(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Ben je bezig met een verhaal over De Doelen van het St- Jorisgilde, besluit je ook maar een verhaal te maken over de burgerwacht en de schutterij van Rotterdam....
Het woord schutteren is afgeleid van het woord beschutteren oftewel beschermen.
Voor een beschrijving van de geschiedenis van de schutterij tot pakweg de 80-jarige oorlog : lees daarvoor ons verhaal over de Schuttersgilden van Rotterdam.
In 1620 was de schutterij van Rotterdam samengesteld uit 6 vendels, elk van 140 man, waaraan 60 waardgelders, zeg maar, ingehuurde schutters waren toegevoegd. Sommige steden trokken heel veel waardgelders aan en daar werd door Prins Maurits een eind aangemaakt.
Op de volgende prent het uitrukken van de schutterij vanaf het Rotterdamse stadhuis :
De Nachtwacht van Rotterdam in 1665
Over de periode zoo vlak voor de Franse tijd, de tijd van de Patriotten en Kaat Mossel, daarover hebben we ook al een apart verhaal, wij gaan in dit verhaal verder met o.m de organisatie en de 19e eeuw.
Een patriottisch vrijkorps van Rotterdam in 1784
De schutterij van Rotterdam in 1787
Op 3 april 1784 vonden rellen plaats
een compagnie van de Patriottische Burgerwacht grijpt in, er worden diverse salvo's gelost voor de Prinsenkerk
in de menigte bevindt zich ergens Kaat Mossel (link)
links van de Prinsenkerk de Boterhal
Wil je meer weten wat er toen gebeurde en waarom, klik dan op deze link.
Tijdens de 80-jarige oorlog veranderde de organisatie van de oorspronkelijke schuttersgilden, volgens artikel 8 van de Unie van Utrecht (1579) moesten voortaan alle manlijke burgers in krijgsdienst. In 1581 werd ook de politieke invloed in wetten vastgelegd, taken als orde bewaring, nachtwacht, hulp bij branden etc. werden nauwer omschreven.
Met ingang van 1760 werden de burgers in twaalf compagnieën verdeeld - met inachtneming van de wijken waar zij woonden - en twee regimenten, elk onder een kolonel. Een compagnie was op haar beurt weer gesplitst in tweeën: elke halve compagnie kende acht divisies. Een schutter moest toen minstens twintig jaar zijn en mocht evenmin ouder zijn dan zestig.
In 1786 kwamen nieuwe veranderingen. Alle ingezetenen tussen 18 en 55 Jaar waren - op enkele uitzonderingen na -verplicht als schutter dienst te doen. Nu was er sprake van één regiment, verdeeld in vier bataljons. Een bataljon kende zes compagnieën. De schutters van een compagnie waren niet langer uit dezelfde wijk afkomstig, maar zoveel mogelijk gelijktijdig uit alle wijken geput.
De hoofd-officieren werden verkozen door en uit het vroedschap. Daardoor waren de schutters onderworpen aan het gezag van het stadsbestuur.
De schutters waren van dat moment af gestoken in donkerblauwe rokken met liggende kragen en opslagen van dezelfde kleur, witte vesten en broeken, zilveren lussen en knopen aan de hoeden en zwarte kokardes. Bovendien droegen zij 's zomers witte slobkousen en 's winters zwarte.
Maar tussen officieren en manschappen waren natuurlijk verschillen in uitmonstering. Zo hadden de eersten zilveren nestels (schoudersieraden), gladde zilveren ringkragen, zilveren en groene dragons, en om het lijf een sjerp van groene en witte zijde met twee kwasten.
Verdere varianten waren dat sergeants zilveren epauletten op de rechterschouder droegen en korporaals groene en witte kemelsharen op beide schouders. De gewone schutters hadden dezelfde epauletten als die van de korporaals, echter alleen aangebracht op de linkerschouder.
Alle schutters hadden tenslotte een snaphaan met bajonet, een korte sabel, een patroontas met witte bandelier en portepee met glad slot.
Elke compagnie was verplicht van half maart tot half oktober twee keer per maand op de Beurs te exerceren. En elk jaar - op de eerste woensdag in augustus - werd er een algemene wapenschouwing gehouden op de Boompjes.
Onder invloed van de Fransen werd een algemene gewapende burgerwacht gevormd naar het model van de Franse volkslegers. De schutterij in de hele Bataafse Republiek bestond vanaf die tijd uit een halve brigade, te weten acht bataljons. Elk bataljon bestond uit een grenadier-compagnie, acht compagnieën fuseliers en een korps artilleristen. Elke plaatselijke schutterij werd in het geheel van de algemene burgerwacht ondergebracht.
Een nieuw reglement op de gewapende burgerwacht in 1806 stelde vast, dat boven-vijftigjarigen voortaan vrij van dienst waren. Bovendien kreeg iemand, die zeven jaar achter elkaar gediend had, het recht op ontslag.
In Rotterdam zelf was de burgerwacht samengesteld uit twee bataljons. Deze bestonden elk uit zes compagnieën van circa 100 man, waarbij officieren en onder-officieren niet meegerekend waren.
Verschillende wetten volgden elkaar daarna in snel tempo op, totdat de Bataafse Republiek bij Frankrijk werd ingelijfd met verderreikende konsekwenties. Op 5 april 1813 verscheen namelijk het reglement op de organisatie van de Nationale Garde. Alle mannelijke Franse onderdanen tussen 20 en 60 jaar moesten voortaan dienst nemen in de Nationale Garde, die daarop de taak van de schutterij overnam.
'Vrijheid, gelijkheid en broederschap' was de theorie, in de praktijk trouw blijven aan dit beginsel is iets anders. De vrijheid van de Franse burgers hield - zoals de geschiedenis ons leerde - tegelijk het knechten in van de ingezetenen van wat voorheen de Bataafse Republiek was.
Nadat de Fransen tenslotte verdwenenen waren, vaardigde de souvereine vorst Koning Willem I het besluit uit van 20 december 1813. Dit hield een reglement in voor de algemene volksbewapening, de landstorm en de militie.
Een van de resultaten was dat weer schutterijen werden opgericht in steden, waar vroeger al een gewapende burgerwacht was geweest.
Pikante noot hierbij: het aantal beschikbare geweren was maatgevend voor de omvang van de schutterijen.
In de strijd met Napoleon, die intussen verder ging buiten de grenzen van de Verenigde Nederlanden, ontvingen de manschappen van de landmilitie te Rotterdam een geschrift, waaruit we iets citeren. Het is gedateerd 15 januari 1814 en het gaat uit van de 'Districts-Commissie tot aanmoediging en ondersteuning van den gewapenden dienst in de Nederlanden'.
De wet van 27 februari 1815 pakte de organisatie steviger aan. Nu moesten er over het hele grondgebied van de Verenigde Nederlanden schutterijen worden gevormd, die in vredestijd werden onderscheiden in dienstdoende en rustende.
'Rotterdamsche Medeburgers, wij zullen U in den strijd niet vergeten, zoo gij maar uwen pligt betragt; zoo gij maar de verwagting niet te leur stelt, welke de geliefde Vorst omtrent U heeft opgevat. Zie hier, wat wij voor U gedaan hebben.
Er is een fonds verzameld, waar uit wij U op eene eerlijke wijze kunnen beloonen. - Het geen gij nu uit onze handen ontfangt, dient alleen om U daarvan voorloopig te verzekeren. Die belooning zal afhangen van uwe behoeften en verdiensten: wanneer wonden U tot den dienst ongeschikt maken, dan zult gij niet alleen in de hospitalen, maar ook naderhand hier verzagting voor die wonden vinden, en gij zult met geen kruk of orgel langs de straten behoeven te gaan om uwe Medeburgers te herinneren, dat gij voor hun tot zulk eenen stand gekomen zijt.
Wie ook uit den dienst ontslagen wordt, vindt bij ons hulp. Wij kunnen die vooraf niet begrooten, het is genoeg, dat gij daarop in het algemeen rekenen kunt.'
Plaatsen met meer dan 2500 inwoners zouden dienstdoende schutterijen kennen en plaatsen met minder dan 2500 inwoners rustende.
Verder werd op elke 20.000 inwoners een bataljon van 600 man gevormd. In oorlogstijd opereerden de dienstdoende en de rustende schutterijen samen in de landstorm; in vredestijd zorgde de dienstdoende schutterij voor de inwendige rust.
Maar tekorten aan financiën, manschappen en uniformiteit werkten opnieuw een reorganisatie in de hand, ditmaal bij de wet van 11 april 1827. Taak en verdeling in dienstdoende en rustende schutterijen bleven onveranderd, maar de sterkte bleef niet dezelfde. In het vervolg hadden slechts twee op de honderd inwoners dienstplicht als schutter. Verder werden schutters na een actieve dienst van vijf jaar ingedeeld bij de reserve, zodat zij in vredestijd verlost waren van schutterlijke taken.
En toen kwam in 1830 de Belgische Opstand, een golf van vaderlandsliefde ging door de Nederlanden, zowel in de Noordelijk als de Zuidelijke... . Tal van schutters melden zich aan, ook uit Rotterdam. Een schutter was zoo enthousiast dat hij dwars door het windvaantje van de Ooster Oude Hoofdpoort schoot. Per boot vertrok men uit Rotterdam, vooraf gegaan door een bemoedigende speech van de Burgemeester die helaas niet mee kon, want had wat anders te doen, lees zelf maar :
De schutterij van Rotterdam per stoomboot op weg naar Antwerpen (1830)
De militairen die in 1831 naar België trokken, om de opstand aldaar te onderdrukken, werden enthousiast uitgeleide gedaan door de achterblijvers. De burgemeester van Rotterdam, mr. M. C. Bichon van Ysselmonde, hield een toespraak tot de 'moedige* stadsgenoten, die de eer van het vaderland moesten verdedigen.En natuurlijk kwam er ook een oorkonde :
"Nadat ter Beurze de manschappen bijeen gekomen waren en zij nu gereed stonden af te trekken om de stad hunner inwoning te verlaten, trad de Edel Achtbare Heer Burgemeester onzer Stad, Mr. M. C. Bichon van Ysselmonde (van wien insgelijks twee zonen onder de uittrekkende Schutters zich bevonden), in het midden van het rondom hem geschaarde korps, en deed aan hetzelve de navolgende hartelijke toespraak:
'Zoo is het uur dan daar, waarde en hooggeachte Stadgenooten ! het uur waarin gij deze muren verlaat, om, opvolgende de stem des Konings, de inspraak uwer Vaderlandsliefde, en hel gevoel van eer en pligt, vrijwillig de wapenen te voeren ter verdediging van dien heiligen bodem, waar onze wieg stond, waar wij hopen, dat eenmaal ons graf wezen zal. En zouden wij, die er trolsch op zijn aan het hoofd van zulk eene Burgerij te staan, dan op dezen plegtigen dag niet gaarne ons "vaarwel!" aan u uit-boezemen.
Ja gewis! waar gij gaat, brave Stadgenooten ! zullen onze hartelijke, onze welmeenende wenschen u vergezellen: Gods zegen ga met U! Verwerft, door krijgstucht, orde en gehoorzaamheid aan wel en regel, de algemeene achting! Handhaaft door moed, trouw en beleid, de eer en roem van Rotterdam! Zoo gij, ter verdediging onzer onafhankelijkheid, buiten onze vesten voor ons werkzaam zijt: wij, door andere pligten hier gebonden, zullen er, naar vermogen, voor de belangen, voor het welzijn uwer achtergelatenen zorgen: uwe belangen zijn de onze, want in uwe gelederen zijn onze vrienden, onze aanverwanten, ons bloed, onze kinderen.
Vaart dan wel! Gaat met kalme gelatenheid, met fieren moed, Eere zij Hollands trouwe en der standvastigheid van het Noorden aan eenmaal vrijwillig gezworen eeden!!!
Keert met roem in welzijn tot ons terug! Opene armen en warme harten wachten u, in gunstiger tijden, in betere toekomst, met blijde welkomstgroeten weder, en, bij gaan en keeren, zij de juichtoon van al wat edel en braaf denkt, van u, van ons, van ieder Hollandsch hart,"Leve, leve de Koning !!!!
Het aandenken van de Belgische Opstand (1840)
Een Rotterdamse Schutter die deelnam aan de Tien Daagse Veldtocht (1849)
In de 19e eeuw was een schutter dus eigenlijk een kruising tussen een soldaat en een politieman, de uitwendige en inwendige orde, werd dat dan genoemd.
Geert van der Velde kwam met deze foto :
In een foto-album uit de familie heb ik deze foto van een stoere man die blijkbaar aan de 10-daagse veldtocht en het beleg van de citadel van Antwerpen heeft meegedaan. Hij draagt het metalen kruis en de citadel medaille. Ook een medaille voor verdienste en trouw van de afdeling Rotterdam. Weet er iemand een methode om de naam van deze bink te achterhalen? Zijn er overzichten van de Rotterdammers die aan de veldtocht hebben meegedaan? Ik ben benieuwd!
Uit de vele overgebleven verhalen ga je meteen aan de dagen van de Bescherming Bevolking denken, ook toen was niet alles zoo perfekt georganiseerd natuurlijk en ook toen werd vaak de draak gestoken met de dienst, zoo liepen eens schutters met schoensmeer doosjes als medailles op hun uniform...
Ook waren officieren vaak middenstanders die hun klanten, de gewone schutter, niet durfden te bestraffen.
De oefeningen werden aangekondigd d.m.v. een rood-wit-blauwe vlag gehesen op de St. Laurenstoren. Werd de oefening afgelast, dan werd een groen-wit-groene vlag gehesen, wat natuurlijk aanleiding gaf tot heel wat misverstanden, (on)bewust....
Trouwens wie al te dronken op de oefeningen verscheen, werd opgesloten in het cachot van de Delfsche Poort, met een paar opgesloten werd dan zoo luid mogelijk gezongen, tot vermaak van de omstanders :Wij leven vrij, wij leven blij op Neêrlands dierbren grond
Een belangrijk onderdeel van de parades was de schutterij muziek, "alle" Rotterdammers kwamen kijken als er, soms marcherend, een concert werd gegeven in de 'Plaats Gezelligheid', een romantische tuin aan de Lange Waranda, ergens tussen de Goudscheweg en de Jonker Fransstraat.
Speciaal voor de HH Officieren en hun eega's werd in het Park de Officieren Sociteit gebouwd, en daar vonden de meeste concerten plaats. Onderaan deze pagina trouwens nog een biografie van de familie Hutschenruyter, die generatie na generatie Kapelmeester waren.
De officiers-societeit in het Park (1862)
Geregeld kwam er natuurlijk ook hoog bezoek :
Prins Hendrik, de broer van Willem III bezoekt de schietbaan aan de Binnenweg
uiterst links de commandant Majoor Abraham van Stolk
LINK
Van 30 augustus t/m 2 september 1871 werd op de pas nieuwe schietbaan (1867) op Delfshavens grondgebied een schietwedstrijd gehouden. Zowel Koning Willem III als zijn broer kwamen persoonlijk kijken, op de foto hierboven het kennismaken. Op de kleurenprent kun je de burgemeester van Delfshaven ontdekken, wacht beleefd op een handje van de Prins. Veel later ontstond hier de Schietbaanstraat....
Tot slot nog wat inwendige akties tijdens bootwerkersstakingen, sommige schutters waren echter ook bootwerkers....
De schutterij van Rotterdam in aktie tijdens bootwerkersstakingen
Cor Weeteling verraste ons met deze zeer fraaie penningen, die werden uitgereikt na afloop van zo'n aktie van de schutterij van Rotterdam tijdens een bootwerkersstaking:
Voorkant: Hulde van de burgerij aan de schutterij van Rotterdam.
Achterkant: 27 September - 3 october 1899.
Eind 19e eeuw was, achteraf het einde al in zicht, modernere wapens bleven uit en de overheid had, zouden we nu zeggen, geen lange termijn ideeen hoe de schutterij te hervormen, want daar was iedereen het over eens....Sommige gemeenten, zoals het toen nog zelfstandige Kralingen met 13.000 inwoners, hadden niet eens een schutterij, terwijl dat wettelijk wel moest en dus was het aantrekkelijk om naar Kralingen te verhuizen.
Ook was het voor velen gewoon een uitje aan het worden, waarbij soms op stadskosten flink werd ingenomen, veel verhalen gaan over vrouwen die hun man proberen mee te krijgen na afloop van een zogenaamde mars of zoiets...
Het einde van de schutterijen kwam in zicht met de Landweerwet van 24 juni 1901, waarbij bepaald werd dat zij -indien ze in de gemeenten al niet eerder werden opgeheven -in elk geval per 1 augustus 1907 ontbonden moesten worden.
Bij Koninklijk Besluit van 13 augustus 1904 werd de afbouw van de Rotterdamse schutterij geregeld. Het vierde bataljon werd opgeheven op 1 januari 1905 en opgedeeld over de andere bataljons. Datzelfde vond plaats met het derde bataljon op 1 januari 1906, terwijl precies weer een jaar later het tweede bataljon aan de beurt kwam.
Uiteindelijk volgde de totale opheffing van de Rotterdamse schutterij op de al eerder genoemde datum van 1 augustus 1907. Sommige officieren, die mogelijk moeilijk aan de opheffing konden wennen, bleven daarna nog een tijdje rondstappen in hun fraaie uniformen. Zonodig werden zij echter, evenals de manschappen, ingeschreven bij de reserve van het leger.
En zoals mag verwacht, werd het geheel afgesloten met een groot diner, ongetwijfeld met heel veel drank, op kosten van de stad waarschijnlijk.....
Voor de laatste keer op 28 september 1907
En natuurlijk hoort op een pagina over de schutterij het gedicht van Speenhoff, zijn waarschijnlijk bekendste lied : de Rotterdamsche schutters.
getekend omstreeks 1903 door Koos Speenhoff
Daar komen de schutters,
Met vaandels en met pluimen.
Zij lopen in de rij,
Zij kauwen op d'r pruimen.
Wat zijn ze in hun sas,
't Is of hun neuzen krullen.
Zij lopen in de pas,
Als lieve, zoete knullen.(refrein)
Daar komen de schutters,
Zij lopen zich lam.
De mannetjesputters,
Van Rotterdam.
O wat een geschitter,
Wat maken ze lef.
Dat komt van de bitter,
En 't plichtsbesef.
De generaal die gromt,
En geeft de vent een lijpie.
Die op de vlakte komt,
Met 'n sigaar of pijpie.
Maar schutters zijn zo gaar,
Ga ze niet koejeneren.
Ze stoppen d'r sigaar,
In d'loop van hun geweren.(refrein)
Daar komen de schutters,
Zij lopen zich lam.
De mannetjesputters,
Van Rotterdam.
O wat een geschitter,
Wat maken ze lef.
Dat komt van de bitter,
En 't plichtsbesef.
Wanneer de generaal,
De troep gebiedt te zwijgen.
Dan roept er een brutaal,
Kijk jij maar naar je eigen.
Jij kan, wat mij aangaat,
Wel naar de donder lopen.
Als jij zo'n toon aanslaat,
Kom 'k nooit jouw kaas weer kopen.(refrein)
Daar komen de schutters,
Zij lopen zich lam.
De mannetjesputters,
Van Rotterdam.
O wat een geschitter,
Wat maken ze lef.
Dat komt van de bitter,
En 't plichtsbesef.
De schutter is 't beeld,
Der Nederlandse natie.
Maar dat 'm dat verveelt,
Dat merk je aan zijn facie.
Nooit heeft 'ie bloed vermorst,
Liefst staat hij naast zijn wapen,
Voor vaderland en vorst,
Een uur of drie te gapen.(refrein)
Daar komen de schutters,
Zij lopen zich lam.
De mannetjesputters,
Van Rotterdam.
O wat een geschitter,
Wat maken ze lef.
Dat komt van de bitter,
En 't plichtsbesef.
Uit dit verhaal een bijbehorend citaat :
We gaan het hier niet hebben over het Troelstra revolutiejaar 1918, maar deze affiche van de Rotterdamse burgerwacht vond Aad zoo mooi illustratief voor die tijd :
Een van de meest roemruchte voorgangers van Van Dobben, was Blankenheim, met die mooie baard en vooruit ook een klein citaat uit zijn verhaal :
Kolonel Blankenheim, Commandant der Rotterdamse Schutterij
Dat is niemand minder dan kolonel Blankenheym.........
Kolonel Blankenheym, was het opperhoofd van de roemruchte schutterij. En welk een opperhoofd! Het penseel van een schilder waardig.
Ge hadt hem door Rotterdam moeten zien rijden aan het hoofd van zijn legerscharen. Wie voelde zich niet veilig onder des schutters hoede ?
Tallooze, waarlijk tallooze malen heb ik met mijn kameraden achter of naast kolonel Blankenheym geloopen als hij, stapvoets, naar het Schuttersveld op Crooswijk reed, of, zijn mannen aanvoerende, door de stad.
Dat waren oogenblikken, die je nooit vergeet. \Vat wisten we in die dagen van pacifisme en ontwapening ? Het waren onze eigen schutters, de mannetjesputters van Rotterdam.....
De schutterij was eerst in haar vollen fleur bij de parades.
Extra opgepoetst en gevolgd door een talrijke schare toog zij dan naar den Heuvel of naar het Schuttersveld.
Dan stonden er twee indrukwekkende baarden naast elkaar en namen de parade af : die van Burgemeester 's Jacob en die van kolonel Blankenheym. De baard van den Burgemeester was de gast, maar die van den kolonel was de chef en deinde trots op en neer met den dreunenden tred der passeerende schutters
Hoe kan het nou, zul je je afvragen, die burgerwacht in 1918, de schutterij was toch 1907 opgeheven ? Klopt, maar lees maar even mee :
Ja, we zijn op een krachtige wijze uit de plooi geschud, wij, Rotterdammers, die in 1914—1918 de oorlogsgebeurtenissen voortdurend commentarieerden met de woorden: „Als wij er maar buiten blijven!"
Wij, die indertijd reeds zoo heftig geschokt waren bij tijdingen over het verlies van schepen, welke we alle in onze havens zoo goed gekend hadden.
Wij, die beefden van emotie, toen er na het vierjarig wapengeweld in Europa einde 1918 revolutie in ons vaderland werd aangekondigd, met Rotterdam als centrum en uitgangspunt.
Dat was de laatste groote schok, dien we vóór 1940 ontvingen. Overal in onze, in spanning verkeerende, stad stonden sprekers op, om de bur- gerij tegen het naderende gevaar te waarschuwen en aan te sporen tot paraatheid tegen de revolutionnaire plannen.
Bijna elke weerbare Maasstad-bewoner meldde zich aan als lid van de burgerwacht, die in allerijl geformeerd was. In alle stadswijken werden zoogenaamde vendels opgericht, die zich veelvuldig oefenden in het hanteeren van schietwapens en door het organiseeren van schietwedstrijden om prijzen de stemming erin hielden, ook nog nadat het revolutiegevaar geweken was.
Intusschen kwam er van systematisch oefenen niet veel meer terecht. Menig burger bleef echter in naam burgerwachtslid, omdat hij nu eenmaal gehecht was aan het bezit van z'n geweer met bajonet en er derhalve niet toe kon besluiten, voor het lidmaatschap te bedanken.
Een schitterend figuur heeft de Rotterdamsche burgerwacht, over het geheel genomen, niet altijd gemaakt en we gelooven, dat, als ze ooit handelend had moeten optreden, het geval misschien wel op een fiasco zou zijn uitgeloopen.
Daar alles op het vrijwilligheidsbeginsel berustte, ook het oefenen, raakte de animo bij velen eruit, ofschoon een aantal palstaanders, nog lang na de oprichting van de burgerwacht, haar trouw bleven. Waarschijnlijk zullen maar weinigen het betreuren, dat zij een pijnloozen dood is gestorven.
Evenals indertijd het revolutie-complot zelf...
Een van de kapelmeesters van het schutterij muziekkorps was de toen beroemde Wouter Hutschenruyter, hij had die funktie van 1815 tot 1865. Van zijn kleinzoon hebben we een (tragische) biografie gevonden :
Het muzikale Rotterdamsche geslacht Hutschenruyter culmineerde in de figuur van Wouter. Dit geslacht leverde sinds 1796 componisten, dirigenten leraren, een zangeres - en in de aangetrouwde familie een harpiste - die allen een min of meer belangrijke rol speelden in het muziekleven van ons land.
Maar de Wouter Hutschenruyter, die in 1859 te Rotterdam geboren werd, steeg in de kunst tot een ander, veel hoger niveau. Zijn voorzaten waren vooral in Rotterdam populair als kapelmeester van het muziekkorps der Schutterij en als componisten van sinds lang vergeten werken.
Wouter Hutschenruyter Sr.
En ook onze Wouter Hutschenruyter - niet te verwarren met de Wouter Sr., die zijn grootvader was - begon op 21-jarige leeftijd een bescheiden loopbaan als tweede kapelmeester bij de Schutterij.
Maar tien jaar later was hij tweede dirigent van het Concertgebouw-orkest te Amsterdam naast Willem Kes. Enkele jaren later kwam hij op het eerste plan te staan, toen hij benoemd werd tot dirigent van het Utrechts Stedelijk Orkest, dat onderzijn leiding grote vermaardheid heeft gekregen.
Bovendien heeft hij er altijd ernstig naar gestreefd de muziek tot het gehele volk te brengen, door het geven van volksconcerten en onze nationale componisten in de gelegenheid te stellen hun werken uit te voeren.
Voor jonge kunstenaars was Wouter Hutschenruyter van een bijna vaderlijke beminnelijkheid. Hij zelf was vroeger vaak als pianist opgetreden maar moest het solospel met zijn tijdrovende voorbereiding wegens gebrek aan tijd opgeven. Hij kende echter als artiest de verlokking van het podium en de door buitenstaanders niet te beseffen innerlijke rijkdom, die iedere kunstprestatie verschaft. En die gunde hij de talentvolle jongeren met heel zijn goede hart.
Geen dirigent heeft als hij zoveel jonge solisten uit hun isolement gehaald en met zijn orkest laten optreden, zich hartelijk verheugend over hun succes.
Hijzelf was een veelzijdige in het vak, dat hij geleerd had in de Rotterdamse Muziekschool van bekende paedagogen, zoals Th. H. H. Verhey - de oude Theodoor Verhey - en F. Gernsheim. Hij heeft veel gecomponeerd en hij smaakte de voldoening zijn "Ouverture" en een "Suite" voor orkest onder zijn leiding te Berlijn met groot succes uit te voeren.
Zijn "Pianoconcert" had zeer de aandacht getrokken en werd vaak gespeeld, o.a. door Willem Andriessen.
Maar ook op het gebied van de muziekliteratuur heeft hij belangrijke bijdragen geleverd, waarvan de biografieën van Richard Strauss, Felix Weingartner en Mozart wel de belangrijkste zijn. Ook in de dagbladen schreef hij over actuele onderwerpen vele feuilletons, die, vooral toen hij wat ouder geworden was, doortrokken waren van een fijnzinnige humor. Hij kón "schrijven" en hij behoefde de schatkamer van zijn herinneringen maar te betreden om altijd aardige en belangrijke onderwerpen tot zijn beschikking te hebben.
Ik heb in Utrecht meermalen repetitiën van het U.S.O. bijgewoond in een zaaltje, dat niet veel groter dan een kamer was en waar de forti tot een onweer groeiden. Men heeft wel eens verband gezocht tussen dit bekrompen repetitie-lokaal en de oor-aandoening, waarmede hij toen begon te sukkelen. Of dit verband aantoonbaar is, kan ik niet beoordelen. Er repeteren meerdere dirigenten in acoustisch ongeschikte ruimten. En de orkestleden van het U.S.O. hebben, voorzover mij bekend, geen stoornis in hun gehoororganen ondervonden.
Maar toen ik later vernam, dat Wouter Hutschenruyter de eerste symptonen van doofheid vertoonde, moest ik altijd denken aan die repetities van het saamgepakte orkest in dat mistroostige vertrek met een mateloos klankvolume gevuld, dat het oor letterlijk bezeerde.
Zo komen we weer tot de tragiek van een mensenleven.
Wie zich in biografische bijzonderheden verdiept, vraagt zich telkens af: is dit de kern van het menselijk bestaan?
Geen wreder straf kon deze goede, grijzende man worden opgelegd, dan een verminking van het gehoor-orgaan, waardoor alle muziek hem aanvankelijk vals en pijnlijk bereikte. Hij kende de moeilijkheden van het leven zoals wij allen, maar hij moest zelfs de troost van de muziek ontberen in zijn grootste leed. Hij moest zijn vak, zijn roeping, zijn kunst, zijn geluk opgeven. Van het verdriet, dat deze kunstenaar toen met zichzelf te verwerken kreeg, kan niemand zich de omvang voorstellen.
Toen de volslagen doofheid gekomen was, heeft hij zich uit het leven teruggetrokken en nog slechts nu en dan zijn levensherinneringen geschreven. In een verstomde wereld heeft hij verder geleefd. In de rustige omgeving van het Wavo-park te Wassenaar maar in de huiveringwekkende geluidloosheid, die hem omgaf, is zijn levenseinde gekomen.
We ontvingen de volgende vraag van Vera Dorleman:
In het gemeentearchief van Rotterdam vond ik bij de dagbladen deze kleine advertentie uit 1796 over de de vereniging "Tot nut der schuttert". Weet iemand soms meer over deze vereniging???
Zojuist heb ik het indrukwekkende verhaal over de burgerwacht en schutterij van Rotterdam gelezen op uw website. Mijn complimenten voor dit stukje onderzoek naar dit kleine, maar zeker niet onbelangrijke, stukje geschiedenis van onze stad.
Wat mij echter opvalt is dat de geschiedenis van de Rotterdamse schutterij heden ten dagen ontbreekt. Op 9 maart 1959 is door leden van het Rotterdamsche Studenten Corps een ode gebracht aan de schutters van Rotterdam met de oprichting van de Rotterdamsche Studenten Schietvereniging "de Schutterij", tevens de Rotterdamsche Studentenweerbaarheid.
De Schutterij, vandaag de dag nog steeds actief, neemt deel aan ceremonies van het Koninklijk Huis en onderhoudt intensieve banden met de Nederlandsche Krijgsmacht, in het bijzonder de Rotterdamse Mariniers.
NN
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|