(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Niet iedereen zal weten dat ons Wilhelmus pas, naar men zegt op aandringen van Wilhelmina, sinds 1932 ons nationale volkslied is, ergens op onze site (hier dus), had je al van het Wilhelmus kennis kunnen nemen, want men zegt dat niet iedere Nederlander dit lied nog kent.
En je gelooft het niet, maar op sommige basisscholen in Nederland wordt dit lied, ter motivatie, het VOETBALLIED genoemd........
Als je zelfs niet meer weet hoe je het moet zingen, klik dan maar gauw op deze .wav deeplink (1 minuut 38 seconden, 667 kB), worden de 2 bekendste coupletten zelfs voorgezongen!
Hopelijk vraag je je nu af, wat zongen ze dan voor 1932, toch niet dit lied ? Klik maar eens hier (50 seconden, 337 kB).
Nee, zoo vrolijk ging het er toen niet aan toe, wat ze toen wel zongen, inderdaad naast soms toch ook het Wilhelmus, was het lied dat hoort bij deze muziek : Klik maar eens hier (slechts 3kB).
Wie ooit Aad's eigen site heeft bezocht over Nederlands-Indië (ja, dat was ook een link) weet dat je daar diverse keren kunt lezen :
Bijvoorbeeld bij de 2e expeditie naar Atjeh in April 1874 :Generaal van Swieten : "De kraton is ons en het trotsche volk van Atjeh heeft voor uw moed en krijgskunde moeten zwichten"
Vervolgens werdWien Neêrlands bloed
gespeeld en ging er champagne rond,
en dat was het (onofficiele, dat wel) volkslied van zeg 1815 tot 1932 en dat lied werd zojuist gespeeld, als je op die 3kB link had geklikt tenminste...
En dit is dan de bijbehorende tekst van Wien Neêrlands bloed :Tja, inderdaad niet zoo'n gemakkelijke tekst, als je dat nu zou moeten leren aan de basisschool jeugd of moeten zingen in een stadion, je moet er niet aan denken, gelukkig had Wilhelmina dat heel goed begrepen!
Wien Neerlands bloed in d' aders vloeit
Van vreemde smetten vrij
Wiens hart voor land en koning gloeit
Verheff' de zang als wij:
Hij zett' met ons, vereend van zin
Met onbeklemde borst
Het godgevallig feestlied in
Voor vaderland en vorst (2x)
De Godheid, op haar hemeltroon
Bezongen en vereerd
Houdt gunstig ook naar onze toon
Het heilig oor gekeerd:
Zij geeft het eerst, na 't zalig koor
Dat hoger snaren spant
Het rond en hartig lied gehoor
Voor vorst en vaderland (2x)
Dring' luid, van uit ons feestgedruis
die beé uw hemel in:
Bewaar de vorst, bewaar zijn huis
En ons, zijn huisgezin
Doe nog ons laatst, ons jongst gezang
Die eigen wens gestand:
Bewaar, o God! de koning lang
En 't lieve vaderland (2x)
Citaat uit dit verhaal:En dus weet je nu ook waarom Hendrik Tollens zijn Wien Neerlands bloed in d' aders vloeit schreef.....
Admiraal Jan Hendrik van Kinsbergen was ook de man die in 1813 een prijsvraag uitschreef voor een nieuw volkslied, de winnaar werd de Rotterdamse verfhandelaar Hendrik Tollens.
Over de geschiedenis van het Wilhelmus, daar kun je op het Internet voldoende over vinden, nee de dichter van het Wilhelmus was toch waarschijnlijk niet Marnix van St. Aldegonde, aldus een van Aad's boeken. Maar we weten wel met zekerheid wie Wien Neêrlands bloed heeft gedicht, dat was de Rotterdammer Hendrik Tollens.
Hendrik Tollens
(1780 - 1856)
Gedurende een groot deel van de 19de eeuw is Tollens de lievelingsdichter van ons volk geweest. In populariteit werd hij misschien alleen door Cats overtroffen. "Toen Tollens drie jaar na het uitgeven van zijn laatsten bundel stierf, was het alsof er een lid uit ieders familie was gestorven, een volksvriend en weldoener des volks heengegaan." (Kalff). Hieruit volgt niet, dat Tollens een groot dichter geweest is; over Cats en Tollens beiden oordeelt het nageslacht nu heel wat minder gunstig dan hun tijdgenoten.
Tollens werd in 1780 te Rotterdam geboren. Hij bracht enige jaren door op een kostschool te Elten en kwam toen in de zaak bij zijn vader, die in verfwaren handelde. In zijn vrije tijd maakte de jonge Tollens gedichten, waardoor hij al gauw de aandacht op zich vestigde.
Toen hij op 66-jarige leeftijd de zaken aan kant deed,- was hij in Nederland een beroemd man. De laatste tien jaren van zijn leven sleet hij op Ottoburg, een buitentje bij Rijswijk. Daar werd hij "meer en meer een letterkundig patriarch. Deftige Rijswijkers noodigden hem op hunne diners en soupers; oudere en jongere letterkundigen kwamen hem opzoeken; hij was of werd lid van alle- mogelijke taal- en letterkundige genootschappen; geen gewoon lid, maar "buitenlid," "briefwisselend lid," "lid van verdienste," "lid van eere," of "eerelid," "beschermheer."
Kwam hij in een openlijke vergadering, allen stonden op en begroetten hem met gejuich en handgeklap; zat hij aan bij een feestmaal, zijn volkslied werd aangeheven; uit alle oorden des lands zond men hem brieven vol dank en bewondering."
Aldus een biograaf van Tollens!!
Tja en toen ooit Gerard Martens dit verhaal schreef, vertelde hij o.m. :
.....liep ik eerst door het Park, nog steeds even mooi en ook Rotterdam.
Ik ontwaar aan mijn linkerhand het Noorse kerkje en even verder zeg ik even
Hendrik Tollens
(1780 - 1856)
Standbeeld werd opgericht in 1860
het tweede standbeeld van Rotterdam
het eerste was dat van Erasmus (LINK)
Tollens gedag. Dat deed ik al mijn leven lang. Aan het eind van het pad, vlakbij de Maas, passeer ik het standbeeld van Wilhelmina, de moeder des vaderlands.
Aad voegt er nog even aan toe : een beroemd beeld, dat van Tollens, het was het 2e van Rotterdam, het eerste van Rotterdam en Nederland was Erasmus, klik maar eens hier.
Nou zijn we ooit aan een verhaal over Speenhoff begonnen, en in dat verhaal hebben we nogal wat gedichten van Speenhoff opgenomen, en dat willen we nu ook gaan doen met die andere ooit beroemde Rotterdammer, Hendrik Tollens, want op onze site zijn we dol op versjes en rijmpjes etc, etc, hier volgen er dus een paar van onze Hendrik :
Ria mag beginnen, alleen is het niet af, maar dat komt nog wel?
'Waar Maas en Waal te zamen spoelt
En Gorcum rijst van ver,
Daar heft zich op den linker zoom
En spiegelt in den breeden stroom
Een slot van eeuwen her.
't Is Loevestein. - 't Is Loevestein, enz
Over Nova Zembla
Nog hield het schriklijk pleite van dwang en vrijheid aan;
Nog droeg der vaadren erf de Spaansche legervaan
En dronk om strijd het bloed van landzaat en van vreemden; '
De kneuzende oorlogsvracht beploegde Vlaandrens beemden,
En Neerlands weeke grond hijgde onder 't wigt van wee.
Toch hield haar vlag zich op, en dekte land en zee,
'En woei in eere rond en de overwinning tegen.
Kastielje kromp terug voor Maurits' heldendegen,
En de Ooster-indiaan, op Javaas kust beroet,
Bevrachtte Neerlands vloot met 's werelds overvloed.
Europa zag, verbaasd, het rijzend wonder wassen, -
Het ongekend kleinood, verscholen in moerassen,
Uit wier en dras geweld; - dat, onbevlekt en schoon
, Welhaast als keurgesteent' zou vanklen aan haar kroon.
Reeds wendde Houtmans kiel, in Gamaas wed gedreven,
Door 't zog,,. des Portugees, naar ~ Bantams ree den steven;
Reeds grijpt dan Noord het roer, en stuurt zijn ranke vloot
Daar Magellanes straat en om den wereldkloot.
Een ander stout bedrijf vangt Heemskerk aan te wagen!
Hij waakt zijn nachten door, doormijmert gansche dagen,
Doorkruist den aardhol, meet de zeeen, smelt ze in één
Hij wil door 't ijzig Noord naar 't zengend Oosten heen.
Langs Nova Zemblaas kust, in storm en sneeuw verloren,
Wil hij naar China vaart, en d'Indus op gaan sporen;
En, zoo dit pad besta door 't eeuwenheugend ijs,
Hij wil dat Neerlands vlag Euroop den doortogt wijz'.
De kloeke Rijp wil meê en doodsgevaren tarten:
Twee bodems zijn genoeg en onverschrokken harten!
Het stout besluit staat vast en stap aan stap gaat voort:
Twee bodems zijn gereed, met wakker volk aan boord.
De schrandre Barends zelf zal Heemskerks roer bestieren:
Hij, rustig in 't gevaar, wat stormen om hem gieren,
Hij, grijs in kennis, jong in ijver, vast van ziel,
En zeeman in het hart, staat zeilreê op de kiel.
Zij smachten naar het uur, waarop zij henen snellen:
Het slaat: de kust stroomt vol en Tessels oevers zwellen
De palen zijn bevolkt, en booten zonder tal
Zijn op- en volgepropt, en kruisen langs den wa
. 't Vaarwel en 't afscheid joelt en schatert langs de stranden;
De mutsen zwieren rond in de opgestoken handen;
De doeken zwaaijen; groet en handkus, 't luid hoezee
Verzelt hun uittogt langs de duinen en de reé.
Heel Neerland zendt haar wensch ten hemel. Opgetogen
Ziet zij haar kindren voor hare eer ten kamp gevlogen,
't Gevaar verachten, 't lot braveren, om, misschien,
Een lauwer meerder aan haar lauwerkroon .te zien.
't Vangt aan, het kloek bedrijf, waar 't nakroost van zal spreken;
Men windt de kabels, hijscht de zeilen, wacht het teeken ..
't Verschijnt: de lont strijkt neer, het knappend kruidnontbrandt,
En 't losgedonderd schot wenscht heil aan 't vaderland.
Zet, zangster! zet dien togt op de aangeslagen snaren;
Volg Neerlands wimpel na langs de ongemeten baren;
Bezing het waagstuk, naaal den uitslag, roer en streel,
En valt' u 't loon der kunst, een enkle traan, ten deel
Zijn ongetwijfeld ooit beroemd gedicht met de titel Bedelbrief :
Wij gaan met schaal en bussen rond
En kloppen aan in al de wijken.
De nood is klimmende in de stad
Geeft, burgerlui! geeft allen wat,
En geeft wat veel, gij rijken!
Verschoont u niet, onttrekt u niet
De schatting wordt van elk geheven;
Ze is minder drukkend, dan men meent:
't Wordt immers slechts aan God geleend,
Wat we aan den arme geven.
Het wintert streng, het wintert lang;
Het ijs ontdooit niet van de glazen;
De maan neemt af en wast weer aan,
Het vriest al voort met elke maan;
Het Oosten blijft aan 't blazen.
U deert het niet, gij hardt het wel,
Gegoede burgers en mij nheeren !
Gij hebt aan brand noch brood gebrek;
Gij hebt een togtvrij woonvertrek,
Gij hebt een bed en kleeren.
En nijpt de kou, waar de armoê huist,
Zij geeft vermaak wien 't kan betalen;
Ze ontsteekt zijn luchters van kristal
En brengt festijn, concert en bal
En gasten in zijn zalen.
Wat was dat gisteravond schoon,
Die lange sleevaart met flambouwen!
Hoe vloogt gij gracht en pleinen rond
In martervel en sabelbont,
Mejonkers en jonkvrouwen.
En toen olie feestdisch na dien togt! ...
De roep er van ging op naar buiten l
Wat tafelpracht en keur van spijs! ...
Des zomers heeft de rijkaard ijs,
Des winters heeft hij fruiten.
Dat doet het goud, die zegen Gods,
Te dwaas veracht door valsche vromen.
Genot, geneugte en rang en eer,
En nog veel meer - nog vrij wat meer
Kan men voor goud bekomen.
Wij gaan met schaal en bussen rond
En kloppen aan. Doet op! doet open!
Koopt, koopt, gezegenden van God
Bij 't zingenot wat zielsgenot:
't Is ook voor goud te koopen.
De koude nijpt, de honger knaagt;
Zij vlijmen tot in merg en pezen.
Och, een van beide valt reeds zwaar,
Maar kou en honger bij elkaar! ...
Dat moet verschriklijk wezen!
Men zegt (de buurt gewaagt er van
En aaklig is 't, om aan te hooren!
Een moeder, die niet vragen dorst,
Vond 's ochtends aan haar koude borst
Haar zuigling dood gevroren.
Een grijze schooijer, half gekleed,
Was op een ijsklomp uitgegleden;
Men vond den stumpert, krank en zwak,
En stervend op zijn bedelzak,
Een sneeuwdek op de leden.
En gistren, bij die sleévaartvreugd
En 't klinglen en 't geklets der zweepen,
Stal, in 't gewoel van klein en groot,
Een vader voor zijn kindren brood
Men heeft den dief gegrepen.
Geeft, lieve menschen ! helpt en geeft!
Met geld is zoo veel goeds te plegen
Het stilt den honger niet alleen,
Het warmt en kleedt niet enkel, neen!
Het houdt de misdaad tegen.
Wij gaan met bus en schalen rond
Ln slaken huis aan huis een bede:
Tast, tast toch diep den buidel in,
Spreken, schoon gij 't mondje sluit?
En gaf uw rijke ke buur te min
Zoo geef voor hem wat mede.
Geeft! 't is zoo zalig wél te doen:
Het loont ook schoon wij 't niet begeeren.
Dat weet hij wel die 't vroeger deed
En die tot heden 't nog niet weet,
Moog hij nog heden 't leerer!
Helpt! redt! en maakt den dwaas beschaamd,
Die 't goud veracht, als zonder waarde:
't Is in de hand, die 't wéI besteedt,
Een mild geschenk, dat de Almagt deed,
Uit deernis deed aan de aarde.
Wij gaan met bus en schalen rond
En strekken u onze armen tegen.
Geeft, geeft de beê om hulp gehoor,
Ge ontvangt er dan dit liedje voor,
En, bovendien, Gods zegen
Hollands vlag, je bent mijn glorie,
Hollands vlag, je bent mijn lust,
'k Roep van louter vreugd victorie,
Als ik je zie aan vreemde kust,
'k Roep van louter vreugd victorie,
Als ik je zie aan vreemde kust;
Op de zee en aan de wal,
Hollands vlag gaat bovenal,
Op de zee en aan de wal,
Hollands vlag gaat bovenal.
Zingen is de lust van 't leven
't Is het kenmerk van het gemoed,
Overal waar lied'ren klinken,
Wonen mensen gaaf en goed.
Daarom zingt met welgevallen
't Lied dat U de Volkszang biedt
Zingt alleen of met z'n allen,
Slechts de bozen zingen niet!
Wie zal ooit het lied vergeten,
Dat hem zijne moeder zong?
Wie de stemme der geliefde
Die hem in het harte drong.
't Lied herdenkt het groots verleden.
't Is van vlijt en strijd de tolk!
Wijst de toekomst, draagt het heden,
't Is de ziel van gans een volk!
Zingen zullen wij en zingen
Daar het kruim en krachten geeft,
Dat het dreunt in alle kringen
Holland zingt, wijl Holland leeft!
En zo willen wij betonen,
Wat men huldigt in het lied
Dat hier brave mensen wonen,
Want de bozen zingen niet!
Oh ja en dan het Nutsgebouw waar ooit het Marnix Gymnasium is opgericht, zouden we bijna vergeten :
Het Nutsgebouw aan de Oppert in 1819
Het Nutsgebouw, dat eigendom was van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, dateerde van 1819 en werd op 1 december 1819 plechtig ingewijd.
De eerste steenlegging vond plaats op 24 mei 1819 door Abraham Blom, Gijsbert de Roo en Leenden Cornelis Dijxhoorn, zoontjes van bestuursleden van "Het Nut".
Bij de inwijding hield Mr. A. Siewertsz. van Reesema een rede, getiteld:
De waardigheid en vruchtbaarheid
van de geestdrift voor het Goede
Na deze toespraak besteeg de dichter Tollens het spreekgestoelte en droeg een toepasselijk lang gedicht voor, waaraan helaas alleen het volgende is ontleend :
Zijt ons welkom, heiige wanden,
Koor den godsdienst toegewijd,
Dien ons aller hart belijdt;
Welfsels waar wij de offers branden,
Offers, God ter eer, gebragt
Aan het nut van 't nageslacht.
Tempelpriesters, feestgenoten!
Ja, voorwaar, uit hooger sfeer
Zien Gods eng'len juichend neer,
Zien ons heilig koor ontsloten,
De aerd ten nutte — God ter eer!
Ja, wie and'ren voor wil lichten,
And'ren van den dwaalweg houdt,
Deugd wil leren, nut wil stichten,
Dezen tempel op helpt rigten,
Heeft een huis aan God gebouwd
En zoo zouden we nog uren door kunnen gaan, alleen je wordt er in 2002 wel een beetje moe van....want pas in 2004 hadden weer de puf om weer verder gaan met Hendrik Tollens
Meer over de Maatschappij tot Nut van het Algemeen vind je in dit verhaal.
Eindelijk kregen we een portret van Hendrik Tollens toegestuurd:
Hendrik Tollens
(1780 - 1856)
De dichtende verfhandelaar Hendrik Tollens Czn begon al met dichten in de Franse tijd. In 1822 verscheen al een goedkope herdruk van een van zijn dichtbundels in een oplage van 10.000 exemplaren, (voor per stuk dfl 2,40) zou ook nu nog voor poezie verbazing wekken, laat staan toen, want alleen de rijkeren en zij die konden lezen, hebben dit kunnen kopen natuurlijk.
Aanvankelijk wilde Hendrik Tollens niet in de verfwaren, zullen we maar zeggen, maar zich helemaal wijden aan de dichtkunst. Zijn familie was het hier niet mee eens, vooral ook omdat hij OOK wilde trouwen met een toneelspeelster, Gerbranda Catharina Rivier, en met een toneelspeelster trouwde je niet, dat was ver beneden je stand, aldus de Rotterdamse verf familie.
Hendrik Tollens schreef ellenlage pastorale gedichten ter ere van Gerbranda Catharina Rivier, waarvan men later roddelde dat men niet begreep wat Hendrik Tollens zoo aantrekkelijk aan haar had gevonden, we komen er nog op terug.....
Hendrik Tollens trouwde dus stiekum, oh schande, op 27 Juli 1800 in Oost-Souburg i.p.v. in Rotterdam...
Binnen een jaar was het prille echtpaar Tollens weer opgenomen in de familie en paste Hendrik Tollens zich aan, hij ging toch maar in de verf, dichten werd en bleef een hobby, want
Mijne talrijke en Goddank! niet verminderende beroepsbezigheden houden mij van ochtend tot avond aan den kantoorlessenaar, en ik heb het onherroepelijk besluit genomen en tot heden volgehouden, van, ter gunste van mijne liefhebberij, geen stuiver in mijne zaken te verzuimen. Ik heb tot nog toe, bij mijne meer of mindere dichterlijke eer, ook die van punctueel nauwkeurig en ijverig in mijne broodwinning te zijn, en daardoor alleen heb ik het zoo verre gebragt, dat ik alle mijne concurrenten hier ter stede thans op een' merkelijken afstand achter laat.
Deze eer is mij bijna - nog liever dan de dichterlijke, en misschien wordt de laatste door de eerste merkelijk verhoogt. Het verzenmaken is voor mij niets, volstrekt niets anders, dan uitspanning, en ook alle mijne uitspanningsuren kan ik er op verre na niet aan wijden.
Maar je gaat toch een beetje blozen als je een van Hendrik Tollens' minnezangen en idyllen gaat lezen die hij als verfhandelaar schreef:
Stel mijn woeste drift tevreden:
Hier die leden!
Hier dien boezem! weg die hand!
Doof den vuurgloed, dien gij teelde:
Vry genot en volle weelde
Koel' myn fellen brand!
Laat myn' heeten gloed my blusschen,
Laat me u kusschen,
Zwoegend prangend naar myn' zin;
Of, in dubble drift ontgloeijend',
Smeltend met u samenvloeijend',
Zwymen door de min.
Ja, myn hart blaakt telkens heller
En gloeit feller;
'k Geef me aan 't liefdevuur ten buit:
Aan elkaêr geschakeld hangend',
Beiden lyf aan ligchaam prangend',
Blaze ik d'adem uit
In 1836 bracht Nicolaas Beets een bezoek aan Hendrik Tollens en ook hij was zeer onder de indruk van Hendrik Tollens talenten, alleen over de vrouw van Hendrik Tollens nu niet bepaald:
Tollens ontvangt mij met zijn vrouw. Een dikke schommelige huismoeder, waarin men wel zijn 'hartig wijf' wil zien, maar achter wier erg wipneusje men het voorwerp der 'Minnedichten' en de Corinna der 'Jaargetijden' niet zoeken zal.
Bezoek en gesprek (waarin de vrouw zich echter niet mengde) bevestigden den aangenamen indruk, dien ik van dezen mensch en dichter had gekregen. Een braaf, goedhartig man; zonder eenige aanmatiging of gemaaktheid. Buitengewoon, maar in eenvoudigheid, wiens gedichten men te beter verstaat als men hem gezien en gesproken heeft; homogeen met zijn poëzie.
Ondanks alle fraaie gedichten waarin hoog werd opgegeven over allerlei zaken als huwelijkstrouw, wordt er beweerd dat ook onze Hendrik Tollens wel eens een bordeel bezocht, bedank ik u voor het verschafte genoegen tenuwent, ook voor de bordeelvermaken van den ontuchtigen nacht. Maar dit weten we pas nu...
Ook weten we dat de zoon van Hendrik Tollens schande bracht over de familie Tollens, helaas kunnen we het niet meer precies terugvinden, maar het kwam erop neer dat zoonlief een betrekking moest aannemen in de Oost, via de Marine (een toen gebruikelijke opvoedingsmethode voor de betere stand) en dat bij terugkomst in Patria, zoals dat toen heette, zoonlief m.b.v. bevriende Rotterdamse relaties werd weggemoffeld in een inrichting...over hem mocht met Hendrik Tollens niet meer gepraat worden en het was zeker geen gedicht waard.
Nou, toch nog lekker geroddeld...
Ook werd Tollens beroemd om zijn laatste woorden van Jan van Schaffelaar. Jan van Schaffelaar, in dienst van Bisschop David van Bourgondië, was de man die in de Utrechtse burgeroorlog (1481 - 1483) om zijn mannen te redden van de toren sprong van Barneveld. De belegeraars boden de mannen van Jan van Schaffelaar een vrijgeleide aan, mits Jan van Schaffelaar zich vrijwillig zou overgeven. Nadat Jan van Schaffelaar zich er van had verzekerd dat zijn mannen inderdaad een vrijgeleide zouden krijgen, sprong Jan van Schaffelaar van de toren. Volgens de overlevering overleefde Jan van Schaffelaar zijn sprong, maar werd desondanks doodgeslagen.
Hendrik Tollens dichtte de volgende woorden die Jan van Schaffelaar tijdens zijn tocht naar beneden zou hebben uitgesproken:
Daar hebt ge Jan van Schaffelaar
Weergalmt hij in zijn val
Verbrast en deelt hem met elkaar
en lest uw hete gal
Steekt op de klingen, fors en zwaar
Blust bussen en musket
Daar hebt ge Jan van Schaffelaar
Mijn makkers zijn gered
![]()
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....
Terug naar de top
Last update :
23 April 2006