Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De Doelen Zaal van Rotterdam naast het Stadhuis

Op deze pagina gaan we het hebben over de geschiedenis van vooral de Tivoli Schouwburg en Societeit De Harmonie met de Doele, beiden ooit aan de Coolvest, de latere Coolsingel. Maar natuurlijk komen en passant ook wat andere theaters aan de orde...., want Rotterdam had er nogal wat, aldus de eerste alinea van ons Schouwburgen verhaal

Wat aan dat verhaal ontbrak was een beschrijving van de Doelen Zaal aan de Coolsingel in Rotterdam, en dat gaan we doen in dit verhaal, samen met wat foto's uit ons Schouwburgen verhaal

Voor we beginnen, zou je ook dit verhaal even kunnen bekijken, weet je waar de naam Doele vandaan komt....

We gaan eerst even terug naar het Haagscheveer en bewonderen daar een close-up van het Gerechtsgebouw :

gerechtsgebouw1863

Het Gerechtsgebouw aan het Haagscheveer (1863)

Vanaf 1904 werd dit het Hoofd Bureau van Politie

Aan de achterkant van het Gerechtsgebouw kwam je dan zoo in de tuinen van de Societeit Harmonie, de gebouwen liggen aan de Coolvest.

societeitharmonie1863

De tuin van de Societeit de Harmonie (1863)

Grenzend aan de gebouwen van de Harmonie, werd door de stadsarchitekt Rose de Doelenzaal gebouwd. Op de foto's wat sfeeropnamen van de concertzaal die ook werd gebruikt voor grote ontvangsten met diner, bijvoorbeeld in 1899 ter gelegenheid van het bezoek van de Twee Koninginnen, Wilhelmina en Emma.

grootedoelezaal

grootedoelezaal1899

Alles staat klaar voor Wilhelmina en Emma (1899)

doelenint1920

1920

poortjeplaatsdoele

Via dit poortje kwam je weer op de binnenplaats, waar bijvoorbeeld vuurwerk werd afgestoken

doelenext1920

Het Doelen komplex in 1920

stadhuisdoelen

De Doelen naast het Stadhuis

En dan nu de beschrijving van de Doelen Zaal, vlak voor WOII :

De Doelenzaal maakte deel uit van het grote Doelencomplex, de zetel van de bekende Sociëteit "Harmonie" en dateerde van 1933. Zij stond op dezelfde plaats van de vroegere grote Doelenzaal, die in 1844 was gebouwd en in 1931 wegens bouwvalligheid moest worden afgebroken. Het Doelencomplex was gebouwd rond een binnenterrein, dat gelegen was tussen de Coolsingel, het Doelwater, het Haagseveer en het Hofplein. Behalve de grote zaal bestond het gehele complex uit een societeits-gebouw aan de Coolsingelzijde, waarvan later de bovenverdieping was verwijderd, een muziekkoepel en een kegelbaan aan de zijde van het Doelwater. Het societeitsgebouw werd in 1811 gebouwd; de muziekkoepel in 1814 en de kegelbaan in 1817. In 1889 werd de kegelbaan door een nieuwe vervangen. Alle gebouwen waren gelegen rond een prachtige met bomen beplante tuin van 56 bij 53 meter, waar het op zomeravonden heerlijk toeven was.

De grote Doelenzaal was een eenvoudig langwerpig gebouw, dat met een groot laag zadeldak was afgedekt. Met de voorzijde grensde zij aan de Coolsingel en met de Zuidelijke zijgevel aan de Doelentuin. Aan deze zijde was een lage zijvleugel gebouwd met een open terras er boven. Aan de voorzijde was een eenvoudige ingang, die acht meter breed was. Boven de toegangsdeuren hing een brede luifel, waarboven ruimte was voor het aanbrengen van affiches. Boven deze aanplakruimte was de naam van het gebouw in verlichte letters aangebracht; daarboven bevonden zich vijf vensters. In de beide zijgevels van de zaal waren bovenaan lage brede vensters aangebracht. In tegenstelling met de vroegere grote Doelenzaal was de nieuwe zaal gelijkvloers. Op de plaats van de vroegere salon was een ruime foyer, die tevens als "kleine concertzaal" kon worden gebruikt.

De tuin, die altijd een bijzondere attractie van het Doelencomplex was geweest, was bij de bouw van de nieuwe zaal behouden doch kleiner geworden. Drie dubbele deuren in de open buitenvestibule gaven toegang tot een voorportaal van waaruit men door drie andere dubbele deuren een hal bereikte van 16 meter lang en 11 meter breed. Deze hal was onder de galerij van de grote zaal gelegen. Rechts was een brede wandelgang met garderobe, die even lang was als de zaal en waarin de toegangsdeuren naar de zaal waren. De gang vormde de scheiding tussen de zaal en de tuin en was met inbegrip van de garderobe 10 meter breed en 25 meter lang. Boven de gang lag een open terras van dezelfde afmetingen, dat bereikbaar was via dezelfde trap, die toegang gaf tot de galerij van de zaal. Later werd dit open terras benut voor de bouw van een nieuwe sociëteit, die in oktober 1938 in gebruik genomen werd.

De zaal, die buiten het podium een lengte had van 31 meter en een breedte van 20,60 meter, was soberder van uitvoering dan de vroegere grote zaal. De zijwanden waren betimmerd met een mahoniehouten lambrizering, terwijl de friezen er boven met geluiddempend materiaal "isolite" waren bekleed. Deze friezen waren door de kunstschilder Jaap Gidding van fraaie wandschilderingen voorzien. Boven de friezen waren brede vensters aangebracht, die de zaal voldoende verlichtten. Het plafond was wit gepleisterd, terwijl de electrische verlichting hierin geheel was ingebouwd. Voor in de zaal was een verhoogd podium, dat eveneens van een mahonie lambrizering was voorzien. In de achterwand van het podium waren vijf sierroosters aangebracht, waarachter het orgel stond opgesteld. Het orgelgeluid kwam door deze roosters de zaal binnen.

Aan de achterzijde onder het podium waren de vertrekken voor de dirigent en de andere musici. Onder het podium was een ruimte voor het opbergen van het zaalmeubilair, wanneer de zaal niet voor concerten of vergaderingen werd gebruikt. Achter en onder deze ruimte waren de kelderruimten, waarin de centrale verwarming, de ventilatie en de windmotor van het orgel waren ondergebracht.

De zaal had een galerij van 20,60 bij 13 meter, die enigszins hellend opliep. Achter de galerij bevonden zich een kleine foyer en een filmcabine. In de zaal stonden 900 comfortabele stoelen, die in drie vakken waren opgesteld. De galerij bevatte 400 zitplaatsen. De foyer was gebouwd op de plaats van de vroegere salon en had een afmeting van 27 bij 14'/2 meter. Deze kon apart worden gebruikt, zowel voor vergaderingen als voor andere doeleinden.

Er was een balkon voor een orkest en er tegenover een klein toneel met twee kleedkamers. Naast de foyer bevonden zich een groot buffet, een keuken en een dienstvertrek. De zaal werd ontworpen door de architecten De Roos en Overeynder, waarbij Dr. A. D. Fokker, hoogleraar te Leiden, als adviseur optrad. Op 9 oktober 1933 vond de feestelijke opening plaats.

De vroegere zaal, in classicistische stijl door de stadsarchitect W. N. Rose ontworpen, was 38,80 meter lang, 18,80 meter breed en 11,40 meter hoog. Zij was 3'/2 meter boven de straat gelegen en via een trap in de binnen-vestibule te bereiken. De ivoorkleurige muren, die ronde hoeken hadden, waren door brede pilasters met kapitelen ingedeeld. De pilasters droegen een hoge kroonlijst, die overging in een vlak plafond, dat in het midden vier grote legramen had. Achter in de zaal was een orkestbalkon, dat door kolommen ondersteund was. Tegenover dit balkon was vooraan een ruim toneel met directiekamer en kleedkamers.

Het toneel had een opening van 9 bij 5 meter. Het was geflankeerd door slanke dubbele zuilen. Deze droegen een kroonlijst waarboven in het midden een lier met staande lauwerkransen was aangebracht. Het toneel had een houten orkestschulp, waarin tegen de achterwand het orgel (toen nog met een zichtbaar front) was geplaatst. De verlichting bestond uit een drietal grote sierlijke ronde lichtkronen. Deze hingen tussen de vier legramen aan het plafond. Zij waren van hout vervaardigd en met versierd bladgoud bekleed. Verder droegen zij vergulde beeldjes en snoeren van prisma's. De zaal, die op 23 januari 1844 in gebruik genomen werd, maakte een voorname indruk en werd om haar voortreffelijke akoestiek geroemd.

Het orgel, dat eerder in de vroegere zaal had gestaan, werd geleverd door de firma J. van der Kley te Rotterdam. Oorspronkelijk had het een front, bestaande uit een breed dubbel middenvak en twee zijvakken en stond opgesteld tegen de achterzijde van het podium. In 1933 werd het door dezelfde firma naar de nieuwe zaal overgebracht en met enige registers uitgebreid. Hier kreeg het zijn plaats achter de achterwand van het podium, waarin vijf sierroosters waren aangebracht. Hierdoor was het orgel geheel aan het gezicht onttrokken.




We kregen de volgende reaktie:

21-jan-1934_Het Vaderland_Ochtendblad A_pg 2

Ik ben al geruime tijd op zoek naar informatie over Jaap Gidding. Ik wist (via dit verhaal) dat hij in de nieuwe Doelenzaal decoraties had aangebracht. Ik dacht dat Jaap Gidding alleen maar aan de binnenkant had gedecoreerd maar kwam recentelijk het bovenstaande nieuw stukje info tegen over Jaap Gidding.

Mijn vraag is nu: heeft iemand een afbeelding van de voorzijde van de Doelenzaal met deze steen/tegel uit 1934 ? (of een afbeelding van de tegel)

Dennis van den Hoek

Aan dit verzoek werd voldaan door Eric Eijgelsheim:

doelenvoorkant

doelentegel






Naast ons / dit verhaal over o.m. Societeit De Harmonie met de Doele verscheen in Ons Rotterdam ook een artikel:

onsrdamlogo

www.onsrotterdam.nl

Jaargang 31, (1), 2009

In 2009 publiceert Jacq van der Meer, in Ons Rotterdam (31e Jaargang, No 1, 2009) een artikel met als titel

Van Doele naar Doelen

wat wij, met toestemming van Jacq, hieronder integraal mogen weergeven, waarvoor onze grote dank:

Vele aspekten in het onderstaande verhaal zijn ook geheel of gedeeltelijk terug te vinden op deze site, o.m. :

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Joris of Sebastiaan en klik op ENTER

Wanneer u van mening mocht zijn dat 'de Doelen' een specifiek Rotterdams verschijnsel is, dan moet ik u teleurstellen. In meerdere steden vindt u vandaag nog gebouwen met de naam 'de Doelen'.

Oorsprong van de naam.

In de Middeleeuwen was de verdediging van een stad en de handhaving van de orde binnen die stad veelal opgedragen aan een plaatselijke schutterij. Er waren maar weinig schutters en het was dus wel van belang dat ze, in geval van nood, in ieder geval hun doelen konden raken. Dus kwamen er plaatsen binnen de stadsmuren, waar de schutterijen zich konden oefenen in het hanteren van pijl en boog.

Voor hun diensten aan de stad verleend, stonden natuurlijk tegemoetkomingen vanuit het stadsbestuur. Zo kregen in 1417 de 40 Rotterdamse schutters onder meer de afslag van de vis binnen de stad. Ook beschikten ze toen over een oefenterrein, Schuttershof of Doele genaamd. Hier moest natuurlijk berging zijn voor de wapens en de schietschijven. Al spoedig werd dit tevens de plaats waar de schutters een glas konden drinken of gezamenlijk de maaltijd gebruiken. Een openbare herberg was het niet, slechts de schutters mochten hier hun glas bier of wijn gebruiken. Maar toen het hoe langer hoe meer een ontmoetingsplaats werd waar ook buitenstaanders kwamen kreeg deze 'Doele' het karakter van een sociëteit, waar ook niet-schutters welkom waren.

Destijds waren de schutterijen in twee groepen te verdelen: de voetboogschutters en de handboogschutters. Uiteraard hadden deze schutterijen een patroonheilige, Sint Joris voor de voetboogschutters en Sint Sebastiaan voor de handboogschutters. Wat oefeningen betreft bestond er geen vrijblijvendheid, eenmaal per maand moest er worden geoefend.

Na de invoering van vuurwapens raakten de stalen bogen in ongebruik. Zodoende leidde een reorganisatie van de schutterijen tot een verdubbeling van het aantal; vier in plaats van twee. Twee gilden bleven boogschutters, de andere twee gingen het geweer hanteren. Maar in 1537 kwam er een nieuwe reorganisatie (ook toen al) en kwam het aantal gilden weer op twee. Het is mogelijk dat gelijktijdig de bogen werden afgeschaft.

In 1557 telde Rotterdam 200 schutters, in de loop van dat jaar werd dit aantal met 100 man uitgebreid, onder leiding van zes hoofdlieden. In 1579 kwamen beide schutterijen tot een samenvoeging.

De opstand tegen Spanje markeerde het einde van de schutterijen 'oude stijl'. Teneinde de Spanjaarden effectief te kunnen bestrijden kwamen er burgervendels, uiteraard voorzien van vuurwapens en waarin de schuttersgilden soms opgingen.

Het idee van broederschap was in de burgervendels niet meer aanwezig, er bestond een strakke hiërarchische verhouding. Van de oude schuttersgilden restte al snel alleen nog de herinnering. En de schuttersdoelen werden openbare gebouwen, die door de stedelijke overheden soms als herberg werden verpacht.

Het Rotterdamse doelenterrein bevond zich tussen de Delftsevaart en de Binnenwatersloot en van het Doelwater tot de Delftse Poort.

Wanneer in 1574 vanuit Rotterdam een poging wordt ondernomen om het Spaanse beleg rond Leiden te doorbreken is Willem van Oranje in Rotterdam, alwaar hij ernstig ziek wordt.

Merkwaardig genoeg wordt hij niet in zijn verblijf de Prinsenhof verpleegd, maar in de Doele, waar de omstandigheden niet optimaal zijn voor ziekenverpleging. Het terrein om het gebouw is zo drassig dat enkele jaren later op stadskosten een trap naar de bovenverdieping wordt gemaakt en de benedenverdieping aan het vocht wordt prijsgegeven. Dat is allemaal niet zo plezierig voor het bezoek, want in 1586 heeft het stadsbestuur de Doele als herberg verpacht.

Het duurt allemaal even, maar in 1622 wordt een nieuw Doelegebouw aanbesteed en wordt de eerste steen gelegd. De oplevering vindt plaats in 1623 en leidt direct tot teleurstelling. Het gebouw is slecht gebouwd; ondanks de drassige bodem is er waarschijnlijk niet geheid, zodat in de volgende jaren er kapitalen aan onderhoud en reparaties moeten worden besteed. In dit gebouw vergaderen de officieren der schutterijen en die van de schutterijen van de Admiraliteit op de Maze alsmede de krijgsraad. In 1692 wordt het gebouw vergroot met een uitbouw aan de achterzijde.

In 1785 vestigt de Rotterdamse tak van het 'Edamsche Genootschap tot Nut van 't Algemeen' zich in de Doele. Dit genootschap heeft zich tot doel gesteld de vorming, verbetering en beschaving van de burger en zal tot 1819 in de Doele samenkomen, alvorens naar een eigen onderkomen te vertrekken.

Muziek

Ondanks het feit dat in de z.g. Gouden Eeuw Rotterdam welvarender was geworden, waren er niet veel faciliteiten voor een cultureel leven. Een behoorlijk gebouw voor muziekuitvoeringen was er niet en zo kwam het dat de Doele in beeld kwam als concertzaal.
In 1714 kwam de vergunning af voor concerten, die van november t/m februari mochten worden gegeven. En het stadsbestuur besloot in 1715 zelfs tot de aanstelling van een zangmeester. Concerten werden gegeven door een muziekcollege, dat onder leiding stond van Johannes Quickelenberg. De grote mode in die dagen was de Italiaanse muziek, te weten composities van Corelli, Albinoli etc., namen die ons heden ten dage nog bekend in de oren klinken. Waren er buitenlandse solisten, dan verzorgden die zelf vanuit hun hotel de kaartverkoop. In 1742 kostte een toegangsbiljet drie gulden; was een heer echter in gezelschap van een dame, dan betaalde hij vier gulden. Wie vandaag de dag moppert op de hoge toegangsprijzen moet eens narekenen wat dergelijke toegangsbiljetten in hedendaagse valuta zouden kosten.

Het succes van de Doele leidde er toe dat de concurrentie de kop opstak. Achter het Stadhuis kwamen muziekzalen en in de Bierstraat kwam er zelfs een echte concertzaal. Ook gaven beter gesitueerde Rotterdammers in hun woningen kamerconcerten. Toch wist de Doele tot het einde van de eeuw haar leidende positie te behouden.

Beeldende kunst

Er zijn in Nederland talloze schuttersstukken bewaard gebleven, met als hoogtepunt natuurlijk de Nachtwacht. Ook de Rotterdamse schutters lieten zich meermalen portretteren, waarna de stukken aan de wanden van de Doele werden gehangen. Bij een inventarisatie in 1770 bleken daar zeventien stukken aanwezig te zijn.

In 1804 vroeg het tekengenootschap Hierdoor tot hoger toestemming een aantal van deze schilderijen in haar nieuwe onderkomen aan de Oppert te mogen hangen. Helaas was men beter in lenen dan in teruggeven, hetgeen er toe leidde dat op twee na al deze stukken spoorloos verdwenen. Eén stuk kwam in de verzameling van Frans Jacob Otto Boymans en kwam in het Schielandhuis te hangen, waar het in 1864 bij een brand verloren ging. Het andere schilderij, uit 1604, is nu nog te bewonderen in hetzelfde Schielandhuis.

Nog meer toepassingen

Begonnen in de dienst van Mars, daarna van Bacchus was de Doele dus een tempel van Terpsischore geworden. Maar er bleken meer gebruiksmogelijkheden te zijn. Reeds in de eerste helft van de zeventiende eeuw was er op het terrein van de Doele een kleine rijschool, waar vooral kinderen van beter gesitueerden les kregen. In 1636 werd het gedeelte van de Doele, waar de rijschool was gevestigd, van de rest van het terrein afgescheiden doch de instructeurs en leerlingen konden in de herberg weer op verhaal komen. Intussen bleek het terrein van de rijschool ook al multifunctioneel te zijn. Tijdens o.a. de Rotterdamse kermis werden op het terrein toneelvoorstellingen gegeven. De paardrijlessen werden in 1810 beëindigd, toen de toenmalige stadspikeur Olier naar de manege aan de Binnenweg terugkeerde.

In 1778 was de binnenplaats van de Doele het toneel van een nieuwe vorm van amusement, de z.g. vauxhall, een verlichte feesttuin waar kon worden gegeten en gedronken terwijl er muziek werd gemaakt en voorstellingen werden gegeven. Dit vond plaats tijdens de Rotterdamse kermis, maar stond daar in zoverre los van dat de vauxhall op een afgesloten terrein werd gegeven. Tot ver in de negentiende eeuw hield de traditie van de vauxhall stand. Maar de binnenplaats van de Doele leende zich voor meerdere toepassingen. In het spoor van de schutterijen namen de Burgercompagnieën deze Plaats in gebruik als exercitieveld. Enkele jaren later kreeg de militie ruimte om personeel onder te brengen en een militaire verpleegeenheid te vestigen. Maar toen waren de Burgercompagnieën na de inval van de Pruisische troepen al met de staart tussen de benen afgedropen...

Verval

Toen in 1786 in Rotterdam een soort van algemene dienstplicht werd ingevoerd en de schutters, over het algemeen uit de heffe des volks en bepaald niet happig te moeten dienen, maakten dat de Doele een gelegenheid werd waar niemand meer wilde eten of drinken, laat staan logeren. Twee jaar later werd deze maatregel teruggedraaid, maar toen was het al te laat. En toen in 1795 de Fransen ons land binnenvielen en een Franse legereenheid in de Doele werd gelegerd gedroegen de heren zich zoals van een leger in een bezet land kan worden verwacht en zo leek het einde van de Doele in zicht.

Sociëteit Harmonie

In 1810 huurde Henricus Dreessens de Doele voor een tijdvak van zes jaar. Aangezien hij zo ongeveer een bouwval had gehuurd, zon hij op ideeën om tot een lonende exploitatie te komen. De oude kolfbaan, gelegen aan de Coolsingel zou plaats moeten maken voor een groot nieuw pand en op de binnenplaats zou een nieuwe kolfbaan moeten komen. In deze nieuwe locatie wilde hij een sociëteit vestigen. Hij had zo hier en daar zijn licht opgestoken en rekende op zeker honderd leden. Er was veel animo voor het lidmaatschap en in januari 1811 werd de sociëteit opgericht en werd een verzoek gedaan om tot de nieuwbouw te komen.
Reeds in april 1811 werd de eerste steen gelegd en op 8 augustus 1811 vond de opening plaats met een concert met na afloop bal. Merkwaardig genoeg is de naam van de architect niet bekend, maar het vermoeden bestond dat dit Jan Giudici zou zijn geweest.

In oktober 1811 had de sociëteit hoog bezoek. Napoleon bezocht Rotterdam, logeerde in het Schielandshuis en kreeg in de nieuwe sociëteitszaal een feest aangeboden. Vijfhonderd gasten woonden dit bal bij.

De exploitatie was een dusdanig succes dat Dreessens in 1816 voorstelde de oude Doele aan het Haagseveer, met de Plaats en de voormalige pikeurswoning van de stad over te nemen.
Niet alleen voelde het stadsbestuur hier niets voor, maar men zegde Dreessens de huur van een deel van het oude Doelegebouw op, waarna Dreessens overging tot vergroting van het sociëteitsgebouw aan de Coolvest. Tevens was voor de leden een kegelbaan gebouwd.

Ondanks al zijn zakelijke successen was niet iedereen even gelukkig met Dreessens. Zijn houding tegenover de leden was dikwijls onbehoorlijk en dat kan een reden geweest zijn dat in 1824 een eind kwam aan de sociëteit. Het bleek echter geen definitief einde te zijn geweest, want in 1826 kwam er een doorstart, waarbij er enkele commissies kwamen ter regeling van de activiteiten. Er kwam o.a. een commissie voor de muziek, die reeds in 1826 een aantal concerten organiseerde.

In 1842 werd begonnen met de bouw van een grote concertzaal naast en achter het sociëteitsgebouw. Ondanks de veelgehoorde mening dat Rotterdam in die jaren een cultuurloze stad was, bestond er wel degelijk een bloeiend muziekleven.

In 1855 was Dreessens door ziekte niet meer in staat zijn zaken verder te behartigen en werd hij opgevolgd door zijn schoonzoon M.J.H. Beltjens. Of de wisseling van de wacht er iets mee te maken had is niet bekend, maar er zette zich een periode van achteruitgang in. Tien jaar na het aantreden van Beltjes was de situatie dusdanig verslechterd dat het einde van de sociëteit nabij scheen. Gelukkig kwam er in 1868 een plan om een burgerlijke maatschap op te richten die de exploitatie van de Doele op zich zou nemen en in 1869 werd het huurcontract getekend, waarna de sociëteit weer tot bloei kwam. Er kwamen nieuwe activiteiten, zoals een aantal bals en concerten, waarvan sommigen ook voor niet-leden toegankelijk waren. en in 1877 gingen de gebouwen en inventaris over op de vereniging 'Sociëteit Harmonie'. In 1895 vond een grondige opknapbeurt van het gebouw plaats.

In 1926 werd het eeuwfeest gevierd. Voor de oplettende lezer die gelezen heeft dat 1811 het jaar van oprichting was, kunnen we mededelen dat de doorstart in 1826 voor sommigen werd gezien als de heroprichting van de sociëteit, hetgeen duidelijk niet het geval was. Het feest was er overigens niet minder om. Maar het was eerlijk gezegd wel een feest in een bouwval. In het begin van de jaren dertig was de staat van het sociëteitsgebouw zo slecht geworden dat de gevels aan de zijde van de Coolsingel en het Doelwater moesten worden geschoord. En in 1935 was het verval reeds zover gevorderd dat de gehele bovenverdieping moest worden gesloopt. Er volgde een interne verbouwing waarna de sociëteit in 1938 verhuisde naar het open terras boven de wandelgang bij de Grote Zaal. Daar hebben de leden nog maar kort gebruik kunnen maken van de door de architecten De Roos en Overeijnder geschapen ruimte.

Op 14 mei 1940 maakten Duitse bommen een einde aan de Doele die op dat moment gebruikt werd als opvangcentrum voor geïnterneerden. Tijdens dit bombardement zijn hier 45 geïnterneerden en negen bewakers om het leven gekomen.

De Salon Doele

Hoewel het woord multifunctioneel in die dagen nog niet bestond, mogen wij de Doele zodanig noemen. Doch een plaats voor kleinere feesten en partijen was er niet, zodat in 1844 werd besloten een permanent gebouw op te richten, in plaats van de tenten die tot dusver bij dergelijke gelegenheden op de Plaats waren gezet. Het werd een gebouw van dertig meter lang en elf meter breed. Het was bereikbaar via een poort aan het Haagseveer. Het gebouwtje was geschikt voor toneelvoorstellingen. In 1896 vond een verbouwing plaats, waarbij o.a. het toneel in de breedte van de zaal werd geplaatst, zodat met nu in de hele zaal de voorstellingen beter kon zien en horen.

De Salon Doele leende zich voor bruiloften en partijen, maar zeker ook voor lezingen, onder andere van de Rotterdamse afdeling van het Nut. Ook maakte men hier kennis met een nieuw medium; de bioscoop. Een Belg, Augustin de Ruijffelaere opende er zijn Imperial Vio, van 1908 tot 1911. Toen was Rotterdam aan echte bioscopen toe, maar veel Rotterdammers hebben in de Salon Doele voor het eerst kennis gemaakt met deze kunstvorm.

Toen in 1931 werd begonnen met de sloop van de Grote Doelezaal, moest de Salon plaats maken voor de nieuwbouw van deze zaal, waarmee een einde kwam aan een kleinschalig cultureel leven. (wordt vervolgd)





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 April 2009