(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Op onze site is de Maatschappij tot Nut van het Algemeen al een paar keer langsgekomen, bijvoorbeeld in dit verhaal:En in dit verhaal over de Spaarbank te Rotterdam hadden we het ook al over de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, want die was de eigenlijke oprichter van de Spaarbank te Rotterdam...:
......en dan het Nutsgebouw waar ooit het Marnix Gymnasium is opgericht, zouden we bijna vergeten :
Het Nutsgebouw aan de Oppert in 1819
Het Nutsgebouw, dat eigendom was van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, dateerde van 1819 en werd op 1 december 1819 plechtig ingewijd.
De eerste steenlegging vond plaats op 24 mei 1819 door Abraham Blom, Gijsbert de Roo en Leenden Cornelis Dijxhoorn, zoontjes van bestuursleden van "Het Nut".
Bij de inwijding hield Mr. A. Siewertsz. van Reesema een rede, getiteld:
De waardigheid en vruchtbaarheid
van de geestdrift voor het Goede
Na deze toespraak besteeg de dichter Tollens het spreekgestoelte en droeg een toepasselijk lang gedicht voor, waaraan helaas alleen het volgende is ontleend :
Zijt ons welkom, heiige wanden,
Koor den godsdienst toegewijd,
Dien ons aller hart belijdt;
Welfsels waar wij de offers branden,
Offers, God ter eer, gebragt
Aan het nut van 't nageslacht.
Tempelpriesters, feestgenoten!
Ja, voorwaar, uit hooger sfeer
Zien Gods eng'len juichend neer,
Zien ons heilig koor ontsloten,
De aerd ten nutte — God ter eer!
Ja, wie and'ren voor wil lichten,
And'ren van den dwaalweg houdt,
Deugd wil leren, nut wil stichten,
Dezen tempel op helpt rigten,
Heeft een huis aan God gebouwd
En zoo zouden we nog uren door kunnen gaan, alleen je wordt er in 2002 wel een beetje moe van....want pas in 2004 hadden weer de puf om weer verder gaan met Hendrik Tollens
En ja, dan wil je daar wel eens wat meer van weten, van die Maatschappij tot Nut van het Algemeen.
Het menu van dien maaltijd, dat een goeden dunk geeft van de magen der aanzittenden, is bewaard gebleven. Hetzelfde is het geval met eene verzameling der aan dien maaltijd gehouden toespraken (voor het meerendeel in dichtmaat). die op besluit van het Bestuur in den vorm van een boekje zijn gedrukt. Bij wijze van peroratie. doch meer nog als merkwaardige proeve der gelegenheids-poezie. waarop men elkaar in die dagen placht te vergasten, worde aan het slot van dit hoofdstuk geplaatst het vers, dat de Rotterdamsche dichter Mr. A. Bogaers - als Onder-Voorzitter van het Nuts-Departement (afkorting voor Maatschappij tot Nut van het Algemeen departement Rotterdam) een der gasten aan den feestdisch - toen ten gehoore heeft gebracht.
Men schijnt er destijds eene zekere letterkundige waarde aan te hebben toegekend. Althans, behalve in het op last van het Bestuur gedrukte boekje, dat zich nog in het archief der Spaarbank bevindt, wordt dit vers van Mr. Bogaers, hoewel eenigszins omgewerkt, aangetroffen in eene verzameling van 's mans dichtwerken, die door niemand minder dan Nicolaas Beets is bezorgd. Over den smaak valt niet te twisten. Zal wat wij heden ten dage bewonderen, even ver staan van onze nazaten in 1993 als dit hoogdravende vers thans van ons staat ? Met een klein variant zou hier passen de versregel, welken menigeen zich nog uit zijne schooljaren zal herinneren:En rekent d' inhoud niet, doch telt het doel alleen
want de bedoeling van den dichter is ongetwijfeld voortreffelijk geweest.
AAN HET BESTUUR DER ROTTERDAMSCHE SPAARBANK.
BIJ HET VIEREN VAN HAAR VIJF-EN-TWINTIGJARIG BESTAAN.
Gezegend de purperen wolkjes der lente,
Wier sproeisel den bloesem ontluikt in de gaard'!
Gezegend de stroomen, die de akkeren laven;
Maar dubbeld gezegend de vroeden, de braven.
Die 't goede rondom zich verspreiden op de aard!
Weg ijdele deugd, die, den naaste vergetend.
Uit werkloos bespieglen volmaking zich hoopt!
Ons hoogst ideaal is de zeegnende Alvader:
Dan komen de menschen zijn Hemelen nader,
Als de eeuwige Liefde tot liefde ze noopt.
Waar één bij bezweek, dat voltrekken er velen.
Niets valt er verbondenen krachten te zwaar.
Déar sticht men. wat staat in de stormigste nachten.
Wat duizenden baat tot de laatste geslachten.
Waar liefde er een menigte voegt bij elkaar.
Maar liefde is niet enkel een penning te reiken;
Geen brood is genoeg, waar het lijf zich mee voedt;
Neen. steun ze. die wanklen; herstel ze. die vielen;
Geef spijs voor het ligchaam. maar spijs ook de zielen,
Verlicht en verbeter! vertroost en behoed!
Dat 's liefde, den arme tot wijsheid te lokken;
Het gif hem te toonen in 't glas dat hij drinkt;
De vrucht van zijn zweet hem helpen bewaren;
Hem 't nut te bewijzen van 't kloeke besparen.
Dat redding verschaft, als de nood hem bespringt.
Gij deedt dit. o braven! Geloofd zij uw streven!
Viert feest met een glanzenden blik op 't Verleen!
't Was vroed, het was goed. wat uw ijver verrigtte:
't Had zegen: daar staat het gebouw, dat ge stichtte;
Wel schokte de grond, maar het heeft niet geleên.
Juicht, edelen! jubelt! wij Jubelen mede:
De erkentlijke Rotte bekranst u het haar:
Kweekt waardige volgers in 't land, waar we wonen!
Ziet tallooze vruchten uw moeiten bekronen!
Blijft lang nog voor 't heiligste doel bij elkaar!
De Maatschappij tot Nut van het Algemeen werd in 1784 opgericht in Edam.
De doelstelling van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, zoals deze in 1805 werd vastgelegd, was om 'godsvrucht en goede zeden, overeenkomstig met de grondbeginselen van den Christelijken godsdienst, te bevorderen, en voorts zoodanige nuttige Kundigheden en Wetenschappen, als voornamelijk voor de minvermogende Burgerstand onontbeerlijk zijn, voort te planten; teneinde daardoor deszelfs verstand te beschaven, het hart te vormen, en zoo veel mogelijk, algemeen geluk te bevorderen'.
In haar praktische werkzaamheden legde de Maatschappij tot Nut van het Algemeen dan ook een grote nadruk op de volksverlichting door het uitschrijven van prijsvragen, de uitgave van goedkope stichtelijke lectuur en handleidingen, volkslezingen en volksonderwijs.
De minvermogenden moesten deugdzame leden van de samenleving worden, hetgeen alleen mogelijk was indien zij huiselijkheid zouden betrachten. Volgens de leden van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen stond huiselijk gezinsleven borg voor het 'ware geluk'.
Het Nutsdenken hield tevens een verheerlijking van de nationale eenheid in. Buitenlandse invloeden lagen onder vuur. De natie werd gezien als één groot gezin waarin alle burgers een bepaalde rol hadden te vervullen en zich deugdzaam dienden te gedragen.
In dit verband trachtte men vooroordelen en onwetendheid onder de arme lagen van de bevolking te bestrijden.
Bedeling was onverstandig en bevorderde slechts de luiheid. Alleen door kennis, vlijt, godsdienstigheid en een deugdzame, zedelijke levensstijl kon de arme zijn lot verbeteren. Door huiselijkheid zouden de armen zich net als de rijkere groepen in de samenleving gelukkig kunnen voelen en zich in hun lot kunnen schikken.
Een bloeiend gezinsleven, waarbij de oppassende werkman thuis kon uitrusten en zijn zorgen vergeten, werd tevens beschouwd als de voorwaarde voor de opvoeding van fysiek en moreel gezonde kinderen, die op hun beurt door vlijt, zedelijk gedrag en een verstandige keuze van de latere huwelijkspartner zouden kunnen uitgroeien tot nuttige leden van de samenleving.
Rotterdam was een van de eerste plaatsen waar in 1785 een departement van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen werd opgericht. Het departement maakte een grote bloei door in de eerste helft van de negentiende eeuw en ontplooide tal van activiteiten op het gebied van onderwijs, ondersteuning van hulpbehoevenden en volksverlichting.
In 1794 begon het met onderwijs aan kinderen. Dit leidde onder meer tot de oprichting van een Departementsschool met ruim 200 leerlingen. De onderwijzers die de leerlingen onderrichtten, konden vanaf 1800 hun didactische kennis bijspijkeren aan de in dat jaar opgerichte kweekschool.
Ook de vorming en beschaving van minvermogende volwassenen hadden de aandacht van het Rotterdamse departement, getuige de instelling van een leesbibliotheek in 1808 en een spaarbank in 1818.
Dankzij de leesbibliotheek konden volgens de Nutsleden de armen het inzicht verwerven dat alleen door een deugdzaam leven, nederigheid en spaarzaamheid het geluk op aarde wordt bereikt. De oprichting van de spaarbank was uitdrukkelijk bedoeld om 'de spaarzaamheid, die hoofddeugd onzer voorouders, bij onze tijdgenooten te doen herleven en door dezelve meerdere welvaart in den burgerkring te doen ontstaan'.
Ook werden stichtelijke lezingen gegeven, een verslagje hierover luidt als volgt:
De Commissarissen, gewoon met deze soort van menschen om te gaan, en door hen hooggeacht, weten de orde volkomen te bewaren, en ongeregeldheden zijn mij onbekend. Aangenaam is het ook te zien, hoe gretig de boekjes en tractaatjes ontvangen worden, en hoe sommigen er terstond, bij het avondlicht uit beginnen te lezen. Zij nemen het als een verkregen schat naar hunne woningen mede, om er hunne vrouwen op te onthalen, en wie weet, hoe menige winteravond, langs dien weg, genoegelijk en nuttig wordt doorgebragt.
Wie namen er allemaal deel aan het werk van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen in Rotterdam. De jaarlijkse contributie bedroeg begin 19e eeuw dfl 6,30 en dus konden alleen de wat welvarende burgers van Rotterdam lid worden, meestal middenstanders zullen we maar zeggen, met als beroepen schoolmeesters, bakkers, vleeschhouwers, timmerlieden, metselaars.
In een populaire lezing over bijvoorbeeld de Huiselijkheid der vrouw, bijzonder dienstbaar aan de bereiking van de bedoelingen der Maatschappij tot Nut van het Algemeen van dominee A. Francken uit 1835 wordt de rol van de vrouw in het gezin uitgewerkt.
Vrouwen, zo richtte Francken zich tot zijn vrouwelijk (.....) gehoor, moesten juist niet in het openbaar optreden 'om ter beschaving en veredeling des Volks de pen op te vatten, of zelfs wel op het spreekgestoelte uwe stem te doen hooren'. Weliswaar hadden sommige vrouwen zich op die manier nuttig gemaakt voor de publieke doelstellingen van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen; maar het sloot volgens Francken beter aan bij de specifiek vrouwelijke talenten dat zij ingezet werden in de huiselijke kring. De vrouw zou door haar huiselijkheid een grote bijdrage kunnen leveren aan de opvoeding van de jeugd en de vorming tot deugdzaamheid van de lagere volksklassen. Het ging er niet om de vrouw de toegang tot het gezellige leven te ontzeggen, want juist door 'haar meer deelnemend, zachter gestemd gevoel' was 'zij daarvoor bijzonder geschikt.
Indien de ontspanning niet van dien aard was dat zij 'het verstand ledig laat, den trek naar uitbundig zingenot te zeer prikkelt, het gevoel voor hetgeen waarlijk schoon en edel is verkeerdelijk wijzigt, zoo niet geheel verstompt', maar zich integendeel kenmerkte door 'dien zachten, stillen en reinen zin, welke ook het huiselijk leven vooral moet kenmerken', dan kon zij 'met dit laatste in de treffendste harmonie staan'. Thuisgekomen zou de vrouw zich dan met nog grotere inzet wijden aan de uitoefening van plichten die haar in het huisgezin wachtten. Hoe velen zouden zich dit nog in 2004 toewenschen...
Uithuizigheid van de vrouw leidde volgens Francken dus tot de ondergang van het huisgezin. Gelukkig daarentegen was het gezin waar de vrouw niets liever deed dan zich vol overgave op haar huishoudelijke plichten storten: 'niets zaligers, dan, na volbragte taak, des avonds aan de zijde van haren Echtvriend uit te rusten, met zachte hand de zorg hem van het aangezigt af te wisschen, door allerhande kleine dienstbetooningen der liefde zijn leven te veraangenamen'. Nou, dat zouden we ons in 2004 ook nog wel eens willen.
Uithuizigheid van vrouwen op grote schaal zou dan ook rampzalige maatschappelijke gevolgen hebben. Daarentegen was het volk gezegend 'welks algemeene welvaart door huiselijke deugd en ingetogenheid gekweekt en bevestigd wordt!'
De rol van de huisvrouw was door het goede voorbeeld dat zij geeft aan de 'dienstbare klasse' ook van betekenis buiten haar eigen huishouden. De mate van zedelijkheid was namelijk bepalend voor het geluk van de gehele maatschappij en deze zedelijkheid zou volgens Francken sterk worden beïnvloed door het gedrag van de werkgeefsters. Dienstboden verlieten immers vaak op jonge leeftijd het ouderlijk huis om in dienst te treden bij de beschaafde standen
in welken overvloed van kleeding, van spijs en drank, van allerlei levens-gerieflijkheden aan alle zijden omringt, en zij de hand slechts behoeven uit te steken, om aan hare zinnelijke begeerten te kunnen voldoen. Welk eene zware verzoeking op die jaren, in dien stand!
Werd een dienstbode in een dergelijke situatie geconfronteerd met een uithuizige meesteres, dan werd de verleiding te groot om haar werk niet goed te doen, verkwistend te zijn, te stelen, te flirten en uit te gaan. Uiteindelijk zouden de dienstboden zedelijk worden bedorven en nooit goede huisvrouwen worden.
Een eenvoudiger levensstijl en vooral de huiselijke godsdienstbeoefening waren daarentegen een bron van inspiratie voor de dienstboden. Het goede voorbeeld van een huiselijke werkgeefster zou de dienstboden ertoe aanzetten om het gezin vlijtig te dienen en weloverwogen in het huwelijk te treden met een kleine, maar voor de dienstbode belangrijke som spaargeld. 'Zal er geene verwachting zijn, dat zij, door God gezegend, aan eene braven Echtgenoot verbonden, zelve een burgergezin zal tot stand brengen, dat door deugd en welvaart zich gunstig onderscheidt?'
Nog veel belangrijker was de rol van de vrouw als huismoeder, waarmee Francken naar eigen zeggen de 'tederste snaar van het vrouwelijk gevoel' aanroerde. Hij onderstreepte hoe belangrijk het was voor de goede opvoeding van de kinderen dat de moeder veel thuis was. Hierin kon zij ook haar grootste genoegen vinden, want en dan stoppen we er maar mee
Geen reiner wellust smaakt dan ook immer uwe ziel, dan waar het voorregt u vergund werd, om, met opoffering van alle uithuizige genoegens, den blik van het zaligst welgevallen te vestigen op uwen Lieveling, zoo dikwijls hij daar aan uwen boezem met de wel toebereide moedermelk zich voedde, en, na verzadigd te zijn, met eenen Engelenlach u zijnen dank betuigde.
Aad, schrijver dezes, moest even een traan van ontroering wegpinken
Enne, op zoek naar Volks-liedjens uitgegeeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (5 delen, 1789-1807), klik dan maar eens HIER
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|