(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Zeemanshuis en klik op ENTER
Toespraak van Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden in het Zeemanshuis te Rotterdam
Hertaling.
Hendrik (eigenlijk Willem Frederik Hendrik) 1820-1879, prins der Nederlanden, derde zoon van koning Willem II, dikwijls de Zeevaarder genoemd, diende sedert 1833 bij de marine. Als eerste Oranje bezocht hij Oost-Indië (1836-1838). Hij werd in 1852 luitenant-admiraal, opperbevelhebber van de vloot, in 1879 admiraal. In 1850 werd hij voor zijn broer, koning Willem III, stadhouder van het groothertogdom Luxemburg. Prins Hendrik ondersteunde de Nederlandse scheepvaartondernemingen krachtig.
In Engeland en in Noord-Amerika werden in de negentiende eeuw zogenaamde sailors homes opgericht, waar de zeeman niet alleen huisvesting, maar ook een liefderijke verpleging, zorg voor zijn belangen, gepaste vermaken en lectuur vindt. In het jaar 1853 vormde zich eveneens hier ter stede, op aanzoek van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, een commissie, die zich het tot stand brengen van een dergelijke inrichting ten doel stelde. Verenigde pogingen met omliggende steden, en zelfs met Batavia, brachten weldra een som van bijna honderdduizend gulden bijeen, terwijl andere zich tot een jaarlijkse bijdrage verbonden.
Het gemeentebestuur stond kosteloos de benodigde grond af, zodat op de dertigste april 1853 door Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden, als beschermheer, de eerste steen gelegd werd van het gebouw, dat zich thans (1863) aan de Berghaven verheft. Het werd op de eerste oktober 1856 tot zijn bestemming geopend. Tot op de 31ste december 1856 werden in het Zeemanshuis zevenentachtig zeelieden opgenomen. In het jaar 1857 klom dit aantal tot vierhonderd tweeënvijftig, en werd in datzelfde jaar de Zeevaartkundige School der gemeente in het Zeemanshuis overgebracht, waarom veel leerlingen hun intrek aldaar nemen. In het jaar 1858 werden zevenhonderd veertien zeelieden opgenomen, zodat dit aantal sedert de openstelling twaalfhonderd drieëntwintig bedroeg.
Het Zeemanshuis bevatte, behalve de directeurswoning, een tuin, een zit- , lees- en eetzaal, een magazijn voor linnen en huisbenodigdheden, ook een, waar de naar zee vertrekkende zeelieden hun beste kleren, horloges en andere voorwerpen van waarde tot hun terugkomst ter bewaring geven; een grote leeszaal voor de Zeevaartkundige School, verscheidene kamers voor aan- en afmonstering, badkamer en vijfenzeventig kamertjes voor zeelieden, elk voorzien van een ledikant, tafel, twee stoelen, gaslicht, spiegeltje en verdere benodigdheden. Bovendien was er nog een hele verdieping leeg, alwaar, zodra nodig, nog vijftig kamertjes konden worden getimmerd.
Het Zeemanshuis mocht zich al dadelijk na haar opening over een aantal geschenken verheugen, die van de innige sympathie getuigen, die de inrichting opwekte. In de eerste plaats mocht daartoe gerekend worden het beeld van De Ruyter, in steen door de kunstenaar Strackee in het leven geroepen; voorts een biljart, kegelbaan, vele boeken, kaarten en platen.
Bij het doen van het tweede jaarlijkse verslag mocht de directie het genoegen hebben Z.K.H. de Beschermheer, daarbij tegenwoordig te zien, die op de hem eigen wijze de zeelieden, leerlingen van de Zeevaartkundige School en gezagvoerders hartelijk toesprak. De toespraak luidde aldus:
"Ter gelegenheid van deze vergadering wens ik uw aandacht te vestigen op een verkeerde opvatting, door velen gedeeld, en die wij zelfs bij hooggeplaatste personen hebben aangetroffen. Velen, namelijk, zijn nog van mening, dat zeemanshuizen niet tot nut van de zeeman strekken, omdat zij hem te beschaafd, te ordelijk maken, om langer lust voor zijn mooi, maar gevaarlijk beroep te voelen. Met andere woorden, het komt op het oude sprookje neer: hoe ruwer, hoe onbeschaafder, hoe verdierlijkter mens, hoe beter matroos. Bij de Franse Revolutie, in het laatste deel van de vorige eeuw, was een spreekwoord in zwang: "périssent les colonies plutôt qu'un principe." Ik aarzel niet te zeggen: "verga de scheepvaart, indien haar bloei verkregen moet worden ten koste van zo vele natuurgenoten." Doch gelukkig bestaat dit ontmoedigende dilemma niet. Nee, mijne heren, het is gelukkig een onwaarheid, dat de zeeman bij voorkeur ruw en liederlijk moet zijn. Ik zou mij gelukkig achten u in mijn overtuiging in deze te doen delen.
In het algemeen schijnen de zeelieden prijs te stellen op de pogingen die gedaan zijn om hun toestand te verbeteren, en tonen zich daarvoor dankbaar. Door hen is reeds ongeveer f 4000,- in de spaarbank hier ter stede belegd, en zij nemen bij hun terugkomst van een reis gewoonlijk wederom hun intrek in het huis. Daartoe wordt het hen zo aangenaam mogelijk gemaakt, terwijl de kosten uiterst matig gesteld zijn, namelijk f 8,- doordeweeks voor de 1ste en 2de stuurlieden, f 7,50 voor 3de stuurlieden en stuurmansmatrozen, f 5,50 voor lichtmatrozen en f 4,- voor jongens.
Hetzelfde werd in vroeger tijden ook van de soldatenstand gezegd; - en welk officier zou er heden ten dage mee gediend zijn, dronkaards en liederlijke knapen als rekruut te ontvangen? Evenzo durf ik mij te beroepen op hun gezagvoerders, hier tegenwoordig, en hun het antwoord over te laten op de vraag, of zij bij hun vertrek naar zee de voorkeur geven aan nuchtere, bekwame, rappe knapen, of wel aan zulke matrozen, die half gedwongen, in een bedwelmde staat, met schulden beladen, aan boord worden gebracht.
Maar, mijne heren, ik geloof mijn zaak gewonnen, als ik wijs op het beeld, hier staande, van onze enige De Ruyter, het echte type van de zeeman. Nee, de lijnbaanjongen, die tot de hoogste rangen opklom, was geen ruw, geen liederlijk man. Nee, die held, na de ongelukkige zeeslag, waarin Obdam de lucht in vloog en Kortenaar werd doodgeschoten, werd als redder van het lieve vaderland beschouwd; bij zijn aankomst te Delfzijl door edel en onedel begroet, door deftige en eerlijke vrouwen om de hals gevallen en naar 's lands wijze gekust, alsof zij hun vader of broeder terugvonden, - was geen ruw, geen liederlijk man. Nee, De Ruyter, die zijn leven veil had voor zijn land, terwijl zijn huis gevaar liep geplunderd te worden; die op hoge leeftijd, de orders van zijn heren of meesters volgde, ofschoon hij met leedwezen de eer van 's lands vlag aan een te geringe scheepsmacht zag toevertrouwd, en een pijnlijk voorgevoel van zijn dood had, - hij was een toonbeeld van braafheid, ingetogenheid en godsvrucht.
"Dat zijn allemaal praatjes," hoor ik daarginds zeggen, "wij worden toch geen van allen admiraal, en het helpt ons geen zier of wij matig en ingetogen leven."
Dat ge geen van allen admiraal zult worden, geloof ik met u, doch dit is ook niet nodig; de fokkenschoot moet ook aangehaald worden, en gij lieden weet beter dan ik, dat hiertoe gespierde, rappe maats nodig zijn. Maar gesteld, dat De Ruyter, evenals de meesten van u, het niet verder gebracht had dan tot zeilmaker, bootsman of stuurman, gelooft gij dat zijn matigheid en zijn goed gedrag hem in de weg zouden hebben gestaan? Gelooft gij, dat gij minder gelukkig zult zijn, indien gij uw geld in de zak houdt, u van ongeoorloofde uitspattingen onthoudt, en in vrolijkheid en gezondheid wederom naar zee gaat? Gelooft gij niet, dat gij tienmaal meer genoegen zult hebben, als gij uw geld met uw oude moeder, of een zuster met een zwaar huishouden ondersteunt, dan door het in uw liederlijkheid binnen weinige dagen letterlijk weg te smijten?
Ik zal u vertellen, welk genoegen gij van het verzwelgen hebt; - indien het niet waar is, wat ik u zeggen zal, spreek mij dan maar tegen. - Bij het ontvangen van uw geld schijnt de wereld u te klein toe; gij gaat er de stad mee in, vindt al spoedig vrienden en vooral vriendinnen, die gij, goedhartige mensen als gij bent, royaal trakteert. Dat trakteren duurt zo lang, dat de zak leeg raakt, zonder dat gij zelf weet hoe. Al spoedig moet opnieuw een schip worden opgezocht, om weer naar zee te komen, want voor een lege zak zijn alle deuren gesloten. Met het aanmonstergeld wordt opnieuw nog eens flink geborreld, en zo wordt men dikwijls bewusteloos aan boord gebracht, terwijl men zijn zuur gewonnen geld en zijn gezondheid kwijt is. Is het schip nog hier, goed! - maar dikwijls is het reeds vertrokken. Men moet dan op eigen kosten naar Helvoet, ofwel de waterschout laat u erheen brengen, op uw kosten natuurlijk (en gij weet, de waterschout is niet goedkoop), terwijl de kapitein uw rekening belast met sjouwergeld voor de man, die uw werk aan boord gedaan heeft. Met een berooid hoofd komt gij aan boord, bent maar half in staat uw werk te doen; in elk geval, uw zinnen staan er niet naar. Dit geeft onaangenaamheid met de kapitein, die u in het strafregister beboet. En bij uw terugkeer in het vaderland ondervindt gij bij uw afrekening alweer de gevolgen van uw losbandigheid.
Nu nog een woord aan u, stuurlieden en stuurmansleerlingen, hier aanwezig. Het is voor officieren een grote kunst en echter een onmisbare kunst, om goed met de equipage om te gaan. Het handhaven van uw gezag aan de ene kant, en de genegenheid, die gij aan uw minderen verschuldigd bent, zijn dikwijls moeilijk te verenigen. Een eerste vereiste ter handhaving van uw gezag is: het voorbeeld van bezadigdheid te geven; maar ik kan het u vooral niet genoeg inprenten: maak u bekwaam voor uw beroep. Voor niets heeft de matroos meer eerbied, dan voor bekwame gezagvoerders en officieren: van dezulken kan hij veel verdragen. Maar heeft hij met onkundigen te doen, en hij merkt het zeer spoedig, dan vindt janmaat niets aangenamer dan hun poetsen te bakken, door, bijvoorbeeld bij een verkeerde manoeuvre, met een rukje een leizeilspier te breken, of een bramsteng van boven neer te laten komen.
Bij bekwaamheid doet van tijd tot tijd een vriendelijk woord van aanmoediging wonderen, terwijl onverdiende vernedering volstrekt vermeden moet worden. Al is de schors ruw, toch heeft de matroos eergevoel, als het zijn vak betreft, en is niet gaarne een nul in het cijfer, en gewis, een goed matroos is geen nul in het cijfer aan boord; neen! hij is een voorwerp van grote waarde, en behoort als zodanig met zorg behandeld te worden.
Eén voorbeeld uit honderden. Gij zendt één man naar boven, om het een of ander te verrichten. Al spoedig klinkt een stem uit de top: "een schip aan lij!" "Zo, als je anders niets te zeggen hebt, houd dan je mond maar!" wordt hem allicht toegesnauwd, wij hebben het al een half uur lang gezien." Zulk een matroos is voor de uitkijk bedorven, en niet licht probeert hij meer, in top zijnde, niet gevergd naar schepen of land uit te zien. En met hoe weinig moeite had men dat kunnen voorkomen; in plaats van die afjakker, als ik het zo mag noemen, waarom hem niet enige vragen gesteld, waarmee men belangstelling voor zijn opmerkzaamheid toonde, zoals: "wat voor schip is het! hoe ligt het? toont het een vlag?" enz., en de man zal tevreden naar beneden komen, en bij voorkomende gelegenheden wederom uitkijken.
Dit alles zijn kleinigheden, zult gij denken; welnu! als men met kleinigheden een groot resultaat verkrijgt, waarom dan die kleinigheden verwaarloosd?
Zeelieden! hier tegenwoordig, officieren zowel als matrozen! uw beroep is schoon en edel; zonder zeelieden geen scheepvaart, zonder scheepvaart geen handel, en zonder handel keert de maatschappij tot barbaarsheid terug. Gij mag derhalve fier op dat beroep zijn, onder één beding nochtans: dat uw gedrag aan de adel van uw beroep beantwoordt. Meer dan in welk beroep dan ook, moet gij u, zowel bij het loeien der stormen in onze koude luchtstreken, als te midden van de heldere sterrenglans op een zee van vuur in de tropische gewesten, in de onmiddellijke nabijheid en afhankelijkheid van het Opperwezen voelen. O, wij wensten zo gaarne, dat de uitwerking van die gedachte in uw gedrag en leven zichtbaar zou zijn. Wij zijn u allen oneindig veel verplicht, doch kunnen niet anders dan u helpen, dan u de broederhand reiken om u de richting aan te geven. Daartoe werd dit huis gesticht, alwaar het u gemakkelijker dan elders vallen moet, om een ordelijk leven te leiden. Wij wensen u niet met lange, uitgestreken gezichten te zien; nee! wij willen u de vruchten van uw zware arbeid en uw ontberingen laten genieten; maar op een wijze, die u vóór- en niet nadelig is, waarop geen wroeging volgt; opdat gij, opgeruimd en gezond van ziel en van lichaam, na enige rust, weer naar zee mag gaan. Opgeruimdheid en vrolijkheid passen u, na een gevaarvolle en moeilijke reis, maar zij moeten niet in losbandigheid ontaarden.
Mochten wij in het bereiken van het vermelde doel slagen, dan zouden wij van onze pogingen de schoonste voldoening smaken".
De zeelieden kunnen ieder ogenblik het huis uit- en ingaan, terwijl de wakkere directeur zich beijvert, om hen zo spoedig mogelijk wederom een dienst te bezorgen.
De oprichters vleien zich niet, dat de inrichting een plotselinge ommekeer in de zeden en levenswijs van de zeelieden teweeg zal brengen. Een weinig ruw zal de zeeman wel altijd blijven, doch langzamerhand zal het al te ruwe en het dierlijke, dat die stand teveel eigen was, voor de pogingen daartegen aangewend wijken. De matroos is zeer gevoelig voor ieder bewijs van belangstelling in zijn lot. Sedert enige tijd komen 's zondags heren leraars voor diegenen, die daartoe lust gevoelen, in een afzonderlijk vertrek, een godsdienstige toespraak houden. Tot het bijwonen van die toespraken biedt zich altijd een zeker aantal zeelieden aan, en hoort aandachtig toe. Het kan niet missen of al die zorg, al die liefde zal vruchten dragen en de zeemansstand uit zijn tegenwoordig verval opheffen. Dit zal ouders en voogden uit de burgerstand aanmoedigen, hun kinderen of pupillen die eervolle loopbaan te zien intreden, en wij zullen als weleer, wederom een kern van brave en nationale zeelieden bezitten.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|