

Van Daalen
Met tot slot enkele originele fragmenten uit
De tocht van Overste Van Daalen door de Gajo, Alas en Bataklanden
8 Februari tot 23 Juli 1904
J.C.J. Kempees
1e Luit. der Art. en fungerend Adjudant van den Colonne-Commandant
Destijds werd zoiets een excursie genoemd en dus hebben we het nu, in de 21e eeuw, over een
bloedige Nederlandse koloniale excursie
Van Daalen
De tweede in rang onder Van Heutsz en de zoon van vader Van Daalen die in 1874 weigerde GG Loudon een hand te geven... Zoonlief had een hekel aan 'Inlanders'.
Voerde op bevel van Van Heutsz de beruchte tocht door de Gajo en Alas gebieden uit in het zuiden van Atjeh, waarbij in een paar maanden ca één derde van de bevoking (mannen, vrouwen en kinderen) werden omgebracht. En liet daar gewoon foto's van nemen.
Volgde Van Heutsz op als Gouverneur van Atjeh en voerde een schrikbewind uit over Atjeh. De toenmalige 2e Kamer eiste, na de rapportages door Wekker, van Van Heutsz als GG een onderzoek.
Van Daalen wilde echter niet toegeven dat hij iets verkeerds had gedaan, want "hij had niets anders gedaan dan het beleid van zijn voorganger Van Heutsz met diens nadrukkelijke toestemming voortgezet".
Gelukkig voor Van Heutsz trad Van Daalen vrijwillig terug als Gouverneur, kreeg z'n MWO en werd vervolgens bevelhebber van de KNIL troepen op Java.
De periode Van Daalen is de geschiedenis ingegaan als de Van-Daal-isme periode.
In Atjeh is zijn naam nog steeds bekend, men spreekt er van de tijd "voor" Van Daalen en "na" Van Daalen.
Een 2e Kamerlid in 1903 noemde hem de Alva van Atjeh en dat zegt toch al genoeg...
Toch werd er een monument opgericht voor de helden die vielen voor het Nederlandse vaderland, voor de doden en gewonden onder de lokale bevolking uiteraard niets

Wat moet je allemaal doen voor een Militaire Willemsorde ?
En dit zijn dan enkele gruwelijke resultaten :


Van Daalen op Atjeh (in Nederland natuurlijk Meneer van Daalen wacht op antwoord) was het ezelsbruggetje waarmee kinderen op de Indische lagere scholen de juiste volgorde van de rekenkundige bewerkingen - vermenigvuldigen, delen, optellen, aftrekken - werd bijgebracht. Zijn naam was wijd verbreid in het Indië van vóór de Tweede Wereldoorlog. Zij die ooit de krijgsgeschiedenis van de Archipel bestudeerden, herinneren zich hem van de foto (zie de bovenste foto) die werd genomen in een veroverde benteng in het Gajoeland. Van Daalen staat daar naast zijn mannen in een bres op de verschansing. Op de voorgrond liggen gesneuvelde Gajoes - het onderschrift vermeldt dat er 561 het leven lieten - en bij een in leven gebleven baby staat een schildwacht. Van Daalen werd uitbundig geprezen om zijn militaire prestaties, anderzijds was zijn optreden omstreden tot in de Tweede Kamer der Staten-Generaal toe.
Gotfried Coenraad Ernst van Daalen werd 23 maart 1863 te Makassar geboren als oudste zoon van Gotfried Coenraad Ernst en Jacoba Wilhelmina Weijergang. Hij kwam van vaders zijde voort uit een officiersfamilie. Het was dus niet verbazingwekkend dat hij op zestienjarige leeftijd aankwam op de Bredase Koninklijke Militaire Academie (KMA) als cadet bij het wapen der artillerie in Nederlands-Indië.
Vader Van Daalen (1836-1889) deed er zijn intrede al op vijftienjarige leeftijd als cadet van de infanterie, maar werd het volgende jaar bestemd voor het Oost-Indische leger. Hij werd een veel besproken officier die zich bij tal van expedities onderscheidde door zijn moedig optreden. Als adjudant van de militair commandant van Palembang, luitenant-kolonel W. E. Kroesen, volgde hij deze in die functie toen Kroesen militair commandant van Celebes en Onderhorigheden en legercommandant werd. Op voorspraak van gouverneur-generaal Loudon koos de opvolger van Kroesen echter een ander als zijn adjudant; voor Van Daalen een moeilijk te verkroppen ervaring.
Hij was
inmiddels kapitein van de Generale Staf en werd ingedeeld bij de troepenmacht van de tweede Atjehse expeditie als chef-staf van de Tweede Brigade. Daar nam hij het commando over toen zijn brigadecommandant, kolonel G. B. T. Wiggers van Kerchem, gewond moest worden afgevoerd.
Bij de vele bloedige gevechten onderscheidde Van Daalen zich zodanig dat hij door Generaal Van Swieten werd voorgedragen voor de derde klasse der Militaire Willemsorde, een zeldzame onderscheiding voor een subaltern officier.

Generaal Van Swieten
Door een schampschot gewond aan de linkervoet en naar Batavia overgebracht, herstelde hij voorspoedig Toen dan ook op 1 mei 1874 generaal Van Swieten en de staf van de tweede expeditie bij terugkeer op Java feestelijk werden ingehaald, was ook kapitein Van Daalen ter begroeting aanwezig. Het was bij die gelegenheid dat Gouverneur-Generaal Loudon, Van Daalen opmerkend, met uitgestoken hand op hem toekwam om hem geluk te wensen met zijn herstel.

Gouverneur-Generaal Loudon
link
Van Daalen weigerde de uitgestoken hand en moest deze belediging van de "Vertegenwoordiger des Konings' bekopen met ontslag uit de militaire dienst (eervol en met recht op pensioen). (link)
Het ontslag werd verleend in strijd met het advies van een raad van onderzoek.
Na zijn ontslag royeerde minister van Koloniën Fransen van de Putte zijn naam van de voordracht voor de Militaire Willemsorde.

Fransen van de Putte
link
Tevergeefs trachtte Van Swieten de minister tot andere gedachten te brengen, opdat Van Daalen niet twee keer voor hetzelfde feit zou worden gestraft. Van Daalen had zijn aanspraak op deze hoogste dapperheidsonderscheiding kunnen doen gelden (artikel 6 van het Reglement van Administratie en Discipline voor de Militaire Willems-Orde) en deze had hem dan niet onthouden kunnen worden. Doch daar was hij een te trots soldaat voor, hij berustte in het hem aangedane onrecht.
Geholpen door een vriend maakte hij verder carrière in de cultures. Hij overleed te Soerabaja. Uit de militaire belangstelling bij zijn begrafenis bleek de waardering die men van die zijde voor deze militaire underdog was blijven koesteren.
Jacoba Wilhelmina Weijergang, zijn vrouw, was een koopmansdochter. Afgezien van een 'wettiglijk erkende voorzoon' werd haar huwelijk gezegend met negen kinderen. Jacoba Wilhelmina's grootmoeder was een afstammelinge van de radja van Sidenreng en daardoor geparenteerd aan de vorst van Tanette. Bij haar geboorte (in 1842) had Jacoba Wilhelmina van de radja van Tanette een slaaf en een hert ten geschenke gekregen. Toen haar eerste kind - een zoon, de latere luitenant-generaal Van Daalen - in 1863 werd geboren, schonk de vrijgevige vorst hem een slavin, bintang (ster), en een lans. De jonge zoon had in grote mate het karakter van zijn vader, de lans zou een symbool worden voor zijn strijdvaardigheid.
Ook grootvader Gotfried Coenraad Ernst van Daalen (1792-1849) was beroepsofficier geweest. Op 22 januari 1814 was hij in dienst getreden als tweede luitenant, had deelgenomen aan de veldtochten in Brabant, Frankrijk en België en werd in 1836 kapitein-adjudant op de KMA te Breda.
Bijna zes jaar vervulde hij deze functie en ontving daarbij van Koning Willem II een tevredenheidsbetuiging voor "den prijzenswaardigen ijver, waarmede hij zijne betrekking vervulde".
De cadettenpopulatie was minder enthousiast en vond hem - zijn bijnaam was 'Jan* van Daalen - een dienstklopper.
Op de Academie werd nog lang na zijn overlijden een lied gezongen, waaraan de volgende strofe is ontleend:
'Zoo rust dan eindelijk Jan van Daalen,
Geschroefd in zijn zesplankig huis,
Nu kunnen wij weer ademhalen,
Ontslagen van dat bitt're kruis '
In het Indische leger hadden ook twee achterneven van 'onze' Van Daalen gediend.
Eeldert Christiaan van Daalen (1822-1879), ridder Militaire Willemsorde der vierde
klasse, werd in maart 1873 aangewezen als commandant der infanterie van de eerste expeditie tegen Atjeh. link
Na het sneuvelen van Generaal Köhler trad hij op als bevelhebber.

Generaal Köhler
Niet-ingewijden verguisden hem vanwege de geleden nederlaag en hij verliet daarop in mei 1874 het leger. De andere achterneef, Gotfried Coenraad Ernst van Daalen (1817-1852), ging als vrijwilliger in dienst. Hij doorliep de rangen en ging als tweede luitenant naar Indië, waar hij in 1841 aankwam na een zesmaandse reis. Nederland zag hij niet meer terug. Hij overleed als kapitein der infanterie te Padang Sidempoean in 1852.
Gotfried Coenraad Ernst was gehuwd met de inlandse vrouw Semie.
Het is duidelijk dat Gotfried Coenraad Ernst van Daalen, de latere luitenant-generaal, al in zijn jonge jaren heel wat wist van Indië, waarbij kritische geluiden over de hoogste militaire en politieke leiding hem niet zullen zijn onthouden.
Na deze biografie een gruwelijk stukje Nederlandse geschiedenis, de beroemde, maar nu ook beruchte tocht van Gotfried Coenraad Ernst van Daalen, waarover in 1942 nog het volgende werd geschreven:
.....roep om den dichter van Nederland die van den stoet van helden een ballade kan maken, een epos dat de jongeren zullen lezen met stokkenden adem.
Moet het altijd de walvischvaart zijn en Nova Zembla ?
Staat de tocht van Van Daalen niet veel hoger ??
Van 8 februari tot 23 juli 1904 maakte een marechaussee-colonne onder bevel van luitenant-kolonel G. C. E. van Daalen een tocht dwars door de Gajo- en Alaslanden, de bergvalleien in het achterland van Atjeh. In de militaire Atjeh-literatuur wordt deze tocht onveranderlijk beschreven als het hoogtepunt van marechaussee heroïek uit de Van Heutsz tijd.
Het was een zorgvuldig voorbereide operatie, waarvoor gouverneur Van Heutsz de beste officieren en brigades had uitgezocht. De Gajo-en Alaslanden in de Boekit Barisan waren het begin van de 20ste eeuw nog evenzeer terra incognita als heel Atjeh dat voor de Nederlanders een kwart eeuw eerder was geweest.
Ook hier was Snouck Hurgronje de eerste grondige informant. In 1902 bracht hij aan Van Heutsz zijn rapport uit, Het Gajoland en zijn bewoners. Het gaf uitvoerige politieke, geografische, sociologische en religieuze informatie over een volk, de Gajo's, dat van de veiligheid der ontoegankelijke valleien uit steun had gegeven aan het Atjehs verzet.
Er waren enige verkenningen uitgevoerd, onder meer in 1902 door Colijn, maar de tocht van Van Daalen zou een grondige zuiverings-operatie worden.
De expeditie bestond uit tien brigades marechaussee, 200 man, twaalf officieren en 450 dwangarbeiders. Er ging ook wetenschappelijk personeel mee: een mijningenieur, een mantri van 's Lands Plantentuin in Buitenzorg, een ploeg van de topografische dienst.
Een van de Officieren van Gezondheid, H. M. Neeb, was officieel als fotograaf aangewezen en had een uitneembare donkere kamer tot zijn beschikking. Van Daalen zelf had belangstelling voor volkenkunde (hij sprak als een der weinige Atjeh-officieren vloeiend Atjehs) en liet onderweg etnografica verzamelen.
De colonne vertrok uit Lhokseumawé aan de noordkust. Als proef droegen de marechaussees voor 't eerst gevlochten hoeden met brede rand in plaats van helmen. De proef slaagde; het hele KNIL werd er later mee uitgerust. Twee maal werd de expeditie onderweg geravitailleerd en gedeeltelijk afgelost door een infanteriecolonne die uit Medan was vertrokken.
Dit dan was de meesterlijk geleide tocht (Lamster), de thin red line of heroes (Zentgraaff), de befaamde tocht (Struyvenberg) van Indië's grooten strateeg Van Daalen (Jongejans): vijf maanden met tweehonderd soldaten en dubbel zoveel dragers te voet door de hoogste delen van de Boër Ni Intim-Intim, zelf onderdeel van de Boekit Barisan, met toppen tot drieduizend meter, en dwars door onbekend, vijandelijk gebied.
Er zijn twee ooggetuige verslagen. Er is een officieel boek van luitenant J. C. J. Kempees, adjudant van Van Daalen, opgesteld met gebruikmaking van diens rapport dat ook afzonderlijk als bijlage van het Indisch Militair Tijdschrift verschenen is. Het boek van Kempees bevat 29 'fotogrammen' van Neeb. Er zijn ook delen gepubliceerd uit een dagboek van luitenant Hoedt, officier van de topografische dienst. Hoedt staat soms wat kritisch tegenover Van Daalen, Kempees niet. Hij schreef zijn boek trouwens in opdracht van de overste meteen na terugkeer in Koetaradja.
Er waren er in deze plaats die de tocht gaarne hadden zien mislukken. Onder de paladijnen van Van Heutsz bestond zeer grote animositeit, vooral ten opzichte van Van Daalen, die door de generaal als zijn opvolger in Atjeh was uitverkoren. Toen de eerste moeizame borgtocht voorbij was en de grote Gajo-vallei was bereikt, vroegen de officieren van de colonne zich af wat men in het stafbureau te Koetaradja zou zeggen. 'De Overste gaf echter geen uiting aan hetgeen er in hem omging, reageerde niet op onze opmerkingen, doch lachte betekenisvol,' vertelt Hoedt.
Het begin was dan ook een zwerftocht geweest, die in sommige opzichten al de bekende Hongertocht van 1911 oproept: de tocht van onderluitenant Nutters die met twee brigades in het bergland van Boven-Pedir verdwaalde en een maand zonder voedsel rondzwierf, een spoor van uitgeteerde lijken achter zich latend.
Van Daalen wilde het Gajoland niet langs de min of meer bekende voetpaden bereiken, omdat in het verleden de colonne van Colijn op Gajose versterkingen in de nauwe bergkloven was vastgelopen. Hij koos een route uit over de hoogste top van de Intim-Intim naar kampong Kla, waar het aaneengesloten complex van de hooggelegen valleien der Gajo-Loeös begint.
Hij had gerekend op vijf dagmarsen. Het werden er elf, ten dele door de aarzelingen van de Gajose gids, ten dele door eigenwijsheid van Van Daalen, die tegen de adviezen van luitenant Hoedt in hardnekkig een verkeerd olifantenpad liet volgen.
Op 6 maart werden de laatste noodrantsoenen rijst uitgereikt. Zware regens en koude nevels bleven de colonne vertragen. Er was nog wat gedroogd vlees en vis; voor de officieren was er worst, per maaltijd een stukje van vier centimeter de man. Op 8 maart wist een patrouille een reuzenpython van vele meters te overmeesteren. Het beest werd gevild en opgegeten. Op 9 maart bereikte een half verhongerde en geheel verkleumde colonne, die al ettelijke dwangarbeiders door uitputting had verloren, het begin van de vallei. Zonlicht, voedsel en water!

Rust tijdens eene patrouille onder Van Daalen bij den Goudberg
Van Daalen ligt in de hangmat
een foto van Neeb
Het duurde een paar dagen eer het fysiek en het moreel van de troep waren hersteld, toen begon de eigenlijke campagne.
Van 14 maart tot 24 juni opereerde Van Daalen eerst in de Gajo-Loeös, daarna in het aansluitende Alasland. Toen vertrok hij met spoed door de Batakse streken naar Sibolga, omdat hij van de tweede ravitailleringscolonne uit Medan had gehoord dat Van Heutsz intussen naar Nederland was vertrokken en wellicht gouverneur-generaal zou worden.
Een heldentocht door de binnenlanden van Atjeh was mooi, maar wie op dit moment niet in Koetaradja was zou bij alle gekatjau - de Atjehs-militaire term voor geroddel en gekonkel - wel eens achter het net kunnen vissen.
In de vijf maanden werden bij de tegenstander 2902 mensen gedood, van wie 1159 vrouwen en kinderen. Het was, zo is later vastgesteld, tussen een kwart en een derde van de totale bevolking der schaarsbewoonde valleien. De colonne zelf verloor 26 doden, terwijl 72 marechaussees wegens verwondingen werden meegenomen door de colonnes uit Medan.
Hoe kwamen de verliezen bij de tegenstander zo hoog? Het verzet van de Gajo's en Alassers had een merkwaardige kant die men zelfs bij de toch zeer fanatieke Atjehers uit lager gelegen streken niet was tegengekomen. Deze bovenlanders sloten zich in hun versterkte kampongs op, ontvingen de marechaussees met heilige gezangen en hadden zich vaak blijkens hun witte kleding ten dode gewijd. Kempees spreekt dan ook van een ongekend fanatiek verzet, nog versterkt door de verhalen over wat met vrouwen en kinderen zou gebeuren als zij in handen van de kafirs vielen.
Vijf maanden dus van zware gevechten? Wie Kempees' eigen boek leest, waarin uiterst nauwkeurig alle gevechten met tijdsduur, dodencijfers en gevonden wapens zijn vermeld, moet tot een andere conclusie komen.
In de eerste plaats is de colonne-Van Daalen onderweg of in het bivak nergens aangevallen. Van 22 maart tot 4 juni bivakkeerden de troepen in kampong Koeta Lintang (Gajo), van 11 juni tot ongeveer 24 juni in kampong Lawé Sagoe (Alas). De tocht van vijf maanden is dan al teruggebracht tot een mars van tien dagen vóór, een week tussen en drie weken na de vaste bivaks, waarop nimmer een aanval is gedaan. Er waren in totaal ten hoogste veertien dagen waarop gevochten werd, en dan meestal slechts enkele uren.

Van Daalen met Veltman (links) en Tolhuijs (rechts)
Van Daalen achter het rotsblok
een foto van Neeb
Van zijn twee bivaks uit kon Van Daalen koel zijn doelwitten kiezen: de kampongs die zich in afwachting van een aanval nog iets meer hadden versterkt dan zij van oudsher al waren. In het Gajoland koos hij zes hoofddoelen, in de Alasvallei drie. Hij had er ook meer kunnen kiezen en zonder veel moeite of risico bijvoorbeeld de helft van de bevolking kunnen uitroeien terwijl het met zijn methode ook niet tot de onmogelijkheden had behoord de Gajo- en Alaslanden binnen dezelfde tijd van vijf maanden geheel te ontvolken.
De dorpelingen hadden zich met slag- en steekwapens en wat ouderwetse tromplaadgeweren verschanst achter aarden wallen met doornstruiken. Zij waren in geen enkel opzicht partij voor de marechaussees met hun moderne repeteergeweren. De aanvallers konden zich voor de kampong model opstellen, kregen het signaal Aanvallen en bestormden de aarden wallen. Dat was altijd een hachelijk moment, het enige, en het duurde slechts kort. Zodra de soldaten op de wal stonden, schoten zij systematisch alles neer wat zich daarachter bevond. Soms duurde de schietpartij een kwartier of een half uur, soms duurde het een paar uur eer de kampong veroverd was en de complete bevolking afgemaakt. In één enkel geval duurde het van kwart over tien 's morgens tot kwart over vier 's middags. Nimmer gaf iemand zich over. Nimmer dacht Van Daalen aan een andere tactiek dan de totale uitroeiing. Gevangenen kon hij niet maken. Wat had hij met hen moeten doen? Wie had hen moeten bewaken of afvoeren? Tijd voor belegeringen wilde of kon hij niet nemen. Hij had haast. Hij wilde voorbeelden stellen. Zijn tactiek was complete overgave of complete dood.
Het werd een moordpartij zonder weerga, waarvan men de foto's ook nu nog niet zonder ontzetting kan bekijken. Want gefotografeerd werd er. Van Daalen, allerminst beschaamd over zijn optreden, veeleer trots op zijn succes, liet luitenant Neeb na afloop van de bestormingen de stapels lijken in de bentengs fotograferen, de triomfantelijke marechaussees ernaast. De foto's laten zien hoe het was afgelopen, niet hoe het was toegegaan.
In het boek van Kempees laat zich wel iets tussen de regels lezen en Van Daalen zelf heeft later een stukje van de sluier opgelicht.
Op 14 juni was de eerste kampong in de Alaslanden veroverd, Koeto Reh.

Koeto Reh / Kuta Reh
De hele actie duurde nog geen anderhalf uur. Toen waren 313 mannen, 189 vrouwen en 59 kinderen doodgeschoten. De aanvallende marechaussee telde twee doden. Voor het begin van de aanval hoorde men hoe daarbinnen gebeden en gezongen werd. Daarop begon de slachtpartij. Bij de telling der buitgemaakte wapens bleek dat de 373 mannen van Koeto Reh gezamenlijk de beschikking hadden gehad over 75 geweren van het ouderwetse vooriadertype, dat in zo'n gevecht maar eenmaal gebruikt kon worden.
Kempees: 'Toen de marechaussees op de wal stonden, bleek zich daarbinnen een dichte drom mannen, vrouwen en kinderen te bevinden. Dit was een hoogst critiek moment voor onze manschappen, want kwam er uit die massa een tegenaanval tegen de borstwering, dan werden zij door hun minderheid in aantal zeker teruggeworpen. Het was dus zaak zich die drommen door een zoo hoog mogelijk opgevoerd snelvuur van het lijf te houden. Het vrij goede overzicht van de binnenruimte, waardoor samenwerking der nevengroepen mogelijk was, kwam ons daarbij ten goede. De uitwerking van het vuur was ontzettend. ledere kogel maakte in deze dichte gelederen meerdere treffers, en in zeer korte tijd was het bloedig drama afgespeeld, en lagen de voor de onze meest gevaarlijke drommen neer. (...) De overste (...) liet toen het onmiddellijk gevaar voor onze troep geweken was, "ophouden met vuren" blazen, waaraan werd voldaan. Maar er werden nog tegenaanvallen ondernomen, zoodat het vuur opnieuw moest worden geopend. (...) Vooral aan de rechtervleugel, waar Christoffel met zijne brigades staat, doet zich dit dikwijls voor. Nadat wij volkomen meester zijn van den toestand, wordt op de borstwering eenige oogenblikken stand gehouden, om den troep weer geheel in de hand te krijgen, en de opgewondenheid tijd tot bedaren te geven.'
Wat die opgewondenheid voorstelde, werd later door Van Daalen zelf beschreven, toen hij in 1906 in een brief aan Van Heutsz inging op de beschuldiging dat er 'een geest van verwildering' onder de troepen was gaan heersen. Dit is niet van de laatste tijd, schreef Van Daalen. 'Herhaaldelijk moest ik destijds als kapitein, als majoor en ook nog gedurende de Gajotocht op zeer krachtige wijze mijn wil doen gevoelen om losbandige individuen in het gareel te drijven. Gedurende het gevecht om Koeto Reh was ik o.a. zelfs genoodzaakt een paar ondergeschikte aanvoerders te bedreigen met hen op staanden voet te zullen doen neerschieten, wanneer zij niet onmiddellijk aan mijn bevel zouden gehoorzamen om het vuur te staken, nadat reeds vele malen de tirailleurfluiten en mijn hoomblazer bet signaal daartoe hadden gegeven.'
Zou dit 'aan de rechtervleugel' zijn geweest, waar Christoffel met zijn brigades stond, die toevallig zo dikwijls tegenaanvallen uit de bloedige hoop beneden in de kampong had te verduren?
Kempees schreef zijn boek onmiddellijk na zijn terugkeer in Koeta-radja in 1904, toen er nog geen kritiek was vernomen. Van Daalen schreef zijn brief aan Van Heutsz in 1906 toen de tocht door de Gajo-en Alaslanden in de Tweede Kamer al voor beulenwerk, een moord-geschiedenis zonder weerga en het optreden van een bende bloedhonden was uitgemaakt en Van Daalen zelf met Alva was vergeleken.
(LINK)
En toch werd Van Daalen gouverneur van Atjeh, als opvolger van Van Heutsz, ook tijdgenoten vonden dit toen al geen goede beslissing :
Bijvoorbeeld Snouck Hurgronje versus Van Heutsz :
Snouck Hurgronje, VanHeutsz' adviseur, achtte Van Daalen ongeschikt. En in een brief aan den Gouverneur Generaal Roose-boom - als het ware een Mene Tekel --schreef hij o.a., gedateerd 2 October 1903:
De Heer Van Daalen heeft eene diep gewortelde minachting voor al wat Inlander is. Deze uitte zich o.a. in de belachelijke eischen van eerbiedsbetoon, die hij aan hoofden zoowel als minderen stelde. Van omgang met hoofden was geen sprake: na den kniekus gebracht te hebben moesten zij staande bevelen aanhooren of vragen beantwoorden. Wegens - meestal ten onrechte - vermeende fouten in het plaatsen van hun zegel, ontvingen de hoofden brieven onbeantwoord terug, met de mededeeling, dat zij een beter afschrift konden indienen, vergezeld van eene geldboete. Alles moest voor den bestuurder sidderen. De rotan werd bij het inprenten van eerbied voor het gezag zoowel bij het inwinnen van inlichtingen geenszins gespaard.
Met de meest tyrannieke willekeur had eene zoogenaamde rechtspraak plaats. Gelijk bekend geschiedt de rechtspraak in Atjeh door de hoofden onder leiding der civiele ambtenaren en gezaghebbers. Nu is voorzeker het lage standpunt van ontwikkeling veler hoofden wel een reden tot verontschuldiging van het feit, dat vooralsnog de vonnissen dikwijls geheel door den civielen bestuurder geslagen en door de hoofden - niet zelden geheel tegen hun inzicht - bezegeld of geteekend worden. Verder brengt het gemis aan juridische kennis en ervaring van vele bestuurders mede, dat hunne vonnissen vaak van dien aard zijn, dat geen rechtsgeleerde ze voor zijne rekening zou willen nemen. Dit alles behoort geleidelijk te veranderen, doordien met Inlandsche rechtspraak vertrouwde ambtenaren de hoofden werkelijk leiden, in plaats van hen eraan te gewennen, dat het stellen van hun zegel of hunne handteekening niets met hunne meening te maken heeft.
Bladzijden zou ik kunnen vullen met voorbeelden van de inhumane, ruwe, tactlooze manier van besturen en rechtspreken van dezen in vele opzichten verdienstelijken officier. Ik acht het te meer noodig hierop te wijzen, omdat het in Atjeh vaststaat - Generaal Van Heutsz sprak het meermalen zoo goed als in het- openbaar uit - dat de tegenwoordige luitenant-kolonel Van Daalen den Generaal als gouverneur moet opvolgen.
Voor het ruwe werk der onderwerping eener in verzet zijnde Inlandsche bevolking acht ik geenen mij bekenden officier geschikter dan den Heer Van Daalen, en voor hetgeen hij te dien aanzien in Atjeh gepresteerd heeft, nauwelijks eene belooning te hoog. Gaarne erken ik, dat ik aan den omgang met den Heer Van Daalen, die steeds zeer aangenaam was, menige leering dank. Des te meer betreur ik het echter, dat zulke zeldzame talenten voor het bestuur voeren onbruikbaar zijn door karaktereigenschappen, die men niet kan veranderen. In het belang van Atjeh hoop ik, dat aan deze mijne waarschuwing door de Regeering het noodige gewicht gehecht zal worden, vóórdat jaren van treurige ervaring er het stempel op hebben gedrukt.
Duidelijker kon het moeilijk gezegd worden - duidelijker waarschuwing liet zich bezwaarlijk stellen.
Maar de vraag bleef: wie dan wél? Welbeschouwd konden buiten Van Daalen slechts Van der Maaten, Colijn of Swart in aanmerking komen. Dat wist Van Heutsz ook. En in zijn meermalen aangehaalde beoordeeling betreffende Van Daalen schreef hij:
Ik blijf alzoo bij mijn vroeger particulier te kennen gegeven oordeel dat de luitenant-kolonel G. C. E. van Daalen de aangewezen man is om, bij mijn aftreden mij als Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden op te volgen en ik spreek dit oordeel uit in weerwil dat er officieren in dit gewest dienen - in casu de majoor Swart en de kapitein H. Colijn - die door eigenschappen van hoofd en karakter hooger moeten worden aangeslagen dan overste Van Daalen.
Doch deze beide Heeren zijn candidaten voor de toekomst, na overste Van Daalen.
Kapitein Colijn is nog te laag in rang en te jong in de ranglijst om hem thans reeds als candidaat voor het gouverneurschap in beschouwing te nemen en majoor Swart gaat aan hetzelfde euvel mank om mij direct op te volgen. Maar in dezen majoor heeft de Regeering een zeer geschikt opvolger van overste Van Daalen en tevens een reserve bij de hand als bij overste Van Daalen na zijn optreden als Gouverneur, onverhoopt, zijne vroegere neigingen tot te streng, te ruw en te arbitrair optreden weder de overhand mocht ten krijgen, het ruwe soldatenwerk tot nadeel van
de pacificatie en ontwikkeling van het land opnieuw te veel op den voorgrond mocht treden,
alsdan mocht blijken, dat hij in de laatste jaren
die neigingen slechts tijdelijk had weten te onderdrukken.
Tot slot herhalen we de inleiding nog maar eens :
Van Daalen volgde dus Van Heutsz op als Gouverneur van Atjeh en voerde een schrikbewind uit over Atjeh. De toenmalige 2e Kamer eiste, na de rapportages door Wekker, van Van Heutsz als GG een onderzoek.
Van Daalen wilde echter niet toegeven dat hij iets verkeerds had gedaan, want "hij had niets anders gedaan dan het beleid van zijn voorganger Van Heutsz met diens nadrukkelijke toestemming voortgezet".
Gelukkig voor Van Heutsz trad Van Daalen vrijwillig terug als Gouverneur, kreeg z'n MWO en werd vervolgens bevelhebber van de KNIL troepen op Java.
De periode Van Daalen is de geschiedenis ingegaan als de Van-Daal-isme periode.
In Atjeh is zijn naam nog steeds bekend, men spreekt er van de tijd "voor" Van Daalen en "na" Van Daalen.
Een 2e Kamerlid in 1903 noemde hem de Alva van Atjeh en dat zegt toch al genoeg...
Toch werd er een monument opgericht voor de helden die vielen voor het Nederlandse vaderland, voor de doden en gewonden onder de lokale bevolking uiteraard niets

Tot slot dus enkele originele fragmenten uit
De tocht van Overste Van Daalen door de Gajo, Alas en Bataklanden
8 Februari tot 23 Juli 1904
J.C.J. Kempees
1e Luit. der Art. en fungerend Adjudant van den Colonne-Commandant


Koeto Reh / Kuta Reh

Reket Goip
Opdracht.
De taak, die aan den colonne-commandant werd opgedragen
omvatte in 't kort het volgende:
- 1°. Het bezoeken van het Gajo-gebied aan de Laut-Tawar, het bijeenroepen der hoofden aldaar, het bespreken van bestuursmaatregelen, en het behandelen van den aanleg van een karreweg van Peusangan naar de Lautstreek, die tot op de Blang Laka daar Atjehers van de kuststreek, vandaar af echter door Gajo's moet worden gemaakt.
- 2°. Het bezoeken der vallei van Isaq.
- 3°. Het bezoeken der Gajo Loeös, het eventueel breken van het verzet aldaar; het bijeenroepen der twaalf kiesgerechtigde
Pengoeloe's ; het
doen ophouden der onderlinge oorlogen in die streek, en het willekeurig kiezen of afzetten van Kedjoerons, en het bevestigen van den tegenwoordig en titularis Bédén in zijn ambt en gezag.
- 4°. Het bezoeken der Alas landen; het eventueel breken van het verzet ook aldaar, en het regelen der bestuursaangelegenheden in dit landschap.
- 5°. Zoo mogelijk het bezoeken der bovenstreken van Singkel en Baros; de eerste om de waarheid te onderzoeken van het gerucht, dat zich daar Chineesche smeden en wapenhandelaars zouden ophouden, die de vijandige Atjehsche elementen van wapens zouden voorzien; de tweede om er een onderzoek in te stellen naar steenkolenlagen, die er zouden gevonden worden.
- 6°. Indien mocht blijken, dat het verzet in de Gajo- en Alas landen van uit de Batak landen wordt ondersteund, of wel vijandige elementen naar die streken uitwijken, of zulks om andere redenen wenschelijk blijkt, zal de colonne ook de landen der Karoen Pakpak Bataks bezoeken.
Als een zware storm heeft de strijd over dit land gewoed, veel menschenlevens verwoestend voordat het Nederlandse gezag door deze fanatieken werd erkend.
De vijand streed zeer fanatiek, hetgeen zich, openbaarde, zoowel
door het luide bidden, dat gedurende onzen aanval voortdurénd werd vernomen, als door het feit, dat allen, ook vrouwén en kinderen in feestkledij waren ten bewijze dat de strijders zich ten doode gewijd hadden.
De mannen droegen lange, kleurrijke hadji-jassen; en hadden den witten tulband of de koépia op; de vrouwen in hunnen nieuwen sarongs en borstlijfjes zijn zoowel als de kinderen met zilveren sieradenvolbehangen. Aan dit fanatisme benatwoordde geheel de wijze van verdediging, die niet eindigde toen de borstwering vermeesterd was, doch eerst nadat iedere schuilplaats afzonderlijk was genomen;
Mannen, vrouwen én kinderen, allen van een of meer blanke wapens voórzien, krioelden daarin dooreen, en deden vertwijfelde individueele aanvallen. Soms verscholen de mannen zich tusschen vrouwen en kinderen, om dan onverwacht te voorschijn te springen en toe te slaan. Het lijfsbehoud van onzen eigen troep noodzaakte den strijd voort te zetten, totdat geen tegenstand meer werd geboden, en deze eindigde met den laatsten man.
Het bleek bij het nagaan der gesneuvelden, dat vrouwen geweren hanteerden, en hielpen laden, en tal van haar bedienden in de schuilkuilen aan den binnenvoet der borstwering de lange bamboelansen, waarmede zij onze maréchaussée's naar beneden
trachtten te stooten, zoodra deze de borstwering. beklommen.
Het is niet de bedoeling. en ook niet gewenscht in de verschillende gevechten steeds degenen te memoreeren, die zich op de eene of andere wijze onderscheiden hebben. Hun aantal is te talrijk, en ik zou, noemde ik er slechts enkelen op, den anderern
te kort kunnen doen, of de daden der eersten, vergeleken bij die welke verzwegen worden, te veel verheffen.
Onze verliezen bedroegen: twee maréchaussée's gesneuveld; een Europ. sergeant levensgevaarlijk gewond; niet levensgevaarlijk gewond 2e luitenant H. Christoffel [door een lanssteek in den arm] en 13 minderen.

Christoffel
LINK
Verschoten munitie 2310 patronen.
De verliezen van den vijand waren: 168 gesneuvelde mannen en 1 gewonde man; 92 gesneuvelde en 26 gewonde vrouwen; 48 gesneuvelde en 20 gewonde kinderen; 3 ongedeerde, vrouwen en 9 ongedeerde kinderen.
De gebeurtenissen der nu volgende dagen gaven de overtuiging dat het verzet voorgoed gebroken was en dat Gajo Loeos het Nederlandsche gezag aanvaardde.
Een laatste daad van piëteit restte ons nog vóór ons vertrek te verrichten: het in orde brengen van de graven van onze eigen gevallen soldaten. De geheele oppervlakte van het kerkhof werd zorgvuldig schoongemaakt, alle graven met zware steenen belegd en het geheel omgeven door een net bamboehek, terwijl den Kedjoerön wordt opgedragen, deze plaats ongeschonden te bewaren en het hek zoo nodig te ondehouden.
Hadden wij toch in dit laatste land tegen een zijn vrijheid verdedigend volk te kampen gehad, waar tegenover groote lankmoedigheid, herhaalde aanmaningen en telkens lange bedenktijden, vóórdat men tot den aanval op eene volgende versterking overging, op zijn plaats waren, hier waren in het algemeen. de hoofden en bevolking tot onderwerping geneigd, doch bevonden zich op drie verschillende punten broeinesten, waarin de ons vijandig gezinde, door fanatisme opgezweepte elementen zich vereenigd hadden, die tegelijkertijd ook de goede orde in het eigen land in den weg stonden.
Tegenover deze weerspannigen moest dus het kort opeenvolgend toebrengen van krachtige slagen worden toegepast, waarvan dan waarschijnlijk het gevolg zou zijn, dat enkele deelen der bevolking, die wel is waar niet vechten wilden, maar toch eene aarzelende houding aanamen, en zich door uit te wijken voorloopig aan aanraking met ons hadden onttrokken, die aarzeling des te eerder zouden overwinnen.
De pacificatie van het Alasgebied heeft dan ook in heel wat korter tijd kunnen plaats hebben dan die van Gajo Loeös.
Binnengedrongen zijnde blijkt pas hoe zwaar de benteng bezet is. De maréchaussées bevindien zich tegenover dichte drommen vijanden, die aan den binnenrand van de langs de borstwering loopende ondiepe uitgravingen, stand houden. Mannen, vrouwen en kinderen, ook de vrouwen voor het meerendeel van een blank wapen voorzien, stonden daar dooreen, en uit die menigte vlogen lansen en vielen schoten op den troep, die daardoor in een oogenblik eenige gewonden meer kreeg.
Dit was een hoogst kritiek moment voor onze manschappen want kwam er uit die massa een tegenaanval tegen de borstwering, dan werden zij door hun minderheid in aantal zeker teruggeworpen.
Het was dus zaak zich die drommen door een zoo hoog mogelijk opgevoerd snelvuur van het lijf te houden.
Het vrij goede overzicht in de binnenruimte waardoor samenwerking der nevengroepen mogelijk was, kwam ons daarbij ten goede. De uitwerking van dit vuur was ontzettend. Iedere kogel maakte in deze dichte gelederen meerdere treffers, en in zeer korten tijd was het bloedig drama afgespeeld, en lagen de voor de onzen meest gevaarlijk staande drommen neêr.
Weldra ontstond er een plaatselijk geroep om munitie, want in een dergelijk gevechtsmoment heeft de maréchaussée, als zijne beide voortasschen leegraken, geen gelegenheid om gemakkelijk uit zijn achtertasch de voortasschen aan te vul1en. Nu kwamen de meegevoerde kisten reserve-munitie tot hun recht, zoodat onmiddellijk aan de meest bedreigd staande groepen houders met patronen konden worden aangereikt, zonder dat deze eerst van de achterstaande afdeelingen behoeften te worden verzameld.
Een luguber werk was voor de brigades het natellen en herkennen der gesneuvelden, het verzamelen van wapens onder en tusschen de gevallenen.
Het bleek dat onder de menschenhoopen nog 61 kinderen ongedeerd konden worden voor den dag gehaald. In zoo'n geval komt het goede hart van den soldaat weer boven. Aardig was het om te zien met welke zorg de maréchausséels deze kleinen behandelden, en hen bijeenbrachten bij een paar ongedeerde vrouwen ondereen afdakje; waar hen eenig drinkwater werd verstrekt. Intusschen worden deze vrouwen door onze gidsen omtrent de hoofden van verzet ondervraagd.
Het is merkwaardig zoo weinig als de zenuwen dezer menschen aangetast worden door de voorafgegane gebeurtenissen, die toch voor hen in de hoogste mate schokkend moeten zijn geweest.
Weldra zijn zij in staat om de verschillende vragen behoorlijk te beantwoorden.
Hier en daar moesten een paar klewanghouwen een verscholen lichtgewonden of ongedeerden verdediger onschadelijk maken, die onverwacht te voorschijn kwam, en zoo was ook bij dit werk nog voortdurende oplettendheid noodig.
Als een staaltje van fanatisme moge hier verteld worden, dat een der officieren waarnam, dat eene lichtgewonde moeder eerst haar ongedeerd kind en daarna zichzelve met een paar rentjong steken in den buik het leven benam; een treurig bewijs hoeverre opgezweept fanatisme de normale menschelijke gevoelens kan ontaarden. Nog vóór de maréchaussées toe konden schieten om ze te verhinderen, was deze euveldaad volvoerd.
Eerbied afdwingend maar droevig.
De Bataks zijn allen heidenen, hun godsdienst schijnt heel laag te staan. Zoo is het zendingswerk onder hen zeer loonend.
De kleeding is voor alle stammen hetzelfde. Voor de mannen. zou ik haast zeggen, dat ene bepaalde volksdracht niet bestaat, en dat de groote overeenkomst bij allen alleen bestaat in een buitengewone schunnigheid in het voorkomen.
De kleeding der vrouwen is meer eenvormig en bestaat uit een sarong van blauwe stof en een slordig omgebonden lendekleed van dezelfde kleur. Het bovenlijf dragen zij als regel naakt, maar diegenen ander haar, die meenen, dat hare daardoor onbedekt gebleven vormen genoeg frischheid behouden hebben, om het oog der mannen tot zich te trekken, bedekken deze wel eens met een doek, die onder de armen door wordt gehaald.
Zij, doen dit echter alleen ingeval zij om de eene of andere reden dit tot zich trekken van den blik liever niet willen. Bijvoorbeeld tegenover ons werd deze preutschheid ten toon gespreid; een rasgenoot geniet in dit opzicht grooter voorrechten.
Het was een pakkend oogenblik toen kapitein de Graaf aan de eerst vertrekkende niaréchaussée-colonne, door zijn vier hoornblazers het "Wilhelmus" deed toeblazen, gevolgd door een luid "Hoera" van beide kanten. Het afscheid van de officieren, met wie wij steeds in de beste verstandhouding verkeerd hadden, was zeer hartelijk.
Zij, die deelgenomen hebben aan de excursie.
Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf G. C. E. van Daalen,
colonne-commandant en bestuurder der Gajo- en Alasland
Gehee1e excursie.
Kapitein van den Generalen Staf J. J. Stolk. Van 14 April tot
.einde der excursie.
Kapitein der infanterie, gedetacheerd bij den Generalen Staf W. C. A. A. de Boer. Van 14 April tot 24 Mei (geëvacueerd wegens ziekte).
1e Luitenant der artillerie, fungeerend adjudant J. C. J. Kempees. Geheele excursie
Officier van Gezondheid der 2e klasse H. M. Neeb. Geheele excursie.
Officier van Gezondheid der 2e klasse J. D. Blankenberg. Van
9 Mei tot 24 Mei (geleide gewondentransport).
Officier van Gezondheid der 2e klasse F. de Boer. Van 24 Juni tot 29 Juni (transportcolonne uit Medan).
1e Luitenant-Opnemer G. E. Hoedt. Van 8 Februari tot 24 Mei
(vertrokken wegens dienstzaken).
Ingenieur 2e klasse P. J. Jansen. Van 8 Februari tot 24 Mei
(vertrokken wegens dienstzaken).
Kapitein der Maréchaussée W. B. J. A. Scheepens. Geheele
excursie.
1e Luitenant der Infanterie W. R. Winter. Geheele excursie.
1e Luitenant der Maréchaussée G. F. B. Watrin. Van 8 Februari
tot 29 Juni (geëvacueerd wegens verwonding).
1e Luitenant der Maréchaussée J. W. Ebbink. Van 8 Februari
tot 24 Mei (geëvacueerd wegens verwonding).
1e Luitenant der Maréchaussée H. F. Aukes. Van 8 Februari
tot 24 Mei (geëvacueerd wegens verwonding).
1e Luitenant der Maréchaussée D. G. Draaijer. Van 24 Juni
tot einde.
2e Luitenant der Infanterie J. van Braam Morris. Van 14 Mei
tot einde.
2e Luitenant der Maréchaussée H. Christoffel. Geheele excursie.
Kapitein der Infanterie H. R. T. A. de Graaf. Van 19 April
tot 10 Juli (op dien datum met zijn detachement van Sidi Kalang naar Medan gedirigeerd).
1e Luitenant der Infanterie J. H. Harbord. Van 19 April tot
24 Mei (geëvacueerd wegens ziekte; te Péndéng overleden).
1e Luitenant der Infanterie M. T. Velsing. Van 19 April
tot 24 Mei (geëvacueerd wegens verwonding).
1e Luitenant der Infanterie J. H. Delgorge. Van 19 April tot
29 Juni (geëvacueerd wegens ziekte).
1e Luitenant der Infanterie W. Lasonder. Van 9 Mei tot 10
Juli (als Kapitein de Graaf).
Kapitein der Infanterie J. P. A. Wilhelm. Van 24 Juni tot 29 Juni.
1e Luitenant der Infanterie C. A. Remmert. Van 24 Juni tot
29 Juni.
2e Luitenant der Infanterie W. V. Rhemrev. Van 24 Juni tot
10 Juli (met Kapitein de Graaf naar Medan).
2e Luitenant der Infanterie P. T. de Jongh Swemer. Van 24
Juni tot 10 Juli (idem).

De latere Minister-President van Nederland, Hendrik Colijn
LINK
Van 28 October 1904 tot 6 Maart 1905 bezocht eene colonne ter sterkte van 6 brigades maréchaussée (120 karabijnen), onder bevel van den kapitein H. Colijn, en waarbij ingedeeld de, 1e luitenants G. F. B. Watrin, D. G. Draaijer en C. G. Bach, en eene ambulance onder den officier van gezondheid 2e klasse C. J. P. van Zadelhoff, alle streken, welke in het voorjaar door de colonne van Daalen onderworpen waren.
De colonne ging uit van Médan, en doortrok eerst het BovenSingkelsche en de Pakpaklanden. Nergens werd verzet ondervonden. Uit enkele Hoota's in het onafhankelijk Tebagebied liepen de bewoners weg, maar nadat eenige geweerdragenden waren nedergelegd, keerde de bevolking terug, en meldden de hoofden zich, om bevelen van het bestuur te ontvangen. De Singgamaharadja week voor de komst onzer troepen uit, en begaf zich ten slotte op gouvernementsgebied in het Tapanoelische.
Het gebied der Kalasan en Sémsém-Pakpaks bleek vruchtbaarder, dichter bevolkt en meer voor ontwikkeling vatbaar te zijn dan de hooger liggende streken der Pegagan en Kepas-Pakpaks.
Vervolgens werd het Alasland bezocht. Aldaar was de stemming der bevolking zeer gunstig. De meesten betreurden diep het in het voorjaar geplaagde onoordeelkundige verzet. Het bleek ook, dat dit verzet voornamelijk uitgegaan was van de in het Alas 'gebied gevestigde en de voor onze actie in Gajo Loeös daarheen uitgeweken Gajo's. Inderdaad kwam aan het licht, dat het aantal in Koetö Réh, Likat en Koetö Lengat Baroe gesneuvelde echte Alassers betrekkelijk klein was, en in het. geheel misschien een hondertal bedroeg.
Het land was verschoond gebleven van de rampen, die de oorlog voor de streek, waarover hij gewoed heeft, dikwijls na zich sleept.
Via de onderstaande pagina's krijg je nog meer foto's en boeken te zien

|
Photos and images of the Dutch East Indies
|
......een roofstaat aan de Noordzee......
.....dat spoorwegen bouwt van gestolen geld en tot
betaling de bestolene bedwelmt met
opium, Evangelie en jenever...
Aan U durf ik met vertrouwen te vragen of het
Uw wil is dat daarginds Uw meer dan dertig
millioenen onderdanen worden mishandeld en
uitgezogen in UWEN naam?
Multatuli [1860] ...aan Nederland...Koning Willem III

....dat dorp stond in brand, omdat het veroverd was door Nederlandsche soldaten.......
Ja, 't dorp was veroverd door Nederlandsche soldaten, en stond dus in brand.
Op Nederlandsche heldendaad volgt brand.
Nederlandsche overwinning leidt tot verwoesting.
Nederlandsche krygsbedryven baren wanhoop.
Back to the Dutch East Indies / Nederlands-Indië INDEX
|
Last update :
20 Mei 2004