Een aantal Middeleeuwse prenten van Rotterdam zijn nieuw, een aantal komen uit de volgende verhalen :
We beginnen met een citaat uit ons Begraafplaats Crooswijk verhaal :
Toen het begraven in kerken niet meer mocht, werd in 1832, ver buiten de stad, de begraafplaats Crooswijk aangelegd. Deze mooie tekening van de ingang stamt uit 1859.
De algemene begraafplaats in Crooswijk is pas ontstaan nadat in de
Franse tijd begraven binnen de stadsvesten verboden werd, ook begraven
onder de zerken in de Groote Kerk.
Maar het heeft toch nog lang
geduurd voor de stadsarchitect Adams (o.m. ook de bouwer van het oude stadhuis) de dodenakker buiten de stad
in een bocht van de Rotte kon laten aanleggen en een monumentale poort
ontwierp met een duidelijk memento mori in de vorm van een onder
een laken uitgestrekte dode.
Men was toen veel vertrouwder met
sterfbedden dan nu, in 1905, toen deze foto werd gemaakt :
1905
Samengevat kan over het begraven in Rotterdam het volgende worden gemeld :
Twee spekulaties van Slot Bulgersteyn
De Waalse Kerk met links de bloemenmarkt (1790)
we kijken de Hoogstraat in
De Waalse Kerk in 1902
Ter plekke van het oude Beursgebouw bevond zich in 1651 achter de Waalsche
Kerk, op de grond van Bulgersteyn, een begraafplaats die men naar de
nabijgelegen bombazijn weverij het Bombazijn Kerkhof noemde.
Linksboven de St. Laurenskerk het Gasthuis (LINK), daarboven het Bagijnhof
Linksboven de Delftse Poort, ernaast rechts de Hofpoort
LINK
Ook lag er een een begraafplaats bij het in 1378 gestichte Bagijnenhof. Dit
was een complex kleine huisjes rondom een binnenhof, met een kapel. Hier
woonden vrome vrouwen, die weliswaar geen kloostergelofte hadden afgelegd,
maar wel hadden beloofd kuis en eenvoudig te leven.
Het Bagijnhof aan de Slijkvaart en de Cellebroederssteeg omstreeks 1500
Tot hen behoorde zuster
Gerberga van Montfoort, die 87 jaar bagijn is geweest. Zij bereikte de
uitzonderlijke leeftijd van 123 jaar en 5 maanden en werd in 1497 op deze
begraafplaats ter aarde besteld.
Tot de taken van de middeleeuwse kloosterorden behoorde ook het begraven der
doden. In de 15e eeuw toen de stad herhaaldelijk geteisterd werd door de
pest, vestigden de Celliten zich in Rotterdam. Sinds 1441 hadden ze een
eigen klooster aan de Delftsevaart. Behalve aan het verplegen van zieken
wijdden de Cellenbroeders zich aan het afleggen en begraven van doden - het
zevende werk van barmhartigheid. Vandaar dat ze ook wel grafbroeders werden
genoemd
Het Cellenbroeder klooster nabij de Gijsbert Boekelsteeg, thans Broedersteeg, aan de Delftschevaart omstreeks 1530
Citaat uit ons Kastelen van Rotterdam verhaal :
vermoedelijk een fantasie tekening van het Agnietenklooster
Aan de Botersloot stond het Agnietenklooster. In de Weste Wagenstraat stond het St. Aachteklooster.
Op de Hoogstraat werd het Predikheerenklooster gebouwd, dat een modelklooster moet zijn geweest. Paus Calixtus III heeft uit dat klooster zelfs enkele Predikheeren ofwel Dominicanen naar elders gestuurd, om daar de leiding te nemen bij den bouw en het inrichten van een nieuw convent en er het voorbeeld te geven. De roem van het Rotterdamsche klooster was blijkbaar tot Rome doorgedrongen. Verschillende bewoners hadden overigens te Bologna gestudeerd en dit verklaart eenigszins de overigens opmerkelijke onderscheiding.
vermoedelijk een fantasie tekening van het Predikheerenklooster of Dominicanenklooster
Toen de stad in de vijftiende eeuw herhaaldelijk door de "pestilencie" geteisterd was, hebben er zich ook de z.g. Celliten gevestigd en aldus ontstond het Cellenbroedersklooster, welks bewoners zich in het bijzonder bezig hielden met het verplegen van zieken en het afleggen en begraven der dooden. Ze vervulden dus ten deele de functie van begrafenisondernemers. De Celliten waren geen priesters.
Op zoek naar een apart verhaal over de Kloosters van Rotterdam, klik dan HIER
Toen de Waalse kerk tot sloop veroordeeld was, werden de graven geruimd en
in 1922 overgebracht naar Crooswijk.
Pierre Bayle
1647 - 1706
Pierre Jurieu
1637 - 1713
Een gedenksteen meldt dat zich onder de overledenen Geeraert Brandt
1626-1685, Pierre Bayle 1647-1706 en Pierre Jurieu bevinden.
Veel grafzerken zijn in de tijd van de revolutie (1795) ernstig geschonden
door het weghakken van de familiewapens. Van de Waalsche kerk is bekend dat
de vergadering van de kerkmeesters de rentmeester op 14 augustus 1795
opdroeg zich met de steenhouwer Van Traa te verstaan, voor welk bedrag deze
het uithakken der wapens op de zerken zou willen aannemen. Van Traa wilde
het voor tien stuivers per zerk doen. Dat vonden de kerkmeesters te hoog. Ze
wilden niet meer dan zes stuivers betalen, aangezien er aan den eenen zerk
meer en aan de anderen minder arbeid was.
Hun afdingen had succes, Van Traa
ging accoord: uit consideratie omdat hij met de calandisie der kerken sints
geruime tijd was vereerd geworden
In november had hij 462 zerken onder
handen genomen. In deze kerk heeft de verloren geraakte grafsteen van de
familie Van Naerssen gelegen, voorzien van haar wapen van drie wassende
manen en de volgende inscriptie:
Hier ken ik haet noch staet noch vreughd noch vreze meer
hier rust en rot en wacht ons lichaam het verrijzen
de ziele bid haar God hoe langh en komt doch Heer
vereent ons in Uw rijck om daer Uw naam te prijzen
Op 17 Augustus 1832 werd dus een schrijven van B&W ontvangen met de mededeling, dat de ter aarde bestellingen binnen de kerkmuren per 1 September dienden te worden gestaakte overeenkomstig een K.B. van 1829. Deze zouden voortaan plaatsvinden op de nieuw aangelegde Begraafplaats.
Deze maatregel betekende een niet onaanzienlijke inkomstenderving voor de kerkbesturen. Na enig onderhandelen bleek het gemeentebestuur gelukkig bereid een regeling voor een financiële schadeloosstelling te treffen. Deze bestond uit de kapitale som van f 12.000,- in 5% obligatien van de stad Rotterdam, af te lossen na vereffening van alle investeringskosten.
Vervolgens werden alle eigenaars van grafkelders in de Waalse kerk door de kerkmeesters aangeschreven. Zij werden erop gewezen, dat ten gevolge van een nieuwe regeling de staat der grafkelders niet langer zou worden gecontroleerd. De zerken rustten op houten binten en zwalpen, welke aan verrotting onderhevig waren.
Teneinde ongelukken te voorkomen, werden de eigenaars opgeroepen de grafkelders doelmatig en voor altijd te sluiten, hetzij op eigen initiatief hetzij via autorisatie aan de kerkmeesters.
Het kwam het Consistoire bepaald niet slecht uit, toen reeds in 1838 B&W het voorstel lanceerden het bedrag van de "dédommagement" a f 12.000,- in stadsobligaties van 5% direct te willen afkopen. Dit bedrag kon immers uitstekend dienen als onderpand voor een schuld van f 12.400,- a 5%, welke de Waalse kerk bij een particulier fonds sedert 1826 uit had staan.
In de gewelven onder de kerkvloer hadden van 1693 tot 1833, toen zulks bij de
wet verboden werd, ruim twee duizend Waalse gemeenteleden een laatste rustplaats
gevonden. Over die graven behoefde het Consistoire zich geen zorgen te maken. De
families van de aldaar begravenen moesten iedere tien jaar een "rétribution" (ver-
goeding) betalen. Hiervan was in de praktijk weinig terecht gekomen.
Een lijst met
de opschriften van de zerken werd aan de Stadsarchivaris ter hand gesteld.
Vervolgens werden de stoffelijke resten met de nodige zorg verzameld en, met achterlating van de grafschriften, op de begraafplaats Crooswijk opnieuw ter aarde
besteld (1924).
Het Consistoire liet uit piëteit hiervoor een klein monument plaatsen. Slechts enkele nakomelingen prefereerden overbrenging naar een familiegraf
elders, op kosten van de kerkvoogdij.
De eerste die begraven werd op Crooswijk (Spangeschekade) was Jacob van de Weetering op 13
juni 1796.
De restanten van de graven van de Schotsche Kerk en Prinsenkerk zijn in 1910
naar Crooswijk overgebracht.
De oudste zerk die in de Schotse Kerk heeft gelegen dateert uit 1614 en de jongste
uit 1690.
De kerk werd in 1909 buiten gebruik gesteld en een jaar daarna
werden de overblijfselen van de graven naar Crooswijk gebracht, waar nu nog
een paar zerken te zien zijn. In tegenstelling tot wat de naam der kerk doet
vermoeden, zijn hier vooral Hollandse burgerfamilies ter aarde besteld.
Toch
waren er ook een paar vreemdelingen bij, zoals damoiselle Anne Sedlnitsky,
die in 1587 door Leycester en de Raad van State tot overste-luitenant werd
aangesteld. Hij sneuvelde bij het beleg van Gulik. De zerk van Anne is
waarschijnlijk in de tweede wereldoorlog verloren gegaan.
Robert Dudley
Graaf van Leicester
1532 - 1588
LINK