat ik hun dat geducht zal laten voelen! U kent Christoffel" Hoe of wat of waar, dat heb ik hun niet gezegd, maar ze kenden me daar nog uit den tijd toen ik majoor te Lho' Seumawè was en ze wisten dus dat het raak zou worden. Toen zeiden ze: "u kunt er op aan". En sindsdien werd de trambaan daar niet meer vernield.
Ja, en dat is het weer het ei van Columbus - wie goed wil besturen, moet zorgen dat de hoofden volkomen vertrouwen in den bestuurder stellen, maar dat ze tegelijkertijd ook voor hem in hun "rikketik" zitten. Ze moeten weten dat ze niet met hem kunnen spelen en nooit hun woord tegen hem kunnen (en dus durven) breken. Maar die bestuurder moet hun ook geven waaraan zij behoefte hebben, dus bovenal steun.
In Keureutóe heb ik Christoffel ontmoet en ik heb hem gezegd: "jij zorgt dat in dit gedeelte een eind komt aan het verzet en je kunt daarbij zéér streng optreden."
,,Dat komt in orde, overste", zei Christoffel. En
het kwam in orde.
Betrekkelijk spoedig heb ik
alle deelen van het gewest bezocht, waar ik zonder militaire dekking kon komen. Daarna kwamen de streken aan de beurt waar ik militaire dekking noodig had. De toestand is mij zeer
tegengevallen en bleek véél ongunstiger dan ik
me had gedacht omdat er — en het is pijnlijk
dit te moeten zeggen — bestuurd was door meer-
deren, die de gave van besturen misten."
En dan tot slot nog een soort handleiding hoe om te gaan met de bevolking, aldus de Pacificator van Atjeh, Swart :
- De bevolking behoort zoo menschlievend mogelijk behandeld te worden en van militaire zijde hulp en steun te ontvangen tegen de benden en bendehoofden, welke op haar kosten leven en haar brandschatten. Rust en veiligheid maar geen angst moeten onder die bevolking worden gebracht.
- Slechts daar, waar de noodzakelijkheid het eischt, van de vuurwapenen gebruik maken.
- De hoofden moeten steeds met onderscheiding worden behandeld; pressen van gidsen of spionnen is verboden.
- Alle bedehuizen, woningen, erven en tuinen voor vernieling of beschadiging vrijwaren en slechts bij volstrekte noodzakelijkheid daarin overnachten. De keuze van die gebouwen bepalen in overleg met de bevolking; zij moet zoo min mogelijk overlast van den troep ondervinden. Schadeloosstelling geven voor het ontruimen van woningen; streng waken tegen eigenmachtig beschikken over gebouwen, materialen, aanplantingen, vee en pluimgedierte door mindere militairen en dwangarbeiders.
- Vijandelijke schuilplaatsen steeds geheel vernielen of opruimen.
- Vrijelijk beschikken over voorraden in vijandelijke nederzettingen.
- Huiszoekingen zullen in den regel alleen aan officieren of met zorg gekozen onderofficieren worden opgedragen; zij moeten zoodanig worden ingesteld dat niemand zich iets kan toeëigenen in de te doorzoeken gebouwen: het rampassen (rooven) worde krachtig en met strenge straffen tegengegaan.
- De voorkeur wordt gegeven aan het levend in handen krijgen van vluchtenden; bevinden zich vrouwen en kinderen onder vluchtende vijanden dan behoort het mogelijke gedaan te worden om deze te sparen.
- Ongewapenden worden nooit als vijand beschouwd.
- Vrouwen en kinderen van uitgewekenen, die
door patrouilles mochten worden aangetroffen,
behooren te worden opgevat en overgegeven aan
den bestuursambtenaar of den oelèëbalang.
- Het voortdurend aanroepen (voor het controleeren van passen) van menschen, die men tegenkomt of die aan den veldarbeid bezig zijn,
is verboden; slechts indien op een troep wordt
geschoten, dan wel een bende of voor rust en
orde schadelijke personen aanwezig zijn, mag
passencontrole zonder naderen last plaats vinden;
streng waken tegen ruw optreden van ondergeschikten.
Wil je nog meer weten over Swart, er is heel mooi boek over hem.
Echt tot slot : ken je ook arcengels verhaal over Atjeh ? Nee, klik dan gauw op deze link.
Via de onderstaande pagina's krijg je nog meer foto's en boeken te zien

|
Photos and images of the Dutch East Indies
|
......een roofstaat aan de Noordzee......
.....dat spoorwegen bouwt van gestolen geld en tot
betaling de bestolene bedwelmt met
opium, Evangelie en jenever...
Aan U durf ik met vertrouwen te vragen of het
Uw wil is dat daarginds Uw meer dan dertig
millioenen onderdanen worden mishandeld en
uitgezogen in UWEN naam?
Multatuli [1860] ...aan Nederland...Koning Willem III

....dat dorp stond in brand, omdat het veroverd was door Nederlandsche soldaten.......
Ja, 't dorp was veroverd door Nederlandsche soldaten, en stond dus in brand.
Op Nederlandsche heldendaad volgt brand.
Nederlandsche overwinning leidt tot verwoesting.
Nederlandsche krygsbedryven baren wanhoop.
Back to the Dutch East Indies / Nederlands-Indië INDEX
|
Last update :
22 November 2002