Geschiedenis van de armenzorg, bijvoorbeeld de bejaardenzorg van Rotterdam
Even vooraf, Aad vindt de term bejaardenzorg een heel naar denigrerend woord, ze zullen het maar van je zeggen, waarom niet gewoon 60+ of 70+ en dit is echt niet omdat Aad al bejaard is....., waarom dan toch dit woord gebruiken, voor Google natuurlijk
Nou zijn we natuurlijk ook niet van plan er een wetenschappelijke verhandeling over te houden, andere mensen mogen hier gerust op promoveren of hebben dat ongetwijfeld al gedaan. Wij gaan hier proberen de sfeer te schetsen onder welke omstandigheden en hoe men toen in het algemeen dacht over de zorg voor ouderen met een beperkt inkomen, nou dat is toch wat beter geformuleerd dan armenzorg en bejaardenzorg !!
Tot diep in de 18e eeuw werden dit soort levensladders gepubliceerd voor de gemiddelde welvarende man, bovendien werden dit soort levensladders aangebracht boven de ingang van Huizen voor Behoeftigen :
17e eeuw Leiden
boven de poort naar de hemel staat :
Gedenkt te Sterven
Had je het geluk om oud te worden, dan werd je vaak als zonderling afgebeeld :
Ets uit 1650
Het Gore Besjen
Gore Besjen
hebt gij uw eer verloren
dat gij uw vuiligheid op eerbre hoofden stort
of tracht gij door dien drek ons d'oogen uit te boren
op dat uw rimplend vel niet meer gezienen word
Ook moest voor iedereen duidelijk zijn waar oudere lieden woonden :
stond ooit voor de ingang van het Rotterdamse Oudeliedengesticht
Eten deed je natuurlijk gezamenlijk in zoo'n Oudeliedengesticht :
de eetzaal van het Joodse Oudeliedengesticht in Amsterdam
Het is natuurlijk al opgevallen dat je na opname in zoo'n Oudeliedengesticht uniform gekleed werd, letterlijk en figuurlijk :
de o.m. in Rotterdam verplichte kleding voor de vrouwen en de heren
Iedereen weet dat bijvoorbeeld ook de wezen uniform gekleed werden, we zouden nu zeggen belangrijk voor de groepsvorming en de identiteit, maar mogelijk funest voor de individuele ontwikkeling. al waren er wezen die zich zeer ongelukkig voelden toen zij hun kleding, zoo eind jaren 30, vrij mochten gaan kiezen. Over de Weeskinderen van Rotterdam hebben we al heel veel foto's verzameld, alleen moet daar nog eens een verhaal bijgemaakt worden, Aad heeft voldoende..., gelukkig hebben we al dit op onze site :
Uit ons Soepkokerij verhaal deze foto :
Rotterdamse weesmeisjes op het Hofplein / Slagveld vieren de geboorte van prinses Juliana op 30 april 1909
Zowel de RK als de Protestanten hadden hun eigen armenzorg, ging je zondags (verplicht natuurlijk) naar de kerk, ook dan droeg je speciale kleding :
Vrouwen uit het RK Armhuis aan de Schiedamsedijk
Ook waren er soms speciale armenkerken :
Uit ons Oude kerken van Rotterdam verhaal laten we deze foto's zien :
1915
St. Sebastiaanskapel of ex-Schotse Kerk op de hoek van de Lombardstraat en de Meent (1904)
(link)
ouderen in uniforme kledij verlaten de Rotterdamse "armenkerk", de oude St. Sebastiaanskapel
boven de deur staat Anno 1627
de beroemde fotograaf Henri Berssenbrugge heeft veel van dit soort foto's gemaakt
Aad is de trotse eigenaar van een heel boek met foto's van Henri Berssenbrugge,
moet ook nodig eens een aparte foto pagina van gemaakt worden voor deze website,
wanneer?
later als ik echt oud ben misschien ??
Meer over de St. Sebastiaanskapel kun je vinden in dit verhaal
Oudere mensen leefden vaak in hofjes :
een hofje in de buurt van het Oudeliedenhuis aan de Hoogstraat
Uit ons verhaal over het Oudevrouwenhuis plukken we deze foto met toelichting :
Op de foto kijken we in de richting van de Hoogstraat, dus links zijn de uit 1622 daterende huisjes voor Oude Vrouwkens. Een man is aan het werk gezet, hij moet de tuinbonen doppen !!!
Zat je in zoo'n Oudeliedengesticht dan had je je te houden aan een reglement, bijvoorbeeld deze uit 1819 :
- leder Dischgenoot zal op het luiden der klok van het Gasthuis zich aan de algemeene tafel moeten vervoegen, ten einde, gezamenlijk, het ontbijt, middag- of avondmaal te gebruiken.
- Des middags en des avonds zal ieder Dischgenoot, vóór het eten, behoorlijk met aandacht moeten bidden; zullende niemand van tafel mogen opstaan dan nadat de dankzegging gezamenlijk, zal zijn geschiedt.
- Een ieder zal zich met de hem toegediende portie eeten moeten te vrede houden, en van tafel niets mogen mede nemen.
- In dit Gesticht zal geheel geen Genever of andere Sterke Drank mogen worden gebruikt, dan met speciale voorkennis van de Rentmeester of van de Binnenmoeder in der tijd, en ingeval een der Dischgenooten bevonden wordt dronken te zijn, hetzij hij (of zij) buiten dit Gesticht zulks geworden is, zal de zoodanige, voor de eerste reize, door den Rentmeester het uitgaan worden verboden, tot zoo lange de Heer President of Regenten zullen noodig oordeelen
- leder Dischgenoot, het zij Man of Vrouw, is verpligt, indien hun door de Rentmeester of de Binnenmoeder eenig huiswerk mogt worden bevolen, zulks, zonder eenig tegenspreken, stiptelijk ten uitvoer te brengen; zullende de Mans gehouden zijn, om, ieder op hunne beurt, gedurende ééne week, de noodige turf en water aan te dragen, en de deur te openen; terwijl de Vrouwen de Binnenmoeder of Dienstboden moeten adsisteeren in het schillen van aardappelen, schoonmaken van groentens, het opdoen der wasch, of andere vrouwelijke bezigheden welke van haar zullen worden gevorderd; zullende de afwezige moeten zorgen dat zulks voor hun, door een ander, voor hunne rekening, worde uitgevoerd.
- Ingeval van ziekte, zwakte of andere toevallen welke een of ander der Dischgenooten mogte overkomen, zullen de Mans verpligt zijn om de Mans, en de Vrouwen om elkander, alle noodige hulp en oppassing te bewijzen, en, zoo hunne jaren en gezondheid zulks toelaten, ook bij zieken te waken; zullende zij, in het laatste geval, voor iedere nacht waken vier stuivers van wegens het Gasthuis genieten, welke hun door den Rentmeester zullen worden uitbetaald.
- Aan de Mans word expresselijk verboden tabak te rooken, hetzij in het Eetvertrek, hetzij op een of andere plaats in dit Gesticht, anders dan met een dopje op de pijp.
- Des avonds ten tien uren zal al het licht bij de Dischgenooten in dit Gesticht moeten zijn uitgedaan, zullende de Binnenmoeder daar op scherpelijk moeten toezien, en, bij overtreding, daarvan dadelijk aan den Rentmeester kennis geven.
- Zoodanigen der Dischgenooten welke een of meer der bepalingen mogten overtreden, zullen door Heeren Regenten worden gecorrigeerd of, des noodig, worden gestraft, het zij door die Dischgenooten voor eenige tijd het uitgaan te verbieden, het zij eindelijk door hun, bij herhaling van overtreding, uit de lijst der Dischgenooten te rooijeren, en hun alzoo alle inwoning of genot in dit Gesticht te ontzeggen; zullende zijlieden, in het laatste geval, geen het minste regt hebben om de door hun ingebragte goederen terug te eischen.
In 1934 bracht een journalist het volgende verslag :
In het Tehuis gaat het nogal met het verlies van vrijigheid. Natuurlijk Ordnung muss sein! En in een gemeenschap van een 130 oude mannekes en vrouwkes moet regel zijn. Er is dus om 9 uur taptoe en om 7 uur reveille. Maar ze mogen in ieder geval vroeger onder de wol en ook vroeger op. Als ze anderen maar niet hinderen.
De gebondenheid dient hier dus ook tot het scheppen van een zoo groot mogelijke algemeene vrijheid. En als het zomers erg warm is en men zit er zoo tezamen in den tuin, dan is er geen hondsche directeur die met de karwats komt. Dan wordt in alle stille het liedje van verlangen gezongen en dan blijven ze heel rustigjes tot 10 uur op.
Maar och, als het wintert dan zoeken ze om 8 uur de kooi al op.
Viermaal in de week wordt er avondpermissie gegeven en als ze uit logeeren willen bij iemand die hen hebben kan, wel, de directeur ziet ze er niet scheel om aan en 2, 3 soms vier weken gaan de verpleegden eruit.
En den heelen middag mogen ze uit. Van half één tot zes uur. Ja, maar dan missen ze hun kopje thee! want die wordt om 3 uur geschonken, zoo goed als om half 11 de koffie,
's Morgens wordt ontbeten met brood en koffie, om twaalf uur verschijnt het middagmaal op den disch, terwijl te 6 uur de avondboterham genuttigd wordt.
Ge ziet zoo slecht hebben de verpleegden het niet!
Een belangrijke verbetering is indertijd geweest de vervanging van het uniform, dat de verpleegden droegen en waaraan men hen reeds van verre kende. Ouderen herinneren zich nog wel de dikke baaien jas met het roodwilte bandje op den schouder, dat de dragers kenmerkte als verpleegden van het Armenhuis, een verfoeide vernedering voor velen hunner!
Die jassen zijn er niet meer. Een zegen!
Want de overjas moest gedragen over de borstrok, de ruimte tusschen de revers werd bedekt met een das. Ook zomers, bij een hitte, dat het lood schier van de daken smolt.
Nu hebben ze een daagsch pakje en een costuum voor den Zondag. Een colbertpakje zooals u en ik dragen en naar maat gemaakt. Natuurlijk in een stemmige tint - dat is een eisch der practijk!
En als het koud is, kan over dat colbert een jas gedragen worden. Ge moet het al weten, wilt ge in den ouden heer, die daar zoo net gekleed op dat bankje zit, een verpleegde van het gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen zoudt herkennen.
In 1806 was er een onderscheid gemaakt tussen stadsarmen en kerkelijke armen, dat wil zeggen tussen behoeftigen die niet tot een godsdienstige gezindte behoorden en alle overige armen. De stadsarmen vielen onder het toezicht van het Stads Algemeen Armbestuur, dat niet alleen onderstand aan 'huiszittende armen' verstrekte, maar ook het beheer voerde over het Stadsarmhuis, waar gehandicapten en ouderen boven de zestig werden verzorgd.
In de loop van de eeuw kreeg dit tehuis steeds meer het karakter van een verpleeghuis voor ouderen en rond 1900 werd de naam dan ook in Tehuis voor Ouden van Dagen veranderd.
Naast het Stadsarmhuis vielen onder de verantwoordelijkheid van het Stads Algemeen Armbestuur een apotheek, armscholen, een werkinrichting en het pest- en dolhuis. (LINK) Bovendien hield de stedelijke armenzorg van bijvoorbeeld Rotterdam zich met tal van andere zaken op het terrein van armenzorg bezig.
Het ontwerp van Thorbecke voor een nieuwe armenwet van 1851 zorgde voor veel beroering binnen confessionele kringen. De liberale bewindsman poogde namelijk de verantwoordelijkheid voor armenzorg bij de staat te leggen en een einde te maken aan de dominante positie van kerkelijke en particuliere instellingen. De armenwet die in 1854 daadwerkelijk tot stand kwam, regelde echter dat de armenzorg in principe in de handen van kerkelijke en particuliere instellingen bleef.
Rotterdam voerde de twee belangrijke grondgedachten van de armenwet van 1854 zeer principieel uit. De onderstand die de overheid verstrekte, was geen liefdadigheid, maar werd alleen in geval van 'volstrekte onvermijdelijkheid' gegeven of wanneer dat 'uit oogpunt van policie" noodzakelijk was.
Als gevolg hiervan nam het aantal bedeelden van het Burgerlijk Armbestuur, de opvolger van het Stads Algemeen Armbestuur, af. In 1855 berichtte het Armbestuur dat een vermindering van de aanvragen'... het schoonste zegel drukt op de door haar gevolgde handelwijze en of niet zij het beste bewijs oplevert, dat niet in hooge bedeelingen maar in de beoordeling van zedelijkheid en beschaving het middel ligt tot genezing der kwaal, die men door onberedeneerde toegevendheid slechts voortkweekt en vergroot'.
In 1859 werd tevreden vastgesteld dat Rotterdam het beginsel der wet strikt handhaafde en dat men zich geen zorgen meer hoefde te maken dat gezonde mannen steun ontvingen. In 1855 bedeelde het Burgerlijk Armbestuur nog 3.442 personen, een aantal dat vijftien jaar later was teruggebracht tot 753, omstreeks 1870 schommelde het aantal bedeelden rond de driehonderd.
Tot aan de opkomst van de sociale wetgeving veranderde er aan de organisatie van de Rotterdamse armenzorg weinig. Kerkelijke en particuliere instellingen hadden rond 1900 de armen- en sociale zorg nog stevig in handen.
Sinds de invoering van de Armenwet in 1854 was er slechts één nieuwe particuliere instelling bijgekomen, de Vereeniging tot Verbetering van de Armenzorg die in 1878 op initiatief van de Rotterdamse koopman-bankier G.H. Hintzen werd opgericht.
De Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg viert haar 25-jarig jubileum
Links het gebouw aan de Oppert 61
Midden de werkverschaffing
Rechts de Knipkamer
In het onderste gedeelte de namen van bestuurders etc, het verhoogde je status als je naam hierop voor kwam
Hintzen behoorde tot de invloedrijke Rotterdamse notabelen die de sociale en armenzorg wilden verbeteren, evenals de volkshuisvesting en -opvoeding, zonder de invloed van de overheid te vergroten. Hintzens organisatie bood de arme een helpende hand die hem in staat moest stellen zijn maatschappelijke positie te verbeteren. Het ging daarbij om tijdelijke hulp, want de bedeelde diende zoveel mogelijk zijn eigen boontjes te doppen. De Vereniging was nauwelijks minder moralistisch dan de kerkelijke instellingen. Wie zijn kinderen niet naar school stuurde of teveel dronk, kon er op rekenen dat hij niet meer voor hulp in aanmerking kwam.
Ook de Vereniging van Hintzen bood de meeste armen nauwelijks soelaas, hoewel de bedeling op de individuele behoefte was afgestemd en daardoor soms hoger uitviel dan het vaste tarief van het Armbestuur en de diaconie. Voor een bedeelde was het prettig dat hij meer ontving, maar de Vereniging verminderde echter niet de vernedering van bedelen en verhielp natuurlijk ook niet de steeds grotere gebreken die het stelsel van particuliere en kerkelijke armenzorg vertoonde. Steeds vaker klopten arme Rotterdammers bij het Burgerlijk Armbestuur aan dat vanaf het midden van de jaren tachtig met een stijgend aantal aanvragen voor onderstand te maken kreeg. De gemeente wilde de kosten van de bedeling drukken en decreteerde in een gemeentelijke verordening van 1895 dat alleen mensen die onmogelijk in hun eigen onderhoud konden voorzien nog voor onderstand in aanmerking kwamen.
Het voormalige Stadsarmhuis vlak voor de afbraak in 1937
hoek Schiedamsedijk Vasteland
Het in 1906 geopende Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Oostervantstraat
nam de taak over van het Stadsarmhuis en werd dus ook nog heel lang
Stedelijk of Stadsarmhuis genoemd
Minvermogende bejaarden omstreeks 1925, die geen kinderen hadden die voor hen konden zorgen, konden terecht in het Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen. Gescheiden naar geslacht brachten ze daar hun laatste dagen door. Natuurlijk moesten ze overdag wel werken, om zo veel mogelijk in hun eigen onderhoud te voorzien. Het mocht de gemeente niet al te veel geld kosten, nietwaar. Hier zien we de mannenafdeling van het Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Oostervantstraat. De mannen zijn aan het touwsplitsen.
3 jaar nadat we dit verhaal hadden samengesteld verscheen in
www.onsrotterdam.nl
Jaargang 27, (4), 2005
bijgaand artikel:
In de zeventiende eeuw was de zorg voor 'oude, miserabele personen' een zorg voor de diaconie, dus van de kerk.
De gemeentelijke instanties bemoeiden zich daar niet mee. Zij zorgden wel voor huisvesting, maar de verzorging werd niet als hun taak beschouwd. Er werden een aantal huisjes gekocht aan de Schiedamschedijk, waar de zorgbehoevenden konden wonen. Later werd ook de stadsapotheek en de bakkerij in dat complex ondergebracht. Het volledige beheer van dat complex kwam in 1807 in handen van de gemeente Rotterdam en het droeg vanaf die tijd de naam:
Stadsarmhuis
De bevolking bestond uit mensen van allerlei aard. Ten eerste de ouderen en hulpbehoevenden, die zelf niet in staat waren hun kost te verdienen. Daarnaast werden er kinderen ondergebracht die daar ook niet toe in staat waren.
De leidinggevenden werden vader en moeder genoemd. De leiding berustte bij de binnenvader en binnenmoeder. Daarnaast was er een naaimoeder, een keukenmoeder en meer van dergelijke personen. De minimum leeftijd voor opname was zes jaar en de maximumleeftijd zestig jaar. De kinderen bleven in principe tot hun achttiende levensjaar in het tehuis. In de praktijk bleven zij echter tot het tijdstip waarop zij voor zichzelf konden zorgen.
Kort na de opening waren er 247 personen ondergebracht, te weten 27 mannen, 105 vrouwen en 115 kinderen. Het aantal groeide gestaag. In enkele jaren was het gestegen tot 729 personen, waaronder 275 kinderen. Er kwam toen een aparte mannen- en vrouwenafdeling.
In 1810 kwam een wet tot stand waarbij alle jongens, die gezond waren, militair moesten worden. Zij mochten echter voorlopig in het tehuis blijven wonen. Toch hadden de jongens daarin geen vertrouwen en toen de keuringartsen onder druk kwamen te staan de jongens geschikt te verklaren, liep een twintigtal jongens weg uit het tehuis. De meesten van hen werden echter weer teruggebracht en bleven daar tot het ogenblik waarop zij in dienst moesten komen. De daarvoor in aanmerking komende jongens werden in de nacht per schuit, die in de Schiedamschevest lag, weggebracht naar een garnizoensplaats. Zij kregen wel een klein bedrag mee.
Natuurlijk waren er ook jongens die niet tegen de militaire dienst opzagen Er waren er zelfs die zich vrijwillig opgaven voor dienstneming. In 1810 was dit bij 21 jongens het geval. Het was wel opvallend dat daarbij maar weinig jongens waren die ouder waren dan dertien jaar.
In 1811 werd bepaald dat jongens en meisjes van twaalf jaar en ouder uitbesteed konden worden aan burgers en boeren, om zodoende zelf hun kost te verdienen. Voor die tijd verbleven die kinderen op werkscholen, maar die werden in 1812 opgeheven. Er moest dus ander werk voor hen gezocht worden. Dat werd onder meer gevonden in het voormalige Pesthuis op Feijenoord, waarin een wol- en zijdespinnerij werd gevestigd.
Citaat uit dit verhaal:
In verband daarmee zou de opstal van het Slot Honingen aangekocht worden voor den bouw van een nieuw Pesthuis. In 1698 werd dit terrein ook werkelijk eigendom van de stad, maar de ziekenhuisplannen gingen niet door. In 1707 kwam de zaak weer ter sprake: er werd toen gewaarschuwd tegen langer uitstel, om niet door een onverwachts optredende epidemie overrompeld te worden. Vier Jaar later werd tot den bouw besloten, niet op de aanvankelijk gekozen plaats, maar op het eiland Feyenoord, ter plaatse, waar eens de Galg van de Admiraliteit (LINK) gestaan had sinds 1580.
1756
Het Pesthuis van Rotterdam op het eiland Feyenoord
1801
Het Pesthuis van Rotterdam op het eiland Feyenoord
vanaf de Plantage zien we het rechts aan de overkant, achter de bomen liggen
Van 1813 tot 1818 werd het door Gerrit Jan ter Hoeven gebruikt als werkinrichting voor door armhuizen ter beschikking gestelde kinderen. In 1826 kwam het gebouw in handen van de Nederlandsche Stoombootmaatschappij (NSM), het werd verbouwd tot machinefabriek t.b.v. de in de buurt gebouwde scheepswerf. Het gebouw kreeg toen de naam Etablissement Fijenoord
1850
Het Etablissement Fijenoord opgericht in 1825 op de plaats van het Pesthuis
het zou nu hebben gestaan tussen de Oranjeboomstraat en de Nassauhaven
De kinderen waren daar intern. In 1813 werden 30 jongens en meisjes van twaalf tot zestien jaar daar te werk gesteld. Later in dat jaar nog eens 34 meisjes en 18 jongens. Dit was voor het Armhuis een hele verlichting.
Maar al gauw regende het klachten van de kinderen. Zij klaagden het meest over de slechte behandeling. Op brieven die van de zijde van het Armhuis aan die spinnerij werden gezonden werd geen antwoord ontvangen. De directie daarvan kwam de verplichtingen ten aanzien van de kinderen niet na. Ook op financieel gebied ging het niet goed. Uiteindelijk werd de spinnerij geliquideerd en kwamen de kinderen weer terug in het Armhuis.
Intussen was een 'Maatschappij van Weldadigheid' opgericht, die op verschillende plaatsen in het land tehuizen had, waar kinderen konden worden ondergebracht, om van daaruit te werken. In 1819 werden de Rotterdamse kinderen geplaatst in gestichten in Frederiksoord, Veenhuizen en Ommerschans. Er bleven er maar enkelen over in Rotterdam.
Nadat ook deze kinderen waren vertrokken bleef het huis alleen maar bewoond door 'oude en afgeleefde mensen die de kost niet meer konden verdienen'. In 1818 werd de eis gesteld dat personen beneden de 50-jarige leeftijd niet meer voor plaatsing in aanmerking kwamen.
Er waren in het huis strenge regels waaraan strikt de hand werd gehouden. Zo moest men iedere dag om 5 uur uit bed (in de wintermaanden was dat 6 uur) en 's avonds moest men om 9 uur naar bed. Er waren heel veel geboden maar nog veel meer verboden.
Ook de warme maaltijd was reeds lang tevoren vastgesteld. Op zaterdag en zondag werden er grutten gegeten. Maandag, woensdag en vrijdag kregen de bewoners aardappelen en op dinsdag groene erwten of witte bonen. Alleen de maaltijd op donderdag was afwisselend. Men kreeg 1 keer per week spek of vlees. Bij de avondmaaltijd, een broodmaaltijd, was er zoete- of karnemelk. Als broodbeleg kreeg men kaas. De boterhammen werden aanvankelijk wel met boter besmeerd, maar in 1812 was er geld tekort en moest men bezuinigen. Er werd toen bepaald dat er geen vlees meer zou worden gegeten en dat de boterhammen niet meer met boter zouden worden besmeerd.
De verzorging was ook niet optimaal, maar allengs kwam daarin verandering. In de eerste tijd was men voor verwarming aangewezen op warme stoven en waren de slaapzalen in het geheel niet verwarmd. Pas in 1855 werden er op de slaapzalen kachels geplaatst zodat de bewoners het wat behaaglijker kregen.
Lange tijd kon men de bewoners van het Armhuis herkennen aan hun kleding. Die was voorzien van een groene lap met een witte streep. Het was hun verboden op doordeweekse dagen schoenen te dragen. Men liep dus op klompen.
De oorspronkelijke behuizing in kleine huisjes voldeed al spoedig niet meer. Men huurde een pakhuis dat achter de huisjes was gebouwd en dat werd voor bewoning verbouwd.
Door allerlei latere verbouwingen ontstond het gebouw dat tot begin twintigste eeuw tot woning voor ouden van dagen diende.
In 1906 werd een nieuw gebouw geopend aan de Oostervantstraat, waardoor de inwoners een beetje meer gerief kregen. Wel waren de vrouwen en mannen nog strikt gescheiden. In het nieuwe tehuis konden 700 personen worden ondergebracht en er was nog ruimte voor uitbreiding.
Tot de jaren zeventig van de negentiende eeuw waren de bewoners bekende verschijningen in het westelijk stadsdeel. Maar vooral na de Tweede Wereldoorlog, toen ieder wat welvarender werd, slonk het inwonertal van het Armhuis.
Er kwamen bejaardentehuizen waar de bewoners eigen kamers kregen, en ook de verzorging werd beter.
Hierdoor was in 1973 de tijd gekomen dat het tehuis in de Oostervantstraat werd gesloten en afgebroken. Met die sluiting wer~ een periode afgesloten van de gemeentelijke zorg voor oudere inwoners van de stad Rotterdam.
Op onze site hebben we ook nog dit verhaal
Over de armenkerk van Rotterdam
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Last update :
7 Januari 2006