(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
o.m. Rotterdam en de 2e Wereldoorlog
OORLOGSSTAD
Rotterdam 1940-1945
P.J.G. Huincks
10 MEI 1940
In oorlog 't land! De vijand reeds nabij!
Hoe zorgeloos was nog die dag in mei.
Geen zag wat voor stads zonnige poorten wachtte:
van Dood en Nood die lange schimmenrij.
Geboortestad langs de einder uitgespreid.
Daar in de binnenstad laait nog de strijd.
Rookzuil na rookzuil stijgt. Voor mij ligt zij er
als een soldaat die aan veel wonden lijdt.
De vijand, reeds in 't centrum is terug-
geslagen! Wijkt zelfs over de Maasbrug!
Toen, in die spanning, schoten volksgenoten
laf verscholen de onzen in de rug.
De snelle zege kwam geen schrede nader.
Ook na het sein niet aan de landverrader
te schieten in de rug. De stad murw branden,
was toen de opdracht aan een luchteskader.
14 MEI 1940
Een luchtvloot toonden ze fraai kringende,
met angst en vuur een zege dwingende.
De stad ging feilloos branden tot een weg
van vuur. Ze trokken binnen. Zingende!
Oorlogsstad
P.J.G. Huincks
Kwatrijnen
Rotterdam 1940-1945
WEERBERICHT ROTTERDAM 14 MEI 1940.
Het Weerbericht op 14 mei 1940 tussen 13 en 24 uur te Rotterdam luidde: "Licht tot half bewolkt. Zwakke tot matige westelijke wind. Droog. Geen mist of nevel. Temperatuur: maximum 18 graden, minimum 12 graden Celsius."
Toch zijn er meldingen geweest van het aanwakkeren der wind uit diverse richtingen. Dat is echter goed verklaarbaar, aangezien er vuurhaarden zijn geweest van 1800 graden Celsius, hetgeen de Rotterdamse brandweer later aan de hand van gesmolten metalen en andere zaken heeft kunnen constateren. Die veroorzaakten plaatselijk een hoog zuurstofgebruik en grote temperatuurverschillen. Daardoor ontstond aanzuigen van lucht, dat aanwakkeren der wind deed vermoeden en in sommige gevallen zelfs als storm werd ervaren. Groot menselijk leed had Rotterdam getroffen! Door middel van de doodsbriefjes, die bij het overlijden moesten worden overlegd en waarop de doodsoorzaak werd vermeld, is men op een getal van 874 doden gekomen.
Materiële schade:
24978 woningen in de binnenstad
2393 winkels
1483 kantoorruimten
1212 fabrieken en werkplaatsen
256 pensions en kosthuizen
184 garages
69 scholen
26 hotels
21 kerken
12 bioscopen
4 ziekenhuizen
4 stationsgebouwen
2 theaters
2 musea
Opgebouwd uit o.m. de volgende onderwerpen, en nog veel meer verhalen daaronder...
Installatie burgemeester F.E. Müller
Benoemde wethouders en N.S.B. ambtenaren tijdens de Tweede Wereldoorlog
De Rotterdamse bedrijven van algemeen nut tijdens de Tweede Wereldoorlog
De voedselvoorziening in Rotterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog
Naasting van de gemeentelijke telefoondienst van Rotterdam in 1940
Noodgeld in Rotterdam in 1944
De hongerwinter te Rotterdam
Het einde van de bezetting van Rotterdam
Intocht van mr. P.J. Oud in Rotterdam
Noodgemeenteraad in Rotterdam in 1945
Installatie burgemeester F.E. Müller
De toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft van de hem door de bezetter gegeven bevoegdheid gebruik gemaakt om de heer F.E. Müller, industrieel uit Utrecht, tot burgemeester van Rotterdam te benoemen. Deze was pro-Duits en kwam wel in Doorn bij de gewezen keizer. Maar hij was lid van de N.S.B. en had nog maar korte tijd de functie van commissaris der provincie Utrecht - commissaris der Koningin mocht niet meer - bekleed. Het was niet de eerste keer dat een N.S.B.-burgemeester werd benoemd.
Nu is het gebruikelijk dat een burgemeester feestelijk wordt ingehaald. Hij verschijnt aan de grens van de gemeente in een versierde auto, wordt daar verwelkomd, er zijn vlaggen, erebogen en kinderkoren. In een plechtige zitting van de gemeenteraad, grondwettelijk hoofd der gemeente, luistert hij naar een welkomstwoord van de locoburgemeester, die daarbij de ambtsketen met het gemeentewapen draagt. Na zijn rede ontdoet de locoburgemeester zich van het symbool van het burgemeesterlijk gezag en hangt de keten om de schouders van de nieuwe gezagsdrager.
Maar voor Müller was geen koets versierd, geen erepoort opgericht en geen kind zong. Toch moest er een moment komen, dat de functie van burgemeester duidelijk in andere handen kwam te liggen. Wethouder A.B. de Zeeuw, lid van de S.D.A.P., was locoburgemeester en had die taak te verrichten als consequentie van zijn aanblijven op verzoek van Mr. Oud en nog in de lijn van generaal Winkelman (Nederlands opperbevelhebber vanaf 6 februari 1940). Hij had natuurlijk "ziek" kunnen zijn of gaan fietsen (het gangbare woord voor onderduiken) en een collega het moeilijke werk kunnen laten doen. Hij drukte zich niet. Hij had de moed deze plechtigheid op 10 oktober 1941 te gebruiken om de ogen van de N.S.B. uit te wassen en op het verschil met een echte installatie te wijzen. Hij zei: Herr Präsident Dr. Völckers, Dames en Heren,
U allen, die door uw aanwezigheid uw belangstelling toont bij de installatie van de heer Müller als burgemeester van de gemeente Rotterdam, zal het 't meest interesseren hetgeen de nieuwe burgemeester ons bij deze gelegenheid zal willen mededelen. Intussen wilt u mij toestaan, dat ik een enkel woord zeg bij de installatie, die ik als locoburgemeester in naam van de secretaris-generaal van het departement van Binnenlandse Zaken ga verrichten. Slechts drie jaar geleden stond ik voor dezelfde taak. Oktober 1938; oktober 1941 thans. De geweldige gebeurtenissen van deze drie jaren, die ik niet zal schetsen, doen het schijnen of er een ruimte van tientallen jaren tussen ligt. Welk een verandering in betekenis ook als gevolg van die gebeurtenissen, in de schijnbaar zelfde handeling van toen en nu.
Toen trad de locoburgemeester, sprekende namens de gemeenteraad, de door het centrale gezag benoemde burgemeester tegemoet en wees hem erop, dat hij het hem verleende ambt alleen met vrucht kon waarnemen, en ten bate van de hem toevertrouwde gemeente, indien hij erin kon slagen respect af te dwingen van de gemeentelijke organen, waarmee hij ging werken. Het ene orgaan was het college van Burgemeester en Wethouders, met welks leden hij eigenlijk op voet van gelijkheid moest samenwerken. Het andere was de gemeenteraad, aan welks beslissingen hij verder gezag moest ontlenen. Het overdragen van de ambtsketen was de symbolische handeling voor de nadrukkelijke bede: nieuwe burgemeester, word onzer een, en daardoor van ons de eerste.
Sedert 1 september is dit anders geworden. Gij vindt, burgemeester Müller, thans geen raad; ook geen wethouders, die met u een college vormen, en die de vertrouwenslieden van de raad zijn, om met u de dagelijkse leiding aan de gemeentezaken te geven en met u de voorstellen voor te bereiden, die aan het oordeel van de raad onderworpen zijn. Gij neemt de taak van de raad en van het college beide op u. Voor zover gij het nodig vindt u te doen helpen kiest gij straks zelve uw helpers. Zo gij het nodig acht een oordeel te hebben uit de burgerij benoemt gij zelve uw raadslieden. Gij ontleent uw gezag alleen en uitsluitend aan de centrale overheid. Het omhangen van de burgemeestersketen is nu dan ook de symbolische vertolking van het overdragen van het hoogste gezag, voor zover het Rotterdam betreft, op u. Deze zo principiële wijziging in het ambt van burgemeester zal de een toejuichen, de ander droevig stemmen.
De wijziging is er niet een voor Rotterdam alleen. Ze is aangebracht voor alle gemeenten, al spreekt de wijziging door het heengaan van uw ambtsvoorganger en door uw komst hier, zo kort na het inwerkingtreden van de verordening, voor Rotterdam duidelijker. Zo zult ge, al is ondertussen door velerlei maatregelen de zeggenschaap van de gemeenten ingekrompen, als straks de ambtsketen aan u overgedragen is, een groter macht als burgemeester van Rotterdam hebben dan ooit een burgemeester voor u heeft gehad. Ge zult burgemeester zijn in een door de oorlog zeer zwaar getroffen koopstad; in een stad, waarvan de bevolking dagelijks dringender vraagt: wat onheil zal de oorlog voor ons nog verder brengen? De oorlog overviel onze stad juist in een tijd, van zichtbare opgang, én door toenemende bloei van de haven, én door aanmerkelijke verbetering van de financiële positie, én door achteruitgang van de werkloosheid. De rampen waren groot. Maar niet zo, dat ze de bevolking neersloegen. Onmiddellijk heeft zij zich gezet tot opbouwende arbeid, daarbij rijkelijk gesteund door de gemeentelijke diensten en allen, die zich voor de ontwikkeling van Rotterdam op zo nadrukkelijke wijze interesseerden.
Gij hebt het ambt aanvaard, kennende de grote moeilijkheden, die de stad zal moeten overwinnen. Gij zult u gesteund gevoelen door het vertrouwen, dat de tegenwoordige overheid in u toonde te stellen. Van de kant van de gemeente mag ik u wijzen, behalve op de geestkracht van de bevolking, op de keur van ambtenaren en hoofdambtenaren, die zij bezit. Ik wil niet zeggen, dat het in toewijding, in intellect en bekwaamheid beter is dan van enige andere gemeente, maar wel zeg ik ervan - langjarige ondervinding geeft mij daartoe het recht - : als de besten voor geroepen worden, mag dit ambtenarencorps aantreden. Thans burgemeester, bied ik u, tot teken van de aanvaarding van uw ambt, de ambtsketen aan.
Nadat de hoofdbode Jacobs de keten, die De Zeeuw toen niet droeg, uit een doos had gehaald en Müller had omgehangen, vervolgde De Zeeuw: Hiermede is de installatie geschied. Eer ik u nu verzoek deze plaats in te nemen, nog een enkel woord. Hier vindt u de wanden versierd met enige schilderijen van onze stadgenoot Richters. Hun tekening van de bedrijvigheid in onze havens in onze beste dagen, brengt mij in de gedachte, hoe ik voor veertig jaren als volksonderwijzer in dienst van de gemeente getreden, de kinderen het aan alle Rotterdammers bekende lied leerde:
Ik heb u lief "Rotterdam", met uw drukke gewoel,
Waar het leven zo krachtig in bruist,
Koningin van de Maas, uit wier golven een lied
Vol van glorie en hoop u omruist.
In de wedstrijd van handel en scheepvaart houdt gij
Fier de vlag onzer vaderen omhoog.
Tot dit lied werd toen de heer Ten Kate geïnspireerd door de grote vooruitgang in handel en scheepvaart. Het gaf uitdrukking aan de trots der Rotterdammers op de steeds machtiger wordende handelsvloot. Ik sluit met de innige wens: moge ik het nog meemaken, dat de Rotterdammers het weer zingen, terwijl alle rampen van de oorlog voorbijgegaan zijn en de havens weer een beeld geven van levendigheid en bedrijvigheid, als op deze schilderijen, om er hun grote dankbaarheid en blijdschap over de weergekeerde welvaart in tot uitdrukking te brengen. Mag ik, burgemeester, u thans verzoeken uw plaats in te nemen.
Het was doodstil in de zaal toen het woord "Koningin" klonk, een woord dat uit alle straatnamen was verwijderd. Door dat woord werd als het ware de Nederlandse vlag getoond. De rede van De Zeeuw was tevoren aan de pers verstrekt en stond in de N.R.C. van 29 oktober 1941. Ze ging als een illegaal pamflet op de afdelingen van het stadhuis rond. Ze is niet in de officiële handelingen van de gemeente te vinden. En voortaan mochten N.S.B.-burgemeesters slechts door geestverwanten worden verwelkomd. Mr. Oud schreef over deze rede aan De Zeeuw op 18 augustus 1945 onder meer:
"Zij had dan ook in haar geheel een zeer bepaald anti-nationaalsocialistische strekking. Zo heeft ook naar mijn stellige overtuiging geheel Rotterdam het gevoeld. Ik althans heb niemand gesproken, die er anders over dacht. Het zou mij dan ook niet verwonderen, dat uw rede ertoe heeft bijgedragen, dat de bezetter de installatie van N.S.B.-burgemeesters in het vervolg meestentijds maar liever aan Duitse Beauftragten of N.S.B.-commissarissen in de provincie ging overlaten. Met redevoeringen als de uwe werd het doel van deze plechtigheden demonstraties voor de N.S.B. te maken al te zeer gemist."
Toch hebben leden van zijn partij hem "achteraf" een gifbeker te drinken gegeven. Maar op zijn 70ste verjaardag, dus in 1952, is hij in interne kring gehuldigd. Mr. P.J. Oud, later minister van Staat, was tafelpresident. Een dertigtal meest politieke figuren waren daar tegenwoordig o.a. Joh. Brautigam, J. Donner, mr. L.A. Donker, mr. Jacq. Dutilh, A. van Kranenburg, dr. C.M. Kleipool, mr. K.P. van der Mandele, mr. J. Nelemans, dr. H.E. Reeser en Jan Schouten. Ik (J. Hasper) heb als organisator van de avond geen aantekeningen kunnen houden, maar de woorden van hartelijke waardering waren even doordringend als vroeger de steken van de politieke degens.
Benoemde wethouders en N.S.B. ambtenaren tijdens de Tweede Wereldoorlog
Na het wegzenden van de vertrouwde gemeentebestuurders ontstonden in 1941 nieuwe verhoudingen op de gemeentesecretarie. De chef-kabinetszaken werd zonder meer opzijgezet, de chef afdeling Algemene Personeelszaken werd op wachtgeld gesteld. Als hoofd van de afdeling Financiën en Bedrijven hield de heer J. Hasper contact met de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, mr. K.P. van der Mandele en de bedrijfsdirecteuren, die op hun beurt via de reeds genoemde bureaus in verbinding stonden met de Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw. Geleidelijk aan werd de infiltratie van N.S.B.ers voortgezet. Elk bedrijf, elke dienst en iedere afdeling kreeg een "spion" van het kabinet van de burgemeester. Bij de politie ging dat na het wegzenden van hoofdcommissaris Staal (opvolger van mr. Enthoven) helemaal mis. Afdeling X van het Haagse Veer werd met de N.S.B.ers en S.S.ers bezet; zij werkten samen met de, in het gebouw aan de Heemraadssingel hoek Mathenesserlaan ondergebrachte Gestapo.
In het stadhuis kwam het ondergrondse verzet geleidelijk maar dan ook op alle afdelingen op gang. De door de N.S.B. aangestelde dwarskijkers werden voortdurend gesard, in het begin met kleine dingen: het wegnemen van alle propagandamateriaal dat ze hadden willen uitreiken; het neerleggen van beschuldigend, later voor hen deprimerend Engeland-nieuws. Maar later zou een N.S.B.er van de afdeling Bevolking op straat worden doodgeschoten en zou een "goede" Ordedienst op de daarvoor afgesloten boven-gangen van het stadhuis oefeningen houden met om de armen banden, die in de kelder door de gemeentedrukkerij waren vervaardigd. De N.S.B. spionnen verscherpten heimelijk het toezicht. Daarbij zagen ze niet tegen unfaire praktijken op evenmin als de N.S.B.-onderwijzers, die op de scholen kinderen opstellen lieten maken over de visite die de vorige avond thuis was geweest. De heer Hasper heeft deze dingen na de oorlog aan de Engelsen verteld, zij konden hun oren niet geloven: handlangers van de bezetter lieten kinderen hun ouders verraden! Een van de geheime wapenen van de N.S.B. op de kantoren en onder onderwijzend personeel was het zaaien van wantrouwen onder de "goeden".
Burgemeesters kabinet slaagde erin de beschikking te krijgen over de ledenlijsten van de vakbonden. Prompt kregen de ambtenaren een brief thuis dat hun organisatie nu was opgenomen in het Arbeidsfront. Als de ambtenaar nu maar onmiddellijk voor de eer bedankte, kon dat gebeuren zonder opgaaf van redenen. Maar wie een weekje nadacht en dan nog niets van zich deed horen, kreeg het moeilijk, omdat hij bij ultimatum in het N.S.B. personeelsblad "De Schakel" werd gemaand in een briefje aan het kabinet van de burgemeester te motiveren of hij al of niet met de nieuwe orde mee zou gaan. Als een twijfelaar de heer Hasper nerveus om raad vroeg, gaf hij hem de aanbeveling het voorbeeld van zijn chef te volgen en die had bedankt. De N.S.B. spionnen, die natuurlijk uit de gemeentekas werden betaald, hadden als regel geen weet van het werk dat op "hun" afdeling werd verricht. Ze waren er ook alleen maar om mensen te bespioneren en elke week rapport aan het kabinet van de burgemeester uit te brengen. Toen de heer Hasper een aspirant-N.S.B.er, een jongen van 18 jaar, ontslag aanzegde, omdat hij toegangskaartjes voor accordeonuitvoeringen gapte, vroeg hij clementie omdat hij altijd gunstige rapporten over hem had uitgebracht!
Ook de gesprekken van de heer Hasper met een N.S.B.er, die hem als wethouder was toegewezen, waren beneden peil. Een voorbeeld:
W. Ik had u eens willen vragen, hoeveel mensen werken hier op het stadhuis? (Een oude mop is op die vraag te antwoorden: de helft, maar die grap zou hij niet snappen). De heer Hasper zei dus:
H. Ik zou het niet weten.
W. Hé, weet u dat niet?
H. Neen, ik heb ze nooit geteld.
W. Hoeveel denkt u, wat schat u?
H. Misschien 700, 800.
W. En hoeveel vrouwelijk personeel?
H. Ik zou het niet weten.
W. U hebt toch wel een idee?
H. Ik zit er niet achteraan; ik heb ze nooit geteld.
W. Denkt u 50%?
H. Neen, dat percentage is veel te hoog.
W. Dus u weet het wel.
H. Toch niet, maar er zijn minder dan de helft vrouwelijke ambtenaren, dat kan je zo op de afdelingen zien.
W. Dus u kijkt wél naar de vrouwelijke ambtenaren.
H. ???
W. Aan welk percentage denkt u?
H. Misschien 20%.
W. Dus 140 à 160?
H. Dat weet ik niet. Personeelszaken kan dat uitzoeken.
W. Maar u zei toch 700 à 800 ambtenaren in totaal. 20% is 140 à 160.
H. Ja, dat is zo.
W. Dan kloppen uw beweringen niet erg. Hoe komt het dat u niet exact bent?
H. Ik ben niet gewend aan gesprekken van deze aard deel te nemen. Ik zou nu wel weer aan mijn werk willen gaan.
W. Nou, gaat u dan maar.
Met burgemeester Müller ging het beter. De heer Hasper heeft later begrepen dat hij bezwaar tegen zijn steeds dreigend ontslag zou maken als zijn kabinet dat zou willen. De heer Hasper kreeg de indruk dat hij - als het met de oorlog mis zou gaan, een nederlaag mocht je niet eens veronderstellen - er wél voor zou willen boeten lid van de N.S.B. en met ir. Mussert bij Hitler te zijn geweest, maar dat hij wilde voorkomen, dat men hem ook nog zou kunnen verwijten dat er onder zijn burgemeesterschap op financieel gebied frauduleuze handelingen zouden zijn verricht. De heer Müller, zelf van goede familie en met zijn adellijke Duitse vrouw geregeld bezoeker van de gewezen Duitse keizer in Doorn, volgde vooral in de beginperiode het advies van de hem toegewezen chef van het kabinet, mr. Dijkhuis, die ook aan de "burgemeestersopleiding" verbonden was. Hoewel de heer Hasper de heer Müller tegen het einde van de oorlog om pasjes voor ondergedoken jongelui kon vragen, trachtte de heer Müller hem in 1942 geleidelijk bij de infiltratie te betrekken.
Omdat de heer Hasper zich veel met de medische kinderuitzending had bemoeid, droeg hij hem op de vereniging van het trampersoneel "De Eendracht" te liquideren en het saldo in de kas van een N.S.B. organisatie te storten. Omdat deze maatregelen anders door de N.S.B.-gemachtigde bij de R.E.T. (Rotterdamse Electrische Tram) zouden worden uitgevoerd, heeft de heer Hasper die opdracht aanvaard, met de bedoeling haar niet uit te voeren. De vereniging stond er dan ook na de oorlog beter voor dan in 1940. De functie van de heer Hasper van beheerder van deze R.E.T. personeelsvereniging bracht hem na de bevrijding nog in een anekdotisch avontuur. De laatste maanden van 1944 was het herstellingsoord door de gemeente Den Haag in beslag genomen voor het onderbrengen van dakloze bejaarden, maar al heel gauw na de bevrijding vergezelde de heer Hasper het oude personeel van de R.E.T. naar "hun" tehuis in Voorthuizen. Alle daar ondergebrachte ouden van dagen wilden desgevraagd weer naar Den Haag terug. Ze werden allen meteen in een R.E.T.-bus geladen en in Den Haag aan bevriende adressen afgeleverd. Tegelijk schreef de heer Hasper een briefje aan het gemeentebestuur, dat de bezetting van dit door de R.E.T. zelf bekostigde gezondheidsoord was beëindigd en dat het aan haar oorspronkelijke bestemming was teruggegeven.
Een paar weken na de eerste opdracht had de heer Hasper een andere ontvangen, die hij voor zijn geweten niet kon aanvaarden. Hij zei prompt: "dat moet u mij niet vragen". "Dan zal ik u dat opdragen" zei burgemeester Müller, waarop de heer Hasper weer: "dat kunt u niet, want u kunt mij ook niet opdragen dat ik mijn kind moet verkopen of mijn vrouw slaan". Overbluft zei hij: "Gaat u maar weg." En tegen anderen gaf hij toe: die ambtenaren staan als een muur, je kunt maar weinig doen. Intussen had de heer Hasper de functie van Administrateur van Belastingen op zich genomen om N.S.B. invloeden buiten te sluiten. Hij gaf opdracht de vrouwen van zeelieden, die voor Engeland voeren, voor het betalen van schoolgeld voor lager- of middelbaar onderwijs, niet aan te slaan. Toen dat werd ontdekt, moest dat in orde worden gemaakt. Hij moest toen toch voor het nieuwe belastingjaar aanslagen doen uitgaan en liet daarbij de vrouwen meteen weten dat zij ambtshalve ontheffing kregen. Hij dacht, dat duurt wel weer een jaar en we zullen dan wel weer zien. Toen hij later als administrateur van belastingen ontslagen werd, werd zijn vrouw onmiddellijk opgebeld door de textielwinkelier Govers om te zeggen, dat ze niet zonder middelen van bestaan zou komen. Wij hebben die geste gewaardeerd maar de bezorgdheid was niet nodig, want de heer Hasper behield zijn andere functies.
Op een middag tegen het einde van 1944 zat de heer Hasper op zijn kamer te vergaderen met twee leden van de illegaliteit. Eén van hen was Jan van Tilburg, later wethouder van Financiën en Havenbedrijf. Hij zorgde als inspecteur van belastingen voor de gelden die nodig waren om de stakende spoorwegambtenaren te betalen. Maar voor de gepensioneerden was geen geld en bovendien waren deze niet zo voorzichtig als de nog actieve spoorwegmannen. De vraag was of ik met de gemeentekas zou kunnen bijspringen. Bij de gemeenteontvanger zaten N.S.B.ers, zodat aan betaling aan diens loketten bezwaren verbonden waren. Naar de mening van de heer Hasper moest de open weg worden bewandeld. Hij ging naar de burgemeester en beschreef hoe vele ambtenaren van het Rijk en van andere financieel betrouwbare instanties zonder geld in Rotterdam waren gestrand en dat deze mensen aan voorschotten moesten kunnen worden geholpen. De burgemeester tekende een reeds klaar gemaakte opdracht aan de directeur van de gemeentelijke krediet- en voorschotbank om al degenen, die ten gevolge van de spoorwegstaking in financiële moeilijkheden waren gekomen, voorschotten op vaste inkomens te verlenen. Dat waren ook de gepensioneerde spoorwegambtenaren. Het pensioenfonds van de N.S. betaalde later de uitbetaalde sommen aan de gemeente terug.
De Rotterdamse bedrijven van algemeen nut tijdens de Tweede Wereldoorlog
Elektriciteit, bron van licht en kracht.
Op 14 mei 1940 werd 70 km laagspanningskabel en 210 km van het gelijkstroomnet geheel verwoest. Maar het lukte 's middags nog alle ziekenhuizen alsmede de rioolgemalen in het noorden van de stad van stroom te voorzien. Zodra een moeilijkheid overwonnen was, kwam er weer wat anders. Bijvoorbeeld de inleveractie van koper, de inundatie en de havenvernielingen. Steeds schaarser werden de materialen voor het herstel van de schade. Tenslotte werd de centrale stilgelegd.
De heer J. Hasper, hoofd Financiële en Economische Afdelingen in Rotterdam, was geneigd het uitvallen van de stroom, wat de burgerij als een doffe ellende aanvoelde, als een geschenk van de hemel te prijzen. Want de stroomlevering werd in de laatste hongerwinter gestaakt toen de rantsoenen om te leven ontoereikend waren en de verwarming niet meer toereikend was. Eerst trachtten de mensen nog met stompjes kaars hun normale levensgewoonten voort te zetten. Dat kon niet meer. De mensen moesten om 6 uur 's middags hongerig en koud naar bed en konden de volgende morgen om 9 uur pas weer opstaan. Kon men dan slapen? Ja zeker, verzwakt als men was wel. Die gedwongen rust heeft velen in leven gehouden. Op bepaalde uren hoorde men de Engelsen naar Duitsland vliegen en later terugkomen. De bommen waren niet als in de eerste oorlogsjaren voor de Rotterdammers bestemd. Zij hadden hun portie van de Duitsers gehad. De lange nachtrust gaf een wrange compensatie voor het gebrek dat, ieder voor zich, leed. In de laatste maanden konden de belangrijkste rioolgemalen en sommige vertrouwde levensmiddelenbedrijven gedurende enkele uren per etmaal van stroom voorzien worden, zelfs toen de geschutstellingen der Duitsers stroomloos stonden.
Evenals het elektriciteitsbedrijf zat het gasbedrijf met de bezettende macht opgescheept. Al spoedig hadden de Duitsers een zogenaamde Haubtabteilung Gewerbliche Wirtschaft, als onderdeel van het bureau van de "General-kommissar für Finanz und Wirtschaft", ingesteld om alle bedrijven, ook die van openbaar nut, te controleren. Het hoofddoel van deze organisatie was door een vérgaande bemoeiing met de Nederlandse industrie zoveel mogelijk mensen en materialen in dienst van de Duitse oorlogsvoering te stellen. De bezetter werd daarbij geholpen door ijverige leden van de N.S.B. en de zogenaamde Nederlandse S.S., voor wie de Duitsers nooit veel respect hebben getoond, wat de Mussert-aanhangers heel goed voelden. In weerwil van een vrij straffe rantsoenering werd toch meer gas geproduceerd om de benzine te vervangen. Ten behoeve van de gasgenerators van de auto's werden 7 gastankstations ingericht. In september 1944 was de kolenpositie zo ongunstig geworden, dat tot invoering van gasloze uren moest worden overgegaan. Twee maanden later volgde de stopzetting van de gaslevering aan particulieren. Ziekenhuizen, bakkerijen en andere voedingsmiddelenbedrijven konden nog tot 22 februari 1945 met watergas geholpen worden. Toen was ook dat afgelopen.
Hoe stond het met het huisvuil? De reinigingsdienst had bij het bombardement van mei 1940 circa 70 auto's verloren. Bovendien werden drie motorsleepboten en 40 auto's in beslag genomen. De resterende auto's werden van persgas voorzien. Ook werden houtgasgeneratoren vervaardigd. En, het wordt eentonig, in de winter van 1944/45 kon ook dat niet meer en moest op paardentractie en tenslotte op handkracht worden overgegaan. De vuilverbranding was trouwens door het uitvallen van de eigen elektrische centrale buiten bedrijf geraakt. Door het doen zinken van een groot dok in de ingang van de Maashaven waren de installaties zelfs niet meer per schip te bereiken. Het vuil werd begraven in gedeelten van de stad waar later plantsoenen zouden komen. Wegens de zeer beperkte ophaaldienst begon het publiek die winter het vuilnis op straat te gooien. Hier en daar zorgden particulieren voor het wegscheppen van de hopen vuil op straat, maar in dichtbevolkte buurten was de toestand uit hygiënisch oogpunt onhoudbaar. In 1944/45 werd met twee slepen, elk met 5 grote bakken, per week 300 ton groente, kool, bieten, peen, enz. uit de verste hoeken van Noord-Holland naar Rotterdam gebracht. Dikwijls onder het mitrailleurvuur van vliegtuigen. Zolang het nog kon werden mitrailleurs, munitie, motorrijwielen, olie en benzine voor de illegaliteit in vuilnisauto's vervoerd.
Van het trambedrijf gingen in 1940 al dadelijk 22 bussen in vlammen op. Toen het mannelijke personeel geleidelijk verdween kwamen onder een N.S.B. directeur de "grijze muizen" (dat zijn de N.S.B.- en andere meisjes, die besmet werk deden, door het werk van weggevoerde conducteurs over te nemen) in dienst. De passagiers lieten hun afschuw duidelijk blijken onder meer door niet te betalen. Van een "dienst" was nauwelijks meer sprake toen 60 autobussen; 10 vrachtauto's; 3 personenauto's; 47 motorwagens, grotendeels van het nieuwste type; 21 aanhangrijtuigen; enz. enz.; 1 railreinigingswagen successievelijk werden "weggevoerd." Na enige tijd werd de directeur, ir. J.G.J.C. Nieuwenhuis, de laan uitgestuurd. Het hoofd van de administratie Van der Knaap kreeg het met zijn betrouwbare staf moeilijk. De illegaliteit deed een beroep op olie en benzine, waarvan de N.S.B. directeur met zijn staf niets mocht merken. Het was riskant werken, want er waren in de werkplaatsen felle strijders van weerskanten.
Na het bombardement moesten enkele delen van de stad het zonder water doen. Gelukkig slechts kort. In het westen circuleerde een vals gerucht dat het water vergiftigd zou zijn, maar er ontstond geen paniek. Hoewel het waterwerk van de Oude Plantage vanaf het eerste uur enige dagen onder het vuur van de Duitsers had gelegen, was de schade betrekkelijk gering. Voor bijna onoverkomelijke moeilijkheden zag het bedrijf zich echter geplaatst in de winter 1944/45. Brandstof voor de ketels was er niet en het elektriciteitsbedrijf kon geen stroom meer leveren. Niettegenstaande dit alles heeft de Drinkwaterleiding, als enig gemeentebedrijf, de gehele winter doorgewerkt. De ketels werden gestookt met teerolie en toen ook dit product niet meer te krijgen was, zelfs met teer. De eigen stroomopwekkingsinstallatie, welke bij de eerste oorlogsdreiging was aangeschaft, bracht redding, zelfs voor andere diensten als ziekenhuizen. Aan het plichtsgevoel van het onder ir. B.J. Schreur staande personeel, dat in weerwil van onvoldoende voeding, slechte kleding en de kou onder de ongunstigste omstandigheden zijn taak bleef vervullen, is het te danken dat de burgerij bij alle ellende tenminste nog voldoende drinkwater heeft gehad. Dat vele Rotterdammers naar Radio Oranje luisterden, ook toen álle! radiotoestellen waren ingeleverd, bleek dagelijks uit de grafieken van de waterafgifte.
Er waren meer gemeentelijke diensten die zonder ophef of omhaal en in weerwil van tegenslag en dreigementen hulp boden waar dat nodig was. Er werden op het slachthuisterrein aan de Boezemstraat diverse noodinstellingen gehuisvest, o.a. de Centrale Keuken van het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening, de Plaatselijke Toewijzingscommissie en de Gecombineerde Vleesvoorziening Rotterdam. In 1943 kreeg het Mond- en Klauwzeerinstituut (onderafdeling van het Staats Veeartsenijkundig Onderzoekingsinstituut) op het terrein gastvrijheid. Ook werd een groot noodgebouw gesticht voor een combinatie van caféhouders, die vóór het bombardement hun zaken rond de Veemarkt hadden. In de winter van 1944/45 kwam daar nog bij het circus van Mikkenie-Straszburger, dat in september 1944 grote stormschade had opgelopen en ergens onderdak moest krijgen. In de zeven maanden vóór de bevrijding hadden zich in de hokkerige ruimten op het terrein honderden onderduikers verscholen, die daar bij een inval van leden van de Sicherheitsdienst spannende ogenblikken hebben beleefd, zonder door het speurend oog van die lieden te worden ontdekt.
De afdeling Financiën kon er voor zorgen, dat de pensioenen aan de te Rotterdam wonende gepensioneerden van de Nederlandse Spoorwegen konden worden doorbetaald. De gemeentelijke krediet- en voorschotbank verstrekte 8553 voorschotten tot een totaal bedrag van f 826.092,40, op goed vertrouwen, dat het Spoorwegpensioenfonds het bedrag t.z.t. zou terugbetalen. Dat vertrouwen werd zoals gezegd niet beschaamd. Wel hadden de Spoorwegen bezwaar tegen de hoge rente van 5%, maar dat percentage had de gemeente ook voor de rijkskasleningen moeten betalen.
Ook op andere wijze werd de Bank ten behoeve van door de oorlog getroffenen ingeschakeld, dankzij de directeur J. Melles, op wie steeds een beroep kon worden gedaan. De heer Melles was medeoprichter van de Commissie voor de Woekerbestrijding, die in 1930 de ellende bestreed van de "maandagpandjes". Het ging dan om mensen, die hun zondagse kleren op zaterdag losten en maandag weer brachten en zodoende niet meer onder hun schulden konden uitkomen. Melles heeft door allerlei schuldregelingen met afbetalingsmagazijnen en geldschieters de mogelijkheid geopend van al die beleningen af te komen en de afdeling "panden" van zijn bank tenslotte op te heffen. Tijdens de oorlog heeft hij meegewerkt aan de Stichting Rotterdam 1940, die in totaal 7090 kredieten verstrekte ad f 4.782.115,50; het Herstelfonds 1940 ten behoeve van oorlogsslachtoffers ter aanschaffing van kleding en meubilair; de Commissie Evacuatie Bedrijven Zuid-Holland en Zeeland met adviezen tot vaststelling van de door de geëvacueerde bedrijven geleden schade; de Commissie voor Sociaal-Economische Hulpverlening aan kleine zelfstandigen te Rotterdam als vertegenwoordiger van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart; het secretariaat van de Regionale Commissie voor het toekennen van vergoedingen aan gesloten bedrijven; de Commissie Klein-Industrie bij het in het geheim steunen van bedrijven ter uitbetaling door illegale fondsen van lonen aan personeel, teneinde tewerkstelling in Duitsland te voorkomen en de Centrale Commissie Groene Kruis-verenigingen ter bescherming van de "Nederlandse Volksdienst".
Op 24 april 1944 werd uit vrees voor ongewenste invloeden met enige tegenzin een gemeentelijke ruilbeurs geopend. De N.S.B. burgemeester was aanvankelijk voornemens de ruilbeurs met de nodige Duitse- en N.S.B. aanhang officieel te openen. Hem is onder het oog gebracht, dat dit het vertrouwen van het Rotterdamse publiek reeds dadelijk zou schaden, waarna hij van alle toen gebruikelijke bombarie heeft afgezien. Na de bevrijding is de instelling geliquideerd.
De voedselvoorziening in Rotterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog
Reeds vóór de Tweede Wereldoorlog was uitgemaakt dat de Dienst Bescherming Bevolking zich in tijd van nood met het voorzien in de behoefte aan maaltijden zou belasten. Daardoor stonden in mei 1940 in Rotterdam veldkeukens gereed, maar natuurlijk niet voldoende, omdat niemand een ramp van deze omvang had kunnen voorzien. Er was veel improvisatietalent voor nodig om de radeloze daklozen te helpen. Al spoedig bood het Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd hulp, zodat op volle toeren kon worden gewerkt. Toen de toestand minder chaotisch, ja zelfs overzichtelijk was geworden, werd het Verbond van Werkgevers ingeschakeld. Bij circulaire van 18 juli 1941 kregen de leden het verzoek zoveel mogelijk fabriekskeukens in te richten om de arbeiders een warme hap bij de broodlunch te verstrekken, waarvoor, afhankelijk van vlees en vet, al of niet distributiebonnen moesten worden ingenomen. De grondstoffen kwamen van het Rijksbureau, de gemeenten moesten zorgen voor controle en waar nodig voor geld.
Ieder die van de gemeentelijke veldkeukens of fabriekskeukens gebruik wilde maken of eten wilde halen, kon zich laten inschrijven. Eerst voor 10 cent per portie, maar later voor de volle prijs; f 0,75 per portie werd te duur geacht. Regel was dat houders van vetkaarten f 0,10 en die van boterkaarten f 0,30 per portie moesten betalen. Wie daar nog moeite mee had kon de hulp van Sociale Zaken inroepen. Het slechter worden van de levensmiddelenpositie blijkt duidelijk uit de menu's. De 7 menu's in 1940 waren begin 1942 tot 2 gereduceerd. De keukens ontvingen per 100 personen in 1940 voor bijvoorbeeld 100 porties hutspot: 85 kg aardappelen, 25 kg wortelen, 12,5 kg uien, 5 kg vlees, 1,2 kg vet en 20 liter taptemelk. Op 11 januari 1945 werd per 100 liter hutspot beschikbaar gesteld: 68 kg aardappels, 17 kg suikerbieten, (schoon of 30-40 kg vuil) en 30-40 kg wortel en ui. Dus geen vlees meer noch vet of taptemelk. Er werden ook bonloze maaltijden of zelfs extra porties verstrekt aan mannen, die zwaar en noodzakelijk werk moesten verrichten, zoals arbeiders in de buitenbassins van de gemeentelijke drinkwaterleiding en doodgravers.
Bij controle bleek dat niet altijd alles even zuiver was. Zo werden in een drietal monsters voor consumptie bestemde spinazie gevonden: 4 blaadjes radijs, 2 stukjes hout, blaadjes van peen, een flink aantal tomatenkroontjes, stengels van erwten, uienschillen, een plant (varkensgras), een blad van de paardenbloem, stukjes muur. Het is anekdotisch dit te vermelden, maar dan moet er ook meteen bij worden verteld, dat te Rotterdam in totaal 45.000.000 porties werden verstrekt. Vrijwel zonder klachten. Duizenden hebben zich thuis met een noodkacheltje, gestookt met proppen krantenpapier, moeten behelpen en moesten met nog geringere rantsoenen rondkomen. Op 27 april 1945 deelde het departement van Landbouw en Visserij, afdeling Massavoeding, mede dat de geallieerden levensmiddelenpakketten met vliegtuigen zouden afwerpen en dat het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd voor het verzamelen en distribueren zou zorgen. De pakketten zouden na 27 april tussen 8 en 19 uur in de nabijheid van de Kralingse Plas worden uitgeworpen. Degenen die daarbij mochten helpen kregen iedere dag 1 liter bonloos voedsel alsmede twee scheepsbiscuits. Deze extra "hoeveelheden" mochten slechts twee weken worden ontvangen.
In de hongerwinter kreeg de heer J. Hasper als chef van de afdeling Financiën en Bedrijven het bericht door, dat de gemeente voor een groot bedrag de goederen in een tweetal diepvriesloodsen in de haven kon kopen. De heer Hasper is daarop ingegaan, al had hij het vermoeden, dat de een of andere bezetter daar wel enigszins warm van zou worden. Deze bevroren groenten werden iedere week in betrekkelijk kleine hoeveelheden naar ziekenhuizen en centrale keukens gebracht tegen zeer redelijke prijzen, waarmee het door Financiën voorgeschoten bedrag kon worden afgelost. Overigens heeft het gehele instituut voor de voedselvoorziening velen ook op andere wijze uit de nood geholpen, omdat op ruime schaal aanstellingen aan jongemannen werden verstrekt, die daarmee als "onmisbaar" veilig in de stad konden blijven.
Naasting van de gemeentelijke telefoondienst van Rotterdam in 1940
De gemeente Rotterdam had in 1896 van het Rijk concessie gekregen een eigen telefoondienst te exploiteren. Amsterdam en 's-Gravenhage hadden dezelfde gunst ontvangen, de vergunning werd periodiek verlengd. Maar het Rijk wilde deze drie bedrijven reeds voor de Tweede Wereldoorlog tot zich trekken. De P.T.T. wilde namelijk het gesprekken-tarief invoeren en daar was in de gemeenteraden geen meerderheid voor te vinden. Elke keer als B. en W. met voorstellen kwamen en op de technische noodzakelijkheid wezen, kwam er heftige tegenstand van de Kamer van Koophandel, onder invloed van enige zakenlieden, die door het nieuwe afrekensysteem grote schade in zaken zouden ondervinden. Vooral van een onderneming, wier bezigheden bestonden uit een zeer vroegtijdig telefonisch doorgeven van beursberichten. Een voorstel om het de kleine middenstander mogelijk te maken door middel van telefoonautomaten per gesprek te betalen, haalde in de raad nauwelijks een meerderheid. Toch was een algemeen aanvaarden van dit afrekensysteem voorwaarde voor een op elkaar ingesteld interlokaal en internationaal telefoonverkeer.
Dat de aanbevelingen van de Bezuinigingscommissie Welter in 1932 om de gemeentelijke telefooncentrales in Rijkshanden te spelen in die jaren toch terzijde werden gelegd, lag aan de invloed die de in de grote steden wonende leden van de Tweede Kamer onder de toen heersende verhoudingen konden uitoefenen. Deze invloed was onder de bezetting komen te vervallen. Het argument dat een gemeentelijk telefoonbedrijf zó sterk met andere bedrijven was verweven, dat het irrationeel zou zijn deze uit elkaar te rukken, maakte geen indruk op de bezetter; hij wees op het Duitse voorbeeld. Bij beschikking van 27 augustus 1940 no. 289 werd dit gemeentelijk bedrijf met ingang van 15 september 1940, in strijd met art. 14 der concessie ten name van het Rijk der Nederlanden genaast. Maar de naasting had toch nog een staartje. De gemeenten Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage maakten een aardige winst bij de exploitatie van een gemeentelijk telefoonbedrijf. De drie grote gemeenten achtten het onjuist dat hun gehele bedrijf met alle lusten en lasten werd overgenomen zonder iets te vergoeden voor de derving van winst, die de gemeenten moesten missen omdat zij voortaan door het Rijk zou worden genoten. Tijdens de bezetting wilden de gemeenten geen beroep op de bezetter doen tot het ontvangen van een billijke vergoeding.
Rustig werd gewacht tot deze zaak bij een rechtmatige regering aanhangig kon worden gemaakt. De P.T.T. betoogde, dat een uitkering wegens winstderving niet in de concessievoorwaarden had gestaan, maar de gemeenten bleven op een regeling aandringen, omdat zij het verlies aan inkomsten in verband brachten met de financiële verhouding met het Rijk in het algemeen en omdat de gemeenten, op grond van uitlatingen van de regering in de Tweede Kamer, op verlenging van de concessie hadden mogen rekenen. Tenslotte heeft de regering aan prof.mr. Beel gevraagd, als edele ombudsman, een oplossing uit te denken, die voor alle partijen aannemelijk zou zijn. Op 31 mei 1952 deelde de toenmalige directeur-generaal van de P.T.T., de heer Neher, mede dat de wet een uitkering van f 3.000.000,- had toegestaan en dat met de uitbetaling daarvan de P.T.T. volledig aan de uit de naasting voortvloeiende financiële verplichtingen had voldaan. Daar heeft de gemeente Rotterdam zich met haar beide zusters bij neergelegd, aldus J. Hasper, toentertijd hoofd van economische en financiële afdelingen in de gemeente Rotterdam.
Tegelijk met de telefoon ging de radiodistributie over, maar de directeur, ir. Boom, bleef voor de programma's zorgen. Hij had zich aanvankelijk tegen deze distributie verzet omdat hij meende, dat hij naast het telefoonnet nog aparte kabels moest leggen, wat veel te duur voor het bedrijf zou uitkomen. Toen de afdeling Bedrijven van het stadhuis hem op de gedachte bracht een draadje van de telefoonkabel daarvoor te bestemmen, gaf hij zich gewonnen. Hij was aan de radio zo verknocht, dat hij nog na zijn pensionering de twee programma's bleef verzorgen.
Noodgeld in Rotterdam in 1944
Er moest worden overwogen dat opnieuw ongeregelde toestanden de normale geldstroom zouden kunnen stilleggen, toen het einde van de Tweede Wereldoorlog werd voorvoeld. Eind 1944 lag het spoorwegverkeer totaal plat, er was geen gemeenteraad en geen dagelijks bestuur in Rotterdam. Met de op het stadhuis in de representatieve vertrekken vertoevende N.S.B.ers kon over dit onderwerp uiteraard niet worden gesproken. Het toch al schaarse autoverkeer met turfgasgenerators was gevaarlijk door de voortdurende beschieting uit de lucht, zodat op hulp van Rijks Munt in Utrecht zeker niet meer gerekend zou kunnen worden. Daarbij kwam nog dat de grote steden steeds meer geld nodig bleken te hebben, hetgeen wel verklaard werd door een eenzijdig betalingsverkeer van stad naar platteland. De stedelingen, die aan de hongeroptochten deelnamen, hadden behalve artikelen van waarde (fototoestellen e.d.) honderden guldens aan geld bij zich - waarvoor zij zich soms in de schuld staken - om aardappelen en zo mogelijk andere levensmiddelen te kopen. Voor 1 mud aardappelen werd f 300,- en meer betaald. De bewoners te lande daarentegen hadden niets meer in de stad te zoeken; de winkels hadden geen voorraden meer. Wat er nog was aan servies, kinderwagens e.d. werd als ruilmiddel op de hongertochten meegenomen.
Op grond van al deze omstandigheden moest onder ogen worden gezien, dat het in het uiterste geval zelfs wel eens onmogelijk zou kunnen worden noodgeld te vervaardigen omdat de elektrische stroom dan geheel zou uitvallen - er was al bijna geen stroom meer - ; dan zou het drukken van enigszins behoorlijke biljetten niet meer kunnen plaatshebben. De afdeling Financiën ter secretarie zorgde daarom begin oktober 1944 voor noodgeld in de volgende aantallen:
2.000.000 van f 1,- waarde f 2.000.000,-
800.000 van f 2,50 waarde f 2.000.000,-
200.000 van f 5,- waarde f 1.000.000,-
200.000 van f 10,- waarde f 2.000.000,-
200.000 van f 25,- waarde f 5.000.000,-
Totaal voor f 12.000.000,-
Daarop kwam de handtekening van de toenmalige burgemeester niet voor, zulks uit overweging dat deze functionaris ten tijde dat de coupures zouden moeten worden uitgegeven, wel niet meer in functie zou zijn en het publiek het geld met de naam van een collaborateur waarschijnlijk niet zou willen aanvaarden. Om deze lacune aan te vullen heeft de afdeling Financiën een aanplakbiljet opgesteld, waarin het alsdan aanwezige gemeentebestuur de uitgifte van noodgeld zou aankondigen en het vertrouwen van het publiek zou worden gevraagd.
De lonen, salarissen, ondersteuningen e.d. zouden met dit tijdelijke betaalmiddel worden voldaan. Ook zou al het aan de gemeente verschuldigde wegens belastingen, leveringen en diensten, zoals gas, elektriciteit, water en tram met het noodgeld kunnen worden betaald. Tegenover de uitgegeven bedragen zou de gemeente geld in andere vorm beschikbaar houden, zodat het tijdelijk in het verkeer gebrachte betaalmiddel steeds gedekt zou zijn. Aangezien ook de banken behoefte aan noodgeld zouden hebben, werd contact gezocht met de Bankiersvereniging en kon het geld over diverse bank- en gemeentelijke instellingen worden verdeeld. In de openbare bekendmaking, die in driekleurendruk gereed lag, mocht worden vermeld, dat alle banken alsook de Spaarbank bereid waren dit noodgeld in betaling te nemen, terwijl al dadelijk over de inwisseling tegen coupures van f 100,-, die in voldoende mate ter stede beschikbaar waren, aanwijzingen werden gegeven, aldus J. Hasper, toentertijd hoofd van financiële en economische afdelingen van de gemeente Rotterdam.
Eerst bij het bergen van het noodgeld in de kluizen van de banken, met medewerking van de toenmalige agent van de Nederlandse Bank te Rotterdam, mr. Stenfert Kroese, bleek, dat ook de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Holland tot het vervaardigen van noodgeld was overgegaan, en wel voor 3 miljoen gulden biljetten van f 1,- en van f 2,50 en voor 10 miljoen gulden biljetten van f 10,-. Eind 1945 heeft de gemeente Rotterdam een derde deel van de kosten ad f 12.159,79 voor haar rekening genomen. De Kamer heeft zelf ook een derde van de gemeente 's-Gravenhage vergoed gekregen, zodat haar eigen aandeel ook een derde is geweest. Vermeld dient nog te worden, dat de Kamer, zodra zij vernam op welke wijze het gemeentelijke noodgeld was geregeld, verdere aanmaak heeft gestaakt. De ambtenaren van de gemeente zouden er voor zorgdragen, dat nieuwe biljetten van gemeentewege op hetzelfde papier en met dezelfde clichés zouden kunnen worden aangemaakt, ook wanneer elektriciteit geen drijfkracht meer aan de machines zou kunnen geven. De kosten van het gemeentelijke noodgeld hebben in totaal f 14.300,- bedragen. Met de vergoeding aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken ad f 4.053,25 heeft deze voorziening dus f 18.353,25 gekost.
De omstandigheden hebben ertoe geleid, dat het noodgeld niet behoefde te worden uitgegeven. Het is bewaard tot na de geldzuivering en is daarna vernietigd, omdat bewaren tot een toekomstige gelegenheid geen redelijke zin zou hebben. Het was toch al allemaal buiten het boekje. Het niet-omschreven "noodrecht" schept immers geen recht zonder nood.
De hongerwinter te Rotterdam
In het voorjaar van 1945 ging de algemene gezondheidstoestand snel achteruit. Na dolle dinsdag (5 september 1944) sleepten de bezetters al het voedsel, dat ze niet onmiddellijk zelf nodig hadden, als "Liebesgaben aus Holland" naar de Heimat. Het normale rantsoen bestond uit een half brood (en wat voor brood), één suikerbiet en als het er was een beetje vet per week. Zij die er niet meer op uit konden trekken om bij de boeren wat voedsel te kopen, verkommerden. Voor het eerst zagen we de verschijnselen van hongeroedeem. Sommige mensen vielen op straat dood neer. Door gebrek aan hout konden de doden niet meer worden gekist. De lijken werden in kartonnen dozen weggebracht en later, toen die niet meer te krijgen waren, werden de lichamen in doeken begraven of in kisten, waarvan de bodem werd weggetrokken, om ze weer te kunnen gebruiken. Nog later liet men het stoffelijk overschot eenvoudig liggen.
Toen de met het leger der geallieerden meereizende journalisten bij het zien van de enthousiaste en zingende menigte op de Coolsingel vroegen: waar zijn nu de hongerlijders en de onbegraven doden, hebben de Rotterdammers ze willekeurige huizen in de Rosestraat binnengeloodst: daar lagen lijken al een week of tien dagen. Voor hen waren de droppings, de Zweedse broden en de Amerikaanse biscuits te laat gekomen. Waar oedeemmoeders rondspookten zag je nog wel eens een paar kinderen spelen, lagen die op bed dan scharrelden de moeders nog wat rond. Eerst later zouden de statistieken uitwijzen hoe erg het is geweest. In 1945 overleden binnen de gemeente Rotterdam 10.528 personen (6541 mannen en 3987 vrouwen) tegen 6079 personen in 1944 (3243 mannen en 2836 vrouwen), dus in 1945 4449 personen meer. Daarbij is niet meegeteld het aantal gestorven personen, die naar het buitenland waren weggevoerd of die uit angst voor oorlogshandelingen Rotterdam waren ontvlucht.
Het einde van de bezetting van Rotterdam
Op vrijdag 4 mei 1945 's avonds om 9 uur kwam het bericht van de algehele capitulatie en het staken van de vijandelijkheden. De wapenstilstand zou op 5 mei 1945 's morgens om 8 uur worden getekend. In Kralingen heerst opgewonden feestvreugde; men gaat in optocht naar het huis van mr. P.J. Oud aan de Hoflaan, die op het balkon verscheen en de mensen tot kalmte maande. De pessimisten, die dagelijks uit de put moesten worden gehaald, zijn uitbundig van vreugde. Maar de Duitsers zijn nog niet weg; er zijn nog keiharde bezetters die de nederlaag niet kunnen aanvaarden en zich niet gewonnen willen geven.
In het westen van de stad, waar de S.S. was gelegerd, waren de mensen wel blij, maar zonder uitbundig vlagvertoon. In de omgeving van het Westplein, de vesting van de Beauftragte, verschenen schuchter enkele rood-wit-blauwe vlaggen; op de linker Maasoever was het een en al feest, het leek wel een ouderwetse Oranjedag. Op de Boergoensevliet klonken er plotseling schoten: een Duitse politiewagen reed schietend dwars door de menigte mensen heen. Drie lagen op de grond, één dood. De vreugde verstomde. Was het een gerucht geweest? Vlaggen werden weer binnengehaald, maar de mensen bleven buiten.
Dan komt het bericht dat de kerken in Schiedam de Nederlandse vlag hebben uitgehangen, maar de Duitse commandant van de Spijkenisserbrug wil zich niet overgeven en wil niemand doorlaten. In Rotterdam-Zuid blijven schoten klinken; om 1 uur heeft geen kind meer plezier. Op de Maasbrug, Blaak, Westersingel worden de mensen op straat gefouilleerd. Sommigen hadden wapens bij zich, die worden afgenomen. Waar de Grüne Polizei oranje achter de jasrevers vindt, worden de revers afgerukt. Opnieuw hoort men geruchten. De heer J. Hasper, hoofd van financiële en economische afdelingen in Rotterdam, maakte in 1945 aantekeningen over het doodschieten van burgers in de Lusthofstraat en over D.C.A. Peter Mees 20 jaar, die ook dacht dat alles al over was en in zijn tuin, grenzende aan die van de Ortscommamdant, alvast prikkeldraad aan het wegknippen was. Dr. Völckers moet nog op het stadhuis zijn geweest en hebben gezegd dat het bericht betreffende de overgave van Holland onjuist is geweest. Maar de Engelse vliegtuigen vliegen ongehinderd over de stad en Engelse mijnenvegers komen op aanwijzing van Duitse patrouillevaartuigen op de Waterweg mijnen vegen. Morgen worden schepen met voedingsmiddelen gelost. Ook de scheepvaart over de Zuiderzee naar Amsterdam zou weer vrijgegeven zijn.
Zondag 6 mei 1945. "Men" zegt dat Staal, Rotterdams aanstaande nieuwe hoofdcommissaris en chef van de Binnenlandse Strijdkrachten, naar de Duitse politie is gegaan met de mededeling, dat hij de taak had overgenomen, waarop de Polizei zou hebben geantwoord, dat zij toch nog aansprakelijk was voor de orde. Zaterdagmorgen zouden gewapende mannen een school op de linker Maasoever stormenderhand hebben genomen en ook een aanval op de bezetting van de brug hebben gedaan. Vandaag is alles anders. Langzamerhand durft men te geloven dat men nu echt vrij is. Om 12 uur worden de vlaggen op het stadhuis gehesen en dan verschijnen de portretten van het Koninklijk huis voor de ramen. Op de Coolsingel worden bloemen neergelegd bij de schuilkelder, waar de Duitsers nog pas 20 mensen hadden neergeschoten, wier lijken daar twee dagen moesten blijven liggen. Er was een optocht van padvinders en het Wilhelmus werd gezongen. Overal heeft men veel plezier. Er zijn weer ondergedoken, nu bovengekomen auto's en motorfietsen. De gedachten van de Rotterdammers zijn: vrij - vrijheid - verlossing. Er is bericht gekomen, dat voor de grote steden een afzonderlijke bestuursregeling zal komen. Het blijft dus improviseren in Rotterdam.
Maandag 7 mei 1945. De vrede is nu werkelijk in zicht, maar de gewapende Duitsers lopen nog steeds rond. Vandaag treedt de ondergrondse beweging in het daglicht: banden met "oranje" is het kenmerk van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (de N.B.S.). Zij hebben om zich heen tal van illegale werkers, die nu in blauwe overalls lopen, zware schoenen dragen, helmen op hebben, terwijl sommigen, nee, velen, met moderne wapens lopen en er zelfs mee schieten. Ze vorderen auto's, doen huiszoekingen, arresteren N.S.B.ers en zijn deel van het leger, thans de hulp van de politie, die nu oranje draagt. De paarden van de bereden politie zijn met oranjestrikken en linten opgetuigd. 's Morgens komt langzamerhand de vreugde opzetten. Eerst alleen nog maar een wat opgewonden stemming. Het publiek verzamelt zich bij het stadhuis, waar door de N.B.S. slechts ambtenaren worden toegelaten door één ingang. Verschillende kamers zijn zonder vorm van proces in beslag genomen; daar zijn ijzeren bedden opgeslagen. Bepaalde gangen mag men niet passeren, terwijl men het wachtwoord kent: "Victor 60".
Burgemeester Müller kwam en werd evenals mr. Dijkhuis en andere N.S.B.ers toegelaten. Müller ging naar Smeding, de gemeentesecretaris. Hij vroeg of hij wist wanneer mr. Oud zou komen. Smeding zei, dat hij dat met mr. Oud zou bespreken, maar dat de burgemeester nog in de loop van de dag wordt verwacht. Müller achtte het niet juist, dat de heer Oud zou komen voordat de geallieerden werkelijk in Rotterdam de macht hadden overgenomen.
Intocht van mr. P.J. Oud in Rotterdam
Maandag 7 mei 1945 in de ochtend kwam dr. ir. De Bruyne, directeur van de Vervoer- en Motordienst met een auto aan om op verzoek van mr. Oud de heer Smeding te halen voor overleg. De heer Müller ging naar zijn kamer, waar de N.B.S. (Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten) inmiddels het borstbeeld van Hitler had weggehaald. De conciërge begon de schilderijen van het Koninklijk Huis op te hangen en de beelden van het koninklijk gezin op de piëdestals te plaatsen. Wethouder De Zeeuw zou om half tien in hotel Atlanta zijn en de heer J. Hasper (hoofd van financiële en economische afdelingen in Rotterdam) ging hem halen. Toen de heer Hasper tussen rijen mensen in de Doelenstraat stond, werd burgemeester Müller in sportkostuum met regenjas, geklonken aan mr. Dijkhuis, vergezeld van drie leden van de N.B.S. als gevangene naar het Haagse Veer overgebracht. Het publiek kende hem niet eens. De politie wel, maar die nam schijnbaar geen notitie van hen. Ze zaten samen in een kamer, waar ze beter behandeld worden dan de mensen, die zij in hun tijd onder bewaking hebben gesteld. Müller vroeg een koffertje met toiletartikelen te laten halen en zijn vrouw te waarschuwen. Er was even een neiging dit niet te doen, omdat zij dergelijke dingen ook niet hadden toegestaan. Maar het is wel gebeurd om niet te vervallen in de fouten, die zij zelf hadden gelaakt, aldus de heer Hasper.
Met wat gepraat, gelukwensen enz. werd de morgen doorgebracht. 's Middags om 2 uur zou mr. Oud op het stadhuis komen. De ambtenaren waren present en velen uit de ondergrondse, maar mr. Oud kwam pas om 3 uur. Intussen had zich op de Coolsingel een reusachtige menigte verzameld. Waren er telefoons geweest, dan hadden de hoofden van dienst met hun dames, eventueel gezinnen, kunnen worden opgeroepen, maar dat was ook voor de heer Hasper niet mogelijk. Om 2.45 uur rijdt een auto met 4 geallieerde mannen voor, die in Erasmus hadden geluncht, en dat men had moeten sluiten wegens het opdringen van het publiek. De bevrijders waren nog niet uitgestapt of bloemen overdekken de auto. Het cordon van politie wordt doorbroken, maar een meisje in een of ander boerinnenkostuum biedt bloemen aan en een dochter van Staal, die inmiddels als hoofdcommissaris in dienst is getreden, en die (de dochter) een weddenschap heeft aangegaan, dat zij de eerste Canadees die ze zag om de hals zou vliegen, geeft spontaan uiting aan haar gevoelens, waarbij ze haar weddenschap wint.
Mr. Oud wordt met groot vertoon binnengehaald en nadat Smeding een kort woord van welkom heeft gesproken, memoreert Oud hoe hij te midden van de Rotterdammers heeft geleefd en zegt, dat hij bij zijn eerste installatie was gekomen krachtens het vertrouwen van de regering, maar dat hij, blijkens de hulde en de belangstelling deze jaren ondervonden, nu een tweede installatie beleeft, in het besef dat hij het vertrouwen van de bevolking heeft gewonnen. Wij gaan nu weer de vrijheid, verdraagzaamheid en democratie tegemoet; als we de waarde van deze begrippen niet meer op prijs zouden stellen, zou het ons vergaan als Duitsland. Inmiddels waren alle N.S.B.-ambtenaren, leden en oud-leden van de N.S.B. gearresteerd en met de handen achter het hoofd naar het Haagse Veer overgebracht. Een ambtenaar van de afdeling van de heer Hasper, die met oranje in de Burgerzaal rondliep, heeft hij weggestuurd wegens zijn sympathieën met de Duitsers en de N.S.B.
's Avonds groot feest voor de deur van de heer Hasper, vuur van verduisteringspapier en hout en een grote paal met portret van Hitler met hakenkruis werd verbrand. Toen de zaak nog overeind stond passeerde een Duitse auto. De kinderen, die nog nooit feest hadden gevierd, genoten van alles, van het zingen en het vuurwerk. Te eten en te drinken was er niets. De heer Hasper heeft nog gesproken met De Ven over een grote demonstratie van 40.000 kinderen in het Stadion op 2de pinksterdag, in de hoop op mooi weer en het beschikbaar zijn van geluidsinstallatie, want zonder dat gaat het feest niet door. Als commissaris van het Stadion kon hij dadelijk in principe zijn steun toezeggen. De heer Hasper heeft de radio van zijn gezin weer tevoorschijn gehaald en ook al het zilvergeld en koper.
's Middags werd de Beauftragte te Rotterdam, dr. Völckers gearresteerd, doch moest weer worden vrijgelaten.
Noodgemeenteraad in Rotterdam in 1945
Op 17 juli 1941 kwam de gemeenteraad van Rotterdam voor het laatst bijeen. Op Duits bevel moest de arbeid worden gestaakt. Dat was eigenlijk nog een verstandige beslissing, want met een N.S.B.-voorzitter hadden de raadsleden moeilijk kunnen vergaderen.
Na de bevrijding was de bestuursorganisatie aardig van slag. De gemeenteraden waren incompleet; vele leden waren verhuisd, gestorven, in hechtenis of "gestaakt". Nieuwe verkiezingen waren niet mogelijk omdat kiezerslijsten zoek waren en de bevolkingsregisters onbetrouwbaar. Bovendien moest met nieuwe politieke visies en partijvorming rekening worden gehouden. Er moest in vele Nederlandse gemeenten worden geïmproviseerd: zowel bij het optreden en erkennen van een dagelijks bestuur als bij de benoeming in plaats van verkiezing van de leden van de raad. Voor Rotterdam was het op 9 november 1945 zover dat voor het eerst weer een raadsvergadering kon worden gehouden, voornamelijk dienende tot het kiezen van wethouders. Uit de openingsspeech van burgemeester Oud haal ik het volgende aan:
Dames en heren,
Van harte heet ik u welkom als leden van de tijdelijke raad der gemeente Rotterdam. Ik begroet deze dag van uw eerste bijeenkomst met vreugde, omdat hij ons weer een stap nader brengt tot de juiste grondwettelijke toestand. Wat die grondwettelijke toestand inhoudt, behoef ik u niet te zeggen. Ik mag volstaan met u eraan te herinneren, dat de Grondwet aan het hoofd der gemeente heeft geplaatst een raad, waarvan de leden moeten worden benoemd door de kiezers, dat zijn in het algemeen gesproken de ingezetenen der gemeente, die de leeftijd van vijfentwintig jaar hebben bereikt. De raad is dus in de volle zin des woords de vertegenwoordiging der burgerij. Hem aan het hoofd der gemeente plaatsend heeft de Grondwet het bestuur van de gemeente in handen van de burgerij gelegd.
Daarnaast hebben Grondwet en Gemeentewet nog iets anders gedaan. Zij hebben tevens bepaald, dat dit bestuur zich zal voltrekken in het volle licht der openbaarheid. De raad woont in een glazen huis. Slechts bij uitzondering worden van dat huis de luiken gesloten. De burgerij kan zich er om zo te zeggen dagelijks van vergewissen, hoe de raad zijn taak vervult. Ik beweer niet, dat deze openbaarheid geen schaduwzijde heeft. Welke menselijke instelling heeft die niet? Een schaduwzijde van onze openbare debatten kan zijn - en is zeker in het verleden nu en dan geweest -, dat een redevoering meer wordt uitgesproken met het oog op de publieke tribune dan met het oog op het belang der zaak, die aan de orde is. Maar wie daarom de voorkeur zou geven aan besloten vergaderingen, herleze Thorbeckes geschrift van voor honderd jaren "Over plaatselijke begrooting". Het handelt over de tijd, waarin onze gemeenteraden in het geheim vergaderden. In die vergaderingen zonder publieke controle vertrouwde men op het plichtsbesef der leden. Dit vertrouwen zegt Thorbecke is edel, maar het bedriegt. Tot hoe lage stand het in gesloten vergaderingen soms daalt, stelt niemand, dan die erin zat, zich voor.
Tot veel lager stand stellig dan die van vóór 1848, waarover Thorbecke schrijft, daalde in menige gemeente het plichtsbesef der bestuurders gedurende de jaren der Duitse bezetting. Tot de vele zegeningen, waarmee de bezetter ons gelukkig wilde maken, behoorde die van een gemeentelijke organisatie naar Duits model. Met ingang van 1 september 1941 werd de raad terzijde geschoven. Op zichzelf behoefden de leden van de raad daarover niet rouwig te zijn. Het werk was hun hoe langer hoe moeilijker gemaakt. Van de vrije discussie, die noodzakelijke voorwaarde is voor het werk van de raad, was steeds minder sprake. De enkele ongure elementen, die de raad in zijn midden had, oefenden met heimelijke instemming van de bezetter een ware terreur uit. Wij hebben het moeten beleven, dat al onze tribunes bezet waren door W.A.-mannen in uniform, die, niet tevreden met de wanorde, die zij dagelijks oefenden in de straten onzer stad, hun geweldmethoden wilden verplaatsen naar deze raadszaal. En de laatste vergadering van de raad der gemeente Rotterdam op 17 juli 1941 is door het optreden van een plicht- en eervergeten raadslid getuige geweest van een toneel, dat zich in deze zaal nimmer moge herhalen.
Hierna volgt een uiteenzetting hoe het oude college - een lid was overleden - op 7 mei 1945 was teruggekomen zonder te kunnen steunen op een na 1940 opnieuw gekozen gemeenteraad en hoe een Raad van Advies van 15 leden - waaronder de vroegere wethouders - gedurende 5 maanden met de burgemeester het bestuur hadden gevoerd. De samenwerking was uitstekend geweest maar toch hadden leden het contact gemist dat door openbaarheid van de beraadslagingen met de bevolking ontstaat. Hij vervolgde:
Thans - dit is de grote betekenis van deze dag - keren wij tot openbaarheid bij de behartiging der gemeentelijke zaken terug. Dit is het allesbeheersend feit. Men kan op de wijze, waarop de tijdelijke raden moesten worden samengesteld, kritiek oefenen. Persoonlijk bewonder ik die wijze van samenstelling allerminst. Het ware ook mij heel wat liever geweest, indien ik hier voor mij zag een gemeenteraad, overeenkomstig de voorschriften van Grondwet en wet, door de kiezers aangewezen. De regering heeft echter gemeend, dat dit laatste nog niet mogelijk was en bij haar beslissing hadden wij ons neer te leggen. Van mijn kant heb ik mijn best gedaan een zodanige uitvoering van het besluit der regering te bevorderen, dat het voorschrift, dat de voornaamste geestelijke en maatschappelijke stromingen in de gemeente naar evenredigheid in het kiescollege voor de tijdelijke raad zouden zijn vertegenwoordigd, zo goed mogelijk tot zijn recht zou komen. Deze taak was moeilijk. Enerzijds omdat het enig juiste middel om die evenredigheid te bepalen - een kiezersuitspraak - ontbrak. Anderzijds omdat er waren, die op grond van principiële bezwaren meenden hun medewerking tot de samenstelling van deze raad te moeten onthouden. Principiële bezwaren hebben altijd recht op onze eerbiediging, maar dit neemt niet weg dat ik meen te mogen uitspreken, dat ik ze in dit geval toch wel heel ernstig betreur.
Het is u uit dit alles wel duidelijk, hoe ik tegenover deze tijdelijke raad sta. Er is bij mij vreugde over zijn optreden, omdat het ons een stap dichter brengt bij de grondwettelijke toestand. Tevens hoop ik echter, dat - en niemand uwer zal daarin een onvriendelijkheid tegenover u persoonlijk als leden van de tijdelijke raad zien - de levensduur van de tijdelijke raad zo kort mogelijk zal zijn. Men zegt wel eens, dat niets zo lang duurt als het tijdelijke. Ditmaal echter heb ik goed vertrouwen, dat deze tijdelijke raad een uitzondering op die regel zal blijken. Moge hij spoedig plaatsmaken voor een echte gemeenteraad, voortgekomen uit een vrije stemming der kiesgerechtigde burgerij. In afwachting daarvan zullen wij samen onze beste krachten hebben te geven ten bate van onze stad. Dat voor haar wederopbouw veel te doen valt, behoef ik u niet te zeggen. Ik ben er zeker van, dat gij mij bij het vervullen van deze taak uw medewerking niet zult onthouden. Dames en heren, leden van de tijdelijke raad van Rotterdam, ik wens u van ganser harte geluk met het vertrouwen, door het kiescollege in u gesteld. Moge op onze gemeenschappelijke arbeid Gods zegen in rijke mate rusten! (Applaus).
Na de beëdiging van 44 nieuwe raadsleden - een lid had zijn geloofsbrieven niet ingezonden - werden tot wethouder benoemd de heren: mr. dr. C. de Heer, ir. E.H. Kraaijvanger, J. Meertens, J. van Tilburg, en A.J. van der Vlerk.
Van een onbekende dichter
De vijand pleegde een aanslag op Hare Majesteit, toen Zij het land verliet. Hij bracht slechts allen, die dit vertrek niet aanstonds begrepen, hechter bijeen, trouw aan de troon. Hoe de wind ook waaien moge, welke veranderingen de tijd ook brengen zal, deze aanslag en de verwoesting van Rotterdam zullen nog decennia lang onze houding naar het oosten bepalen. En leren ons voor het moment, dat al ons streven en al ons werken zich richten moet op deze wens van een onbekende dichter:
Ik snak naar een stad, vol van rood, wit en blauw,
Met een zwier van oranje er boven,
Ik snak naar 't Wilhelmus, met zijn hou en zijn trouw,
Waarin een Hollander kan geloven.
Ik snak naar een echte, een Hollandse krant,
Die haar mening weer ronduit durft schrijven.
Ik snak weer naar daden in Hollandse trant,
Ik, die Hollander wil blijven.
Ik snak naar het uur, dat het valse geluid
Van die valse profeet zal verstommen,
Het geweld van die Satan zal worden gestuit
En geen rug er zich meer voor zal krommen.
Ik snak naar de dag, dat het vuigste verraad,
Door het laagste geboefte bedreven,
Aan de galg dan boet zijn on-Hollandse daad
Om zijn laatste uur te beleven.
Ik snak naar het uur, dat de stad Rotterdam,
De "cultuurdaad", zal worden gewroken,
Die het duivels gebroed tegen haar ondernam
En haar puinhopen nu nog doet roken.
Ik snak naar de dag, dat de laatste Germaan
Zonder Sieg, zonder Heil naar zijn Heimat zal gaan
En zijn giftige vlag, die ons land nu besmeurt,
Als een vunzige vod door de goot wordt gesleurd.
Ik snak naar die dag; dat hij kome heel gauw,
Ik snak naar een land, vol van rood, wit en blauw.
Rotterdam 11 mei 1940
Er zijn in het begin van de Tweede Wereldoorlog verliezen geleden, maar het luchtwapen blijft in actie en versaagt niet. Nu is het vooral zaak om het materieel alleen in te zetten, wanneer dit strikt noodzakelijk is. De strategische Verkenningsgroep krijgt gelegenheid om zijn materieel na te zien en zo nodig te herstellen. Met man en macht wordt gewerkt en aan het einde van de dag zijn er zeven machines gereed om te vliegen. De Bombardeergroep is op de eerste oorlogsdag zeer zwaar gehavend en slechts twee machines, de 850 en 856, zijn nog over. De beide toestellen wordt evenwel geen rust gegund. De Maasbrug in Rotterdam moet gebombardeerd worden, teneinde de vijandelijke opmars uit zuidelijke richting tot staan te brengen. Onbeschermd gaan de machines op het doel af en ongehinderd weten zij dit te bereiken. Het bombarderen van een brug is wel een van de moeilijkste opdrachten. Het object is smal en de bom valt er gemakkelijk naast. De zuidelijke oprit van de brug wordt geraakt, doch de brug zelf ontkomt aan vernietiging. Laagvliegend keren de twee luchtkruisers naar Schiphol terug. Tot Boskoop gaat alles best, daar de wolken voldoende dekking bieden. Daarna wordt de lucht helder en kunnen de machines zich niet meer aan het speurend oog van de Duitse jagers onttrekken.
Boven Rotterdam krioelt het van de vijandelijke jagers en dit maakt het onmogelijk om een juistheidsworp op de brug te doen. Men besluit dan om de bommen zo snel en zo zuiver als onder de huidige omstandigheden mogelijk is, af te werpen. De beide machines maken een duik van 800 naar 400 meter, richten de neus op de oprit en laten hun bommen los. De richting is goed geweest, doch de laag valt iets te kort. Het is jammer, maar er is niets aan te doen. Na de afworp duikt de 856 verder omlaag en verwijdert zich zo snel als mogelijk is. Het blijkt zijn redding te zijn. De 850 daarentegen klimt, gaat de wolken in en zet koers naar het oosten. Een aantal Messerschmitts volgt hem op de voet. In de wolken draait hij een volledige bocht, maar het helpt hem niet veel. De wolkengroep is te klein om voldoende dekking te verschaffen. In duikvlucht probeert hij dan aan zijn achtervolgers te ontkomen en het voorbeeld van de 856 te volgen. Vijf jagers zitten vlak achter hem. De 850 probeert wat hij kan om te ontsnappen. De mitrailleurs ratelen. Een van de Duitsers stort brandend omlaag. Drie andere jagers verschijnen ook op het toneel en werpen zich ook op de luchtkruiser. Waar de 850 ook heen draait, overal jagen de Duitsers om hem heen. Een schok doortrilt plotseling de machine.
De luchtschutter probeert zijn wapen nog in orde te maken, doch het is vergeefse moeite. De patroontrommel is doorboord en er is geen beweging meer in het mechanisme te krijgen. Hierdoor verliest de 850 zijn luchtdekking en het begint er lelijk voor hem uit te zien. De vijandelijke jagers kunnen hem nu vrijwel ongestoord van achteren aanvallen en het duurt dan ook niet lang meer of de projectielen slaan van alle kanten in. Een granaatje vliegt door de machine en veroorzaakt een hevige ravage. De bemanning ziet nog maar één mogelijkheid om zich te redden en dat is naar beneden duiken en zigzaggend laag over de grond een goed heenkomen zoeken. Voor het plan echter uitgevoerd kan worden, klapt de machine plotseling weg. Hij is niet meer te houden. Er is een aileron afgeschoten en ook een deel van de vleugel knapt af. De 850 zet een vrille in en duikt stuurloos weg. De waarnemer springt uit het toestel en zweeft even later aan zijn valscherm omlaag. De Duitse jagers zien er evenwel geen been in om de weerloze figuur onderaan de parachute nog te beschieten. Dat is hun opvatting van heldenmoed!
Even nog krijgt de vlieger de kist in de hand en kan hij hem recht trekken. Het duurt maar een ogenblik. Een seconde later klapt de 850 weer weg in een vrille. Het is bekeken. De vlieger gooit het noodluik boven zich open en probeert ook het vege lijf te redden. Hij drukt zich omhoog en weet zich tot zijn middel door het luik te wringen. Dan krijgt de windstroom vat op hem en wordt hij tegen de achterkant van het luik aangedrukt. Zijn parachute blijft haken en hij voelt zich ten dode opgeschreven. De machine fluit gierend met een vierhonderd kilometer omlaag. Het lijkt alles een eeuwigheid te duren. De vlieger geeft zich echter niet zo gauw gewonnen. Hij weet zich tenslotte om te draaien en dan glijdt hij onverwacht weg over de romp. De staartroeren duiken voor hem op. Hij kan er nog juist onderdoor glippen. Dan blijft hij achter in de ruimte. Schier onbewust is hij aan het aftellen of hij zijn valscherm al kan opentrekken. Te vroeg trekken is gevaarlijk. Je kunt dan in de roeren blijven hangen. Plots flitst het door zijn hoofd, dat de roeren al lang gepasseerd zijn en snel trekt hij aan de greep. Even later hangt hij aan zijn zijden ballon. Het is alles in onderdelen van seconden gebeurd. Nauwelijks op 100 meter boven de grond heeft de parachute zich geopend. Hij ziet de machine brandend tegen de grond te pletter slaan. Dan glijdt hij zelf al van een slootkant het water in. Vlug werpt hij zijn valschermgordel af en klimt weer aan de kant.
Een ander lid van de bemanning is een paar honderd meter verder aan de grond gekomen. Het is de mecanicien. Hij holt naar hem toe - drie sloten door. De jagers hebben hen niet uit het oog verloren en duiken omlaag met de minderwaardige opzet, de beide weerloze mannen zo mogelijk nog te doden. Samen rennen zij naar een bosje en ze zijn er amper gearriveerd, of de Duitse mitrailleurs ratelen boven hun hoofden, evenwel zonder hen te treffen. Wanneer het gevaar geweken is, gaan zij op zoek naar de bewoonde wereld. Van de machine is niets meer te redden. Met weemoed denken zij aan hun collega's, die met de kist ten onder zijn gegaan. Moeizaam wadend door sloten en weteringen, naderen de beide luchtvaarders de snelverkeerweg nabij Alphen aan de Rijn. Auto's met militairen komen aangereden. Die springen van de voertuigen af, werpen zich aan de kant van de weg op de grond en openen het vuur op hen. Men is blijkbaar in de veronderstelling, dat de parachutisten vijanden zijn. Deze weten zich echter spoedig bekend te maken. Heel wat liefderijker dan de ontvangst was, worden zij geholpen. Dan wordt ook de waarnemer, die een eind verder gedaald is, opgehaald en een burger, die nog rustig met zijn autootje op de weg rijdt, neemt het drietal verder mee. Onderweg worden zij in een boerderij op een brandewijntje met suiker onthaald en gesterkt gaan zij dan weer verder naar Schiphol.
De drie D XXI's , die ter beveiliging zijn meegegaan, hebben het ook niet gemakkelijk gehad. Een fel gevecht tussen onze jagers en een groot aantal Duitse toestellen is ontstaan en beide partijen bijten fel van zich af. Eén van onze jachtvliegers wordt door zes Messerschmitt's geattaqueerd. De D XXI begint direct een kringengevecht. Uit ervaring weten onze mensen, dat de Duitsers daar niet van terug hebben in verband met hun geringere wendbaarheid. Op deze wijze vechtend hebben onze mannen een goede kans om de tegenstanders flink onder vuur te nemen. De Duitsers vallen om de beurt onze jager aan, doch al is de overmacht aanzienlijk, toch krijgen zij hem niet gauw. Een kort moment krijgt de D XXI een Messerschmitt te pakken - een druk op het drukker-blad en een volle laag projectielen verdwijnt in de vijandelijke romp. Even schijnt de machine te sidderen, om dan in een vrille weg te klappen en tegen de grond te pletter te slaan. Steeds verwoeder wordt de aanval van de Duitsers en onze vlieger krijgt geen moment om op adem te komen. Alle denkbare stunts worden uitgevoerd om de aanvallers te misleiden en ze dan een ogenblik onder vuur te kunnen nemen. Het gaat uitstekend. Wanneer even later een andere jager vlak onder de neer duikende D XXI doorschiet, gaat een tweede Messerschmitt ter ziele. Voor onze vlieger in staat is, om naar de andere vijanden om te zien, krijgt de D XXI een voltreffer van een 2 centimeter granaatje te incasseren. De vlieger wordt door een groot aantal scherven gewond. Even is hij de kluts kwijt. De machine duikt weg. Het duurt echter niet lang, want dicht boven de grond weet de vlieger zijn machine weer in de hand te krijgen en is hij nog net in staat deze op de grote verkeersweg van Utrecht naar 's-Gravenhage te laten landen. Het avontuur is echter nog niet afgelopen. Bij de landing, die juist op een viaduct geschiedt, slaat de kist over de kop en de vlieger wordt met een sierlijke boog uit zijn machine geslingerd. Hij tuimelt de helling van het viaduct af en komt aan de voet ervan tot rust. Maar ook hier wordt hij niet met rust gelaten, want al spoedig razen de Messerschmitt's mitraillerend over hem heen en moet hij dekking zoeken onder het viaduct. Een kwartier later komt een Rode Kruisauto aangesneld, die hem opneemt. Weer een week of zes later wandelt de vlieger het hospitaal uit. Over geluk gesproken!
Een andere jager van het escadrille wordt door drie Messerschmitt's 110 belaagd. Ook hier ontwikkelt zich een kringengevecht. De Duitsers zitten steeds achter hem aan en hij krijgt geen ogenblik de kans om hen ook maar een ogenblik van zich af te werpen. De ene laag na de andere vliegt onder of boven zijn machine door. Hij voelt zich als een opgejaagd dier. Een siddering gaat door het vliegtuig en de vlieger begrijpt, dat het met hem gedaan is. Hij rukt de zekering van de kap boven zijn hoofd weg, teneinde nog een kans te wagen om zich per valscherm te redden, maar dan vliegt de door de luchtstroom gegrepen kap juist in de motor van de vlak achter hem zittende jager. Deze weet hier niet anders op te reageren, dan als een vleugellam geslagen vogel omlaag te storten. De beide andere Duitse jagers zwaaien af en even krijgt de D XXI lucht, welk moment door hem wordt uitgebuit om snel een wolkje in te schieten. Bijster groot of veeltallig waren de wolkjes in de oorlogsdagen niet boven onze contreien en al spoedig schittert de D XXI weer in het volle licht, maar het is alsof de vlieger dan een wonderbaarlijk visioen krijgt. Een Messerschmitt vliegt juist voor hem langs en komt precies in zijn vizier. Een lang leven heeft die Messerschmitt na deze ontmoeting niet meer. Maar ook de D XXI maakt het niet lang meer. Een voltreffer maakt de kist tot een wrak en smijt de vlieger uit de machine. Deze is echter door de schok tijdelijk buiten bewustzijn en stort omlaag. Of het nu de frisse lucht is of zijn onderbewustzijn, hetwelk hem waarschuwt voor het grote gevaar, waarin hij verkeert, weten wij niet en de vlieger later ook niet meer, doch het is een feit, dat hij, zodra hij zich zijn toestand bewust wordt, alles probeert om de trekring van zijn parachute uit te trekken. Zijn rechterhand weigert dienst en na veel gewurm ziet hij tenslotte kans door middel van zijn linkerhand toch een veilig wit zijden dak boven zijn hoofd uitgespreid te krijgen. Het is een narrow escape geweest, doch het is goed afgelopen en daar gaat het toch maar om. Zulke gevallen van wonderbaarlijke veine hebben meerdere vliegers in de oorlogsdagen ondervonden en het is daaraan te danken, dat het aantal gesneuvelden niet veel groter is.
Alles bij elkaar heeft deze opdracht naar Rotterdam ons luchtwapen weer een kruiser en twee jagers gekost.
Om acht uur in de morgen krijgen twee G I's van de 4e jachtgroep opdracht om het vliegveld Waalhaven te verkennen. Het uitzenden van de C X'en of C V'en voor zo'n verkenning acht men langzamerhand wel erg riskant. Een G l heeft kans om te ontsnappen of duchtig van zich af te bijten, met zo'n historische machine als een C V is dat een onmogelijkheid. Het vliegveld Waalhaven blijkt behoorlijk beschadigd te zijn en wel zo, dat daar landen tevens het einde van de machine moet betekenen. Na de verkenning mitrailleren de G I's nog even de op het veld staande Duitse machines en alles wat er aan menselijke wezens rondloopt.
Acht G I's, die bij het bombardement op Bergen vorige dag beschadigd zijn, heeft men weer zo weten op te kalefateren, dat zij de lucht in kunnen. De machines zullen naar Schiphol worden overgevlogen, doch uitgerekend op het ogenblik, dat zij startklaar staan, breekt er boven Bergen een tweede bombardement los en dit doemt vier G I's, die zulk een welkome aanvulling geweest zouden zijn, tot werkeloosheid. Eenzelfde aantal kon echter wel worden overgevlogen en werd op Schiphol verder gereed om te vliegen gemaakt.
Een paar G I's moeten voorts nog Duitse troepen bij Delft gaan onthalen. Twee à drie op de grond staande Duitse machines worden vernield, terwijl de parachutisten in deze contreien enige aanvallen van de mitraillerende G I's te verwerken krijgen. De Ie Verkenningsgroep, die op het terrein Middenmeer zetelt, ontvangt opdracht om met één C V een verkenning uit te voeren langs de IJssel en in de omgeving van de gemeenten Apeldoorn, Amersfoort en Scherpenzeel. De spoorbrug bij Zutphen blijkt geheel vernield te zijn en van Duitse pogingen om de IJssel over te steken is niets te bespeuren. Vijandelijke troepencolonnes worden in het opgegeven verkenningsgebied niet waargenomen.
Terzelfdertijd voert een andere C V van deze groep een verkenning uit in de lijn Harderwijk-Oldebroek-Zwolle-Kampen, doch ook hij kan geen pogingen tot brugslag ontdekken. De spoorbrug bij Zwolle ziet er nog vrij betrouwbaar uit en zal waarschijnlijk door de Duitsers nog wel gebruikt worden. Het is een strop en niet volgens de plannen. Op de wegen is het overal rustig en nergens zijn troepenbewegingen te bespeuren.
De IIe en IIIe Verkenningsgroep zijn bij elkaar gevoegd en zetelen nu op het vliegveld Ruygenhoek. Ook dit onderdeel moet een verkenning uitvoeren en wel in het gebied van de Grebbe. Van de Duitsers hebben de toestellen niet veel last, des te meer echter van de eigen troepen, die lustig de beide verkenners onder vuur nemen. Onbeschadigd komen de C V'en thuis. Het vliegen in oorlogstijd is geen pleziertje, doch wanneer je dan nog door je eigen troepen beschoten wordt, wordt de situatie toch wel erg onaangenaam.
De IVe groep, die onderwijl de wijk genomen heeft naar Haamstede, krijgt daar nog een bombardement te verduren, waardoor er van de drie toestellen nog maar twee overblijven. Vluchten worden door deze groep niet uitgevoerd.
De tweede dag spoedt ten einde. Ook nu zijn verliezen weer niet uitgebleven en dat was trouwens wel te verwachten. Alles bij elkaar genomen hebben wij toch niet te klagen. Koortsachtig gaat men overal aan het werk om het materieel weer zoveel mogelijk gereed om te vliegen te krijgen voor de volgende dag.
N.S.B.- bemoeienis
Met welke ogen de N.S.B. (Nationaal-Socialistische Beweging) mij, Mr. Dr. K.J. Frederiks, Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken, beschouwde, daarover leggen de verslagen van de vergaderingen der burgemeesters, leden der beweging, getuigenis af. Volgens het verslag van de 5e bijeenkomst van de burgemeesterskring Noord-Brabant d.d. 15 oktober 1942 werd in die bijeenkomst het afschrift voorgelezen van een brief, door "kameraad" Müller, leider van de nationaal socialistische burgemeesters in Nederland, gericht aan de Commissaris-Generaal voor bestuur en justitie inzake "het geval-Frederiks". De kringleider verzocht in dit verband hem op de hoogte te willen houden van elk conflict of wrijvingspunt tussen de burgemeesters van de kring en mij. "Dit is een absolute noodzakelijkheid om aan de ongezonde toestand, welke voortspruit uit het aanblijven van Frederiks als Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken op de een of andere wijze zo spoedig mogelijk een einde te maken."
In de vergadering van de burgemeesters van dezelfde kring van 14 januari 1943 was punt 1 der agenda: "Van alle geschillen, zomede van elk contact van enige politieke betekenis met de Secretaris- Generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken dient de Leider der Advies-Commissie op de hoogte te worden gebracht via de Kring-Burgemeester."
In de bijeenkomst van N.S.B.-burgemeesters op een woensdag in de maand juli 1944 - de datum is helaas niet ingevuld - werd de mededeling gedaan, dat een schrijven was binnengekomen, "waarin verzocht wordt een opgave van eventuele geschillen met de Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken, Mr. Frederiks. De kring-burgemeester wijst erop, dat als de N.S.B.-burgemeesters iets principieels doen, de Secretaris-Generaal erop zit als een bok op een haverkist." Van het begin tot het eind heb ik alle contact met de N.S.B. vermeden, hoezeer ook van Duitse zijde erop werd aangedrongen. Dr. Wimmer heeft eens zelfs mij het inzicht trachten bij te brengen in de wenselijkheid, dat ik in zijn woning een bespreking met Van Geelkerken zou hebben. Mussert heb ik maar eenmaal in mijn leven ontmoet; in 1932, toen ik hem in opdracht van Minister Ruys de Beerenbrouck ontvangen heb; Van Geelkerken kende ik niet, zelfs niet van aanzien, noch Huygen, noch een der andere leidende figuren, tenzij deze tevens in ambtelijk verband stond.
Zozeer ging mijn afwerende houding, dat, toen in 1942 Mussert tot leider van het Nederlandse volk was geproclameerd, ik de volgende dag aan Commissaris Generaal Schmidt de pertinente vraag stelde, wat de zin hiervan was en of er een ambtelijke verhouding tot de Nederlandse autoriteiten mee bedoeld was. Mocht dit het geval zijn, dan zou ik op staande voet mijn ontslag nemen. Het antwoord was volkomen bevredigend; ik zou in mijn gestie alleen, als tevoren, te maken hebben met de Duitse autoriteiten. Een herhaling vond plaats in februari 1943, toen de Secretarie van Staat der N.S.B. werd ingesteld. Op de mededeling van de Commissaris Generaal Schmidt, dat de Nederlandse autoriteiten geen enkele bemoeienis met dit N.S.B.-lichaam zouden hebben en dit alleen was ingesteld, om het contact van de bezettingsorganen met de N.S.B. te vergemakkelijken, antwoordde ik, dat ik, zoals hij wist, anders mij genoopt zou gezien hebben heen te gaan.
Mijn standpunt, dat tussen de Nederlandse bestuursorganen en de N.S.B. geen gezagsverhouding bestond, heeft ook geleid tot mijn verbod aan de Directeur Generaal der P.T.T., op de 50ste verjaardag van Mussert vlagvertoon te houden op het hoofdgebouw der P.T.T. Ik heb de betreffende hoofdambtenaar van het hoofdbestuur opdracht gegeven, te weigeren aan een bevel in dezen van de Directeur Generaal te gehoorzamen, en hem medegedeeld, dat, wat er ook gebeuren zou, ik hem zou dekken. Toen de Directeur Generaal tegen het verbod in, toch de vlag heeft doen uithangen, heb ik hem bij mij ontboden en hem daar een formele berisping gegeven. Hij heeft mij toen beloofd, in de toekomst in gevallen als deze niet meer de vlag te zullen uitsteken dan met mijn toestemming.
Toch is van Duitse zijde eens gepoogd, een contact tussen mij en de N.S.B. te leggen, dat een principiële plaats van de N.S.B. zou inhouden. Onder dagtekening van 13 april 1943 ontving ik een brief van de Commissaris Generaal Dr. Wimmer, waarin mij medegedeeld werd, dat de Rijkscommissaris had besloten, dat "alle übrigen schwebenden Besoldungsfragen" voorbereid zouden worden in een kleine commissie, waarin zitting zouden hebben een vertegenwoordiger van het Departement van Financiën, een van het Departement van Binnenlandse Zaken en een van het staatspolitieke Secretariaat van de N.S.B., benevens burgemeester Müller uit Rotterdam. Op 28-29 april antwoordde ik hierop "zu meinem Bedauren muss ich Ihnen mitteilen, dass eine in dieser Weise zusammengesetzte Kommission für mich inakzeptabel sein würde. Gemäss dem Erlass des Reichskommissars vom 30 Januar d. J. wird der Einklang zwischen der deutschen Verwaltung und der Aufgaben der N.S.B. der Nederlanden durch das staatspolitische Sekretariat der N.S.B. versichert. Wenn daneben das staatspolitische Sekretariat das Recht haben würde mit den Niederländischen Regierungsstellen in Verbindung zu treten, würden letztere in eine Entwichlungslinie geraten, die meinem politischen Gedanken zuwiederlaufen würde. In einer Kommission, die auf diese Weise zusammengesetzt ist, würde sich das Ministerium des Innern unter keiner Bedingung beteiligen können. Het resultaat was, dat van het denkbeeld werd afgezien.
Zo heeft de burgemeester van Rotterdam, Müller, aangewezen als leider van de N.S.B.-burgemeesters, mondeling getracht, mij te winnen voor het denkbeeld, dat ik mijn intermediair zou aanvaarden in mijn verhouding tot mijn ambtgenoten uit de beweging. Als een hunner terechtgewezen moest worden, zou ik daarvoor hem in de arm nemen. Ik heb dit natuurlijk afgewezen. Daardoor nog niet wijzer geworden, heeft hij, intussen door Mussert benoemd tot gemachtigde voor Binnenlandse Zaken, als zodanig mij een brief geschreven betreffende gemeentelijke begrotingsaangelegenheden, niet alleen voor Rotterdam, maar ook voor andere gemeenten. Ik heb daarop de 29ste augustus geantwoord als volgt: "In uw neven vermeld schrijven legt U mij een gemeentelijke begrotingsaangelegenheid voor in uw kwaliteit van "Gemachtigde voor Binnenlandse Zaken". Het is u bekend, dat ik mij op het standpunt stel, dat tussen de Nederlandse bestuursorganen en de organen van de N.S.B. geen ambtelijk of semiambtelijk contact kan bestaan. Indien u er mitsdien prijs op stelt, dat ik inzake de onderhavige aangelegenheid met u van gedachten wissel, zult u zich tot mij dienen te wenden in uw kwaliteit van burgemeester der gemeente Rotterdam en dan natuurlijk alleen met het oog op de belangen uwer gemeente. Uw neven vermeld schrijven wordt door mij geseponeerd."
In dezelfde geest van niet-erkenning van de N.S.B. in ons staatsbestel sprak ik met mijn ambtgenoten, wanneer daartoe aanleiding bestond. Zo, toen Mussert een bezoek zou brengen aan de mijnen in Limburg. Mijn hooggeschatte ambtgenoot van Waterstaat wilde zich aan mij toetsen over de daarbij aan te nemen houding. Wij waren het eens: volkomen negeren van dit bezoek. Ook de burgemeesters bond ik voortdurend op het hart, deze afwerende houding streng te handhaven. Er mocht niet het geringste contact zijn met enige functionaris der N.S.B. Gaf men, zo scherpte ik hun voortdurend in, aan de N.S.B. in dit opzicht een pink, dan nam zij onweerstaanbaar 't ganse lichaam. Ik herinner mij zo, dat in een bepaald gedeelte van het land de gemachtigde van Mussert voor de betreffende provincie de burgemeesters had uitgenodigd tot een bespreking over gemeentelijke samenvoegingen en grenswijzigingen. Ik heb, toen ik hoorde, dat een hunner aan de uitnodiging gevolg gegeven had en anderen een bericht van verhindering gezonden hadden, hen erop gewezen dat deze houding niet fier was. Als men al enige weerklank gaf, was alleen deze toelaatbaar, dat geschreven werd, dat aan de uitnodiging geen gehoor kon worden gegeven, daar geen enkele ambtelijke verhouding bestond en ook niet kon bestaan tussen de Nederlandse burgemeesters en instanties van de N.S.B. Ik heb hun de toestemming gegeven, zich bij eventuele moeilijkheden ter zake op mij te beroepen.
Zo is het ook voorgekomen, dat commissarissen, leden van de N.S.B., een burgemeester een wenk gaven, bij benoemingen van bijvoorbeeld wethouders, tevoren overleg te plegen met de kringleider der N.S.B. Toen enigen daaraan gevolg gegeven hadden, heb ik hun gezegd, dat dit volkomen ontoelaatbaar was, en hun verboden, in het vervolg zulk een contact te leggen. Scherper konden de gevoelens, die in de N.S.B. jegens mij heersten, wel niet aan het licht treden dan voor de vermoedelijk tegen mijn leven, maar zeker tegen mijn vrijheid gerichte aanslag op 3 september 1944. Aan deze aanslag is geen ruchtbaarheid gegeven, omdat het doel gemist is. Het gehele bestuursapparaat kende mijn principieel afwijzende houding tegenover de N.S.B. en ik ben overtuigd, dat daardoor de N.S.B. de pas is afgesneden. Haar werd de wind uit de zeilen genomen.
Trouw, editie Rotterdam, 5 januari 1945
Militair weekoverzicht
Het einde van het Oude Jaar stond in het teken van verhoogde Duitse activiteit. Offensieven in Italië (na enkele dagen vastgelopen), in de Elzas en vooral in België. Want ook al is de opmars in de Ardennen gestuit en de punt van de vooruit gedreven pantserwig een twintigtal kilometers teruggeslagen, - Von Rundstedt blijft nieuwe reserves in de strijdsector pompen, zodat men stellig op wederopleving van de aanval moet rekenen. Niet voor niets heeft Hitler zijn beste keurtroepen, onder persoonlijk bevel van de in rang hoogste officier in de WaffenSS, Sepp Dietrich, in de strijd geworpen. Ook de inspanning, welke zich de Luftwaffe getroost, doet dit vermoeden. Herhaaldelijk zijn honderden Duitse toestellen tegelijk in actie gekomen, ook al waren het meestal jagers en ander licht materieel.
Hun poging op Nieuwjaarsdag om de Belgische en Franse vliegvelden van de R.A.F. (Royal Air Force) aan te vallen werd met het verlies van niet minder dan 365 machines betaald. Al met al bevestigt het de indruk dat het hier gaat om de "laatste poging". Velen vragen zich af hoe het mogelijk is dat Duitsland voor een dergelijke krachtsinspanning ruim 300.000 man beschikbaar kan stellen; dat er nog steeds nieuwe formaties uit de grond gestampt kunnen worden. Ze vergeten echter dat de fronten en de verbindingswegen veel korter, het door de Duitsers bezette gebied aanmerkelijk kleiner geworden is. De "besparing" compenseert de enorme verliezen van 1944 in Zuid, Oost en West (ruim 3 miljoen man). En wat de nieuwe troepen betreft, de divisies Volks-Grenadiers bestaan uit vroeger personeel van Marine en Luftwaffe. Waar er geen schepen en geen toestellen (en ook minder vliegvelden) zijn, komt een groot deel der manschappen vrij.
In Hongarije woedt een strijd van haast ongekende hevigheid. En die worsteling is er voor Duitsland een op leven en dood. Het gaat hier om de onmiddellijke bedreiging van zijn ZO-grens. De Duitsers vechten in de Karpathen voor de blijvende verbreking van de rechtstreekse spoorverbinding Lemberg - Hongarije en bij Boedapest niet slechts voor de kern van het concentrisch opgebouwde spoorwegnet, doch ook om de rivierovergangen. Ze hebben dan ook niet gewaarschuwd de wereldberoemde bruggen, waaronder de "Kettingbrug", een waar kunstwerk van techniek en schoonheid, op te blazen. Het verkeer over de kruiende Donau wordt hierdoor afgesneden en de ravitaillering wordt bemoeilijkt. Het lijkt veel op de in het westen toegepaste tactiek verdedigen tot het uiterste van de toevoerhavens.
Intussen is er te Debrecen (reeds in 1849 zetel van een anti-Oostenrijks d.w.z. anti-Duits bewind) een nieuwe Hongaarse regering opgetreden, en wel onder leiding van gen. Niklós, oud-opperbevelhebber van het Hongaarse leger. Naast twee generaals, enkele aristocraten en een hoogleraar, zijn in het nieuwe kabinet alle partijen vertegenwoordigd, met uitsluiting slechts van de fascisten. Reeds werd aan Letland de oorlog verklaard en een delegatie onder leiding van de minister van oorlog, gen. Vöros, oud-chef gen.-staf, is in Moskou aangekomen om over een wapenstilstand met de geallieerden te onderhandelen. Uit de beschikbare gegevens blijkt niet slechts de grote reserve, die zich de Russen opleggen, doch ook het feit dat de geallieerden Horthy en de regering Kállay nog steeds als staatshoofd en rechtmatige regering van Hongarije beschouwen.
In Griekenland heeft de onverwachte kerstreis van Churchill en Eden de benoeming tot regent van de metropoliet Dumaskinos tot gevolg gehad. Hierdoor is de verwachte ontspanning ingetreden. Doch ook niet meer. De besprekingen met de E.A.M. en de E.L.A.S. over het staken der vijandelijkheden alsmede met de partijleiders omtrent de vorming van een nieuwe regering, (Papandreoe was na de ambtsaanvaarding van de regent afgetreden) willen maar niet vlotten. De Engelsen voeren steeds meer troepen aan om kracht achter hun optreden te zetten. Mochten de geruchte aangaande het opereren van Duitse agenten in de rijen van E.L.A.S. en E.A.M. op waarheid berusten, dan hebben ze niet onverdienstelijk werk verricht.
Voetbal in Rotterdam in de Tweede Wereldoorlog
Natuurlijk waren de bewoners van Spangen in de winter 1944/1945 wanhopig op zoek naar brandstoffen. Geen wonder dat zij daartoe zelfs het gravel van de tennisbanen weg schepten, om zodoende bij de brandbare sintels eronder te komen.
Eindelijk, na ruim negen maanden, hebben de inwoners van Rotterdam en Schiedam weer kunnen genieten van een partij voetbal. Dat zij het initiatief van de zes eerste-klasverenigingen op prijs stelden, bleek duidelijk uit de grote belangstelling die zij voor de eerste wedstrijden van het toernooi om de Bevrijdingsbeker betoonden. Uit alle delen van de stad waren de voetballiefhebbers zondag 20 mei naar Spangen getrokken om daar getuige te zijn van de ontmoeting tussen Sparta en RFC, zodat het Kasteel met circa twaalfduizend toeschouwers gezellig gevuld was. Vele vooraanstaande mannen uit de Rotterdamse voetbalwereld gaven acte de présence: links en rechts zag men oude bekenden elkaar de hand schudden en naar het wel en wee van familie en kennissen informeren. Op het roemruchte Kasteel, voor de oorlog een van de mooiste stadions van Nederland, waren de in de laatste oorlogsmaanden aangerichte vernielingen goed te zien. Er was getracht een en ander provisorisch te repareren, maar de gevolgen van wat "de winterveldtocht der Spangenbewoners" is gaan heten, zijn zo ernstig dat het nog geruime tijd zal duren voor zij volledig zijn hersteld.
Citaat uit de notulen van de buitengewone algemene ledenvergadering van 17 februari: Omheining weggebroken door buurtbewoners. Populierenaanplant (ongeschikt voor elke stookinrichting) volledig uitgeroeid door de buurtbewoners. De heesters aan de voorzijde gedeeltelijk opgeruimd door de buurtbewoners, vier (de mooiste!) van onze tennisbanen volkomen vernield en omgeploegd en het hekwerk gesloopt door de buurtbewoners, een kleedlokaal ontmanteld, de kranen geroofd en de ruiten ingegooid door de buurtbewoners, gedeelten van twee tribunes, chocolade- en controlehuisjes, urinoirs, reclameborden, verscheidene houten hekken op het veld, alle meegenomen door de buurtbewoners." Natuurlijk waren ook de bewoners van Spangen in de afgelopen winter wanhopig op zoek naar brandstoffen. Geen wonder dat zij daartoe zelfs het gravel van de tennisbanen weg schepten, om zodoende bij de brandbare sintels eronder te komen. Geen wonder dat de begin februari door de club ingestelde bewaking onvoldoende bleek. Een bewaker moest zijn liefde voor de club bekopen met een aframmeling door twee buurtbewoners en belandde in het ziekenhuis. Wie de laatste maanden van de oorlog in de stad meemaakte, wie de kou heeft gevoeld en de honger, weet waarom die zaken, hoewel niet goed te praten, voorvielen. Maar daarom deed het de ware Spartaan niet minder pijn zijn Kasteel zo zwaar gehavend te zien liggen. Volgens de voorzitter van Sparta, Overeynder, beschikt de vereniging niet over het materiaal en de werkkrachten om de aangerichte schade te herstellen. Maar Overeynder voegde daaraan toe dat de spelers en publiek weer van voetbal kunnen genieten en zich na angstige tijden met iets anders dan oorlog en oorlogsomstandigheden kunnen bezighouden.
Wat heeft zich de afgelopen jaren niet allemaal afgespeeld, op en rond het Kasteel? Na het verschrikkelijke bombardement van 14 mei 1940 dat het centrum van de stad in een ruïne veranderde, diende het hoofdgebouw als lazaret. Daarna sloegen Duitse soldaten hun kampement onder de tribunes op. In de daaropvolgende jaren werd op het Kasteel gewoon gevoetbald, zelfs toen op bevel van de bezetter palen op het speelveld moesten worden aangebracht als afweer tegen zweefvliegtuigen. Een ingenieus systeem, waarbij de palen werden geplaatst, in betonnen kokers die konden worden afgesloten, zorgde ervoor dat het veld niettemin bespeelbaar bleef. En momenteel speelt het Kasteel een rol in de voedselvoorziening: elke dag krijgen vijfhonderd kinderen uit Spangen hun voedsel in de grote zaal. Het Kasteel dat lange tijd niet voor elke Rotterdamse burger toegankelijk was. Welke Spartaan herinnert zich niet het enorme bord "Verboden voor Joden" dat op 27 september 1941 boven de gehele breedte van de hoofdingang bleek te zijn aangebracht? Natuurlijk, de bezetter had op 15 september bepaald dat joden niet meer in het openbaar mochten sporten, een verordening die volgens het Sparta-bestuur zo moest worden begrepen, "dat de toegang tot ons terrein onder alle omstandigheden verboden is, dus ook het deelnemen aan of het bijwonen van de oefeningen", zoals het in een circulaire aan alle leden werd uitgelegd. Weliswaar konden de joodse spelers hun al betaalde contributie voor het lopende seizoen terugkrijgen, maar uiterst pijnlijk was het, zeker voor de Rotterdamse club die voor de oorlog de meeste joodse spelers onder haar leden telde. Ook bij de club leidde die kwestie tot heftige debatten. Maar het was, zei administrateur Jan Wolff (die het "Verboden voor Joden"-bord had opgehangen) op de jaarvergadering van 27 september, "verre van hem enige antipathie tegen joden te hebben, integendeel, hij telt onder hen vele vrienden en hij betreurt het dat zij door het verbod te lijden hebben, hij deed alleen zijn werk." Dat hebben er de afgelopen jaren meer gezegd.
Op 23 oktober 1941 vaardigden de Duitsers voor joden een officieel verbod op het lidmaatschap van sportverenigingen uit, en toen dat door sommige clubs werd genegeerd, volgde op 11 juni 1942 een verdere aanscherping: vanaf die datum was het officieel verboden voor joden om te roeien, te hengelen en te voetballen. Bij Sparta speelden toen al geen joden meer. In oktober 1941 liet de club de NVB weten de 46 joodse spelers te hebben geroyeerd. In totaal waren dat er vermoedelijk meer dan tachtig. Het is gemakkelijk oordelen, nu de vrijheid om te spreken en schrijven wat men wil, is teruggekeerd. Maar een fraai hoofdstuk in de geschiedenis van Sparta is het vanzelfsprekend niet. Op 23 april 1943 stelden de Duitsers vast dat Rotterdam officieel was gezuiverd van joden.
Was het een wonder dat het rollen van de bal verschrikkelijke herinneringen voor even naar de achtergrond drong, en het hollen van de 22 spelers gezien werd als een teken van vrijheid en nieuwe hoop? Nee, vanzelfsprekend niet. De vreugde werd gedempt door de wetenschap dat in beide teams spelers ontbraken, omdat zij nog niet waren teruggekeerd uit Duitse arbeidsdienst - of erger. Bij RFC ontbraken zelfs acht eerste-elftalspelers, onder wie Apon, Van Walsum en Benningshof. Sparta miste doelman Van den Draay, oud-aanvoerder Seton en Weber. Aan degenen die wel aanwezig waren, waren afgelopen zware maanden ook niet ongemerkt voorbij gegaan. Het was de spelers goed aan te zien dat zij vele maanden onder moeilijke omstandigheden en zonder training hebben geleefd. Dit wil geenszins zeggen dat het een slappe en slechte wedstrijd was. Integendeel, vooral de eerste helft was het aanzien volkomen waard en er werd werkelijk met enthousiasme gestreden.
We mogen niet vergeten dat het gisteren nog maar achttien dagen was geleden, dat in de Kralingse Plaslaan voedsel-droppings voor de uitgehongerde bevolking plaatsvonden. De Zweedse weldoeners kregen inmiddels het eerbetoon dat zij verdienden. De Duitsestraat - welke Rotterdammer zou daar na alles wat zich de afgelopen vijf jaar voordeed nog willen wonen? - werd inmiddels omgedoopt tot Zweedsestraat. Veertien dagen terug, op 5 mei, arriveerden in de Rotterdamse haven pas de eerste schepen, de Engelse Lesto en de Empire Scout, volgeladen met biscuit, soep in blik, suiker, melk en zout. Pas morgen wordt het eerste Nederlandse schip in de haven verwacht, de Van der Capellen. Zaterdag werd eerst de Maastunnel heropend, na vier maanden te zijn gesloten. Dat was al een mooi signaal van nieuwe tijden. En dat waren de duizenden bezoekers bij Sparta-RFC, net als die bij Hermes DVS-Xerxes, de andere wedstrijd in de Bevrijdingscompetitie. Men kwam veelal lopend naar de stadions. De RET kan nog geen trams laten rijden, en veel fietsen zijn in de stad ook niet meer te vinden. Het was alsof de terugkeer van Koning Voetbal voor velen het signaal was voor de hervatting van het gewone leven, waar menigeen de afgelopen jaren zo naar snakte. In Schiedam, waar Xerxes Hermes DVS met 1-4 aan de zegekar bond, verzorgde het muziekkorps "Oefening baart Kunst" de muzikale omlijsting. Voor het begin van de wedstrijd werd het Wilhelmus gespeeld. Daarna werd een minuut stilte in acht genomen voor hen die in de vrijheidsstrijd het leven lieten. De 5-0 overwinning van Sparta op RFC was, zonder iets aan de prestaties van de rood-witten te willen afdoen, iets geflatteerd; RFC, dat nogal eens met de buitenspelregel overhoop lag, had een tegendoelpunt verdiend.
Ongetwijfeld gingen op de tribune de gedachten naar de Spartanen die niet meer zullen terugkomen. Naar de clubleden die omkwamen bij het bombardement van 31 maart 1943, waarbij ook clubarts Vader en zijn gezin stierven, samen met 340 anderen. Het lot van veel weggevoerde joodse Spartanen (Querido, Knap, Mogendorff, Zwarenstein, Salmanowitz en Van Gelderen, Van Leer) is nog onbekend. Het Sparta van voor de oorlog zal nooit meer terugkeren. De wedstrijd werd voorafgegaan door een wedstrijd tussen de junioren van Sparta en RFC. Ook daar waren de gevolgen van de oorlog goed zichtbaar. Menig speler speelde op te kleine dan wel veel te grote voetbalschoenen - en dat waren dan nog de gelukkigen die over kicksen beschikten. Voor veel jeugdspelers is trainen nog onmogelijk, bij gebrek aan geschikte schoenen en sportkleding. Ook zijn velen nog te zwak om zich aan al te zware lichamelijke trainingsarbeid te onderwerpen. Overigens zijn ook de meeste velden in de stad nog ongeschikt voor voetbal. Het Gemeentelijk Bureau voor Lichamelijke Opvoeding hoopt de meeste terreinen nog voor 1 juni zover te hebben hersteld dat zij tenminste voor trainingsdoeleinden kunnen worden gebruikt. Vergeleken met de vernielingen aan havens en stad betreft het hier zorgen van klein kaliber. Heeft de Herstelcommissie van de stad niet eergisteren nog verklaard dat het herstel daarvan zeker twee jaar in beslag zal nemen. In Pernis is nog slechts één opslagtank intact, Maas- en Rijnhaven zijn onbruikbaar. Waalhaven en Wilhelminakade zijn beschadigd. In totaal is in september en oktober 1944 door de bezetter zeven kilometer kadelengte moedwillig vernield. Bij de immense taak die bij het herstel wacht, mag echter de ontspanning niet worden vergeten. En daarbij kan de sport, die geest en lichaam staalt, een belangrijke taak vervullen.
Daar wij, met het oog op de voedingstoestand, geen oordeel willen geven over de prestaties van de spelers, vermelden wij slechts de namen van de doelpuntenmakers. Het waren Sparta's rechtsbinnen Aad Doornheim, die voor rust Sparta een 2-0 voorsprong gaf, centervoor Henk Mostert, die na de pauze het derde en vijfde doelpunt maakte en rechtsbuiten Kees Mensch, die een hoekschop zo scherp nam, dat de bal, zonder door een andere speler te worden geraakt, voor de vierde keer in het net van RFC vloog. Zaterdag aanstaande speelt een Sparta-combinatie tegen een elftal van de Royal Air Force. Zondag speelt Sparta in de Kuip het volgende duel om de Bevrijdingsbeker tegen aartsrivaal Feyenoord.
De Nederlandse zeestrijdkrachten in mei 1940
In het begin van mei 1940 lag de Nederlandse Onderzeeboot, Hr Ms "O 21", nog op de werf van de Koninklijke Maatschappij "De Schelde" te Vlissingen om afgebouwd te worden. Reeds lang liet echter de prikkelende onrust van de oorlog in Europa zich ook in ons land voelen en dit werd er tegen het voorjaar niet beter op. Het verwonderde ons dan ook nauwelijks, toen plotseling het bevel kwam, dat het schip binnen achtenveertig uur vaarklaar moest zijn. Dit was waarlijk geen kleinigheid, want al had Hr Ms "O 21" gelukkig reeds succesvolle proeftochten gemaakt, er moest nog zeer veel gebeuren, alvorens het schip voor de dienst gereed was. Er werd evenwel met man en macht door de arbeiders van de werf aan gewerkt en het zag er naar uit, dat alles binnen dit geringe tijdsbestek gereed zou komen. Niet alleen was de boot echter nog niet vaarklaar, zij had zelfs nog geen volledige bemanning, doch slechts een kern, bestaande uit enige officieren, onderofficieren en manschappen. Toch begrepen wij maar al te goed, dat als de nood aan de man kwam, wij zouden moeten varen, ook al beschikten wij daartoe niet over alle middelen.
Op 12 mei 1940 lichtten wij het anker en om acht uur werd het verband geformeerd. Voorop voer Hr Ms mijnenveger "Jan van Gelder" met haar mijnenveegtuig uit en haar demagnetiseringsinstallatie bij. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat haar magnetisch kompas nog niet bepaald betrouwbaar was, hetgeen aan de vlugge voorbereidingen tot het overhaaste vertrek te wijten was. Zij werd door Hr Ms kruiser, de "Jacob van Heemskerck" gevolgd, die op de z.g. hoofdvaartturbines moest varen en hierdoor niet langzamer kon lopen dan dertien en een halve mijl. Voor de navigatie beschikte men hier aan boord slechts over een sloeps-kompas. Daarop volgden de onderzeeboten "O 21" en "O" 22, die, met hun girokompassen, navigatorisch althans, goed uitgerust waren. "Hekkensluiter" was de "O 13", die evenwel niet sneller kon varen dan dertien mijl en slechts op post kon blijven, door telkens de hoeken der vaargeulen af te snijden. Zo vertrok deze kleine verzameling Nederlandse oorlogsschepen in de lichte morgen van de twaalfde mei naar Portsmouth, terwijl los van dit verband, de "Zwarte Zee", met de "Isaac Sweers" op sleeptouw, eveneens zee gekozen had. De gehele dag voeren wij door, onafgebroken op onze hoede voor vijandelijke vliegtuigen en U-boten. Wij begonnen nu reeds een beetje te wennen aan het gevoel "in oorlog te zijn".
Intussen nam het aantal Nederlandse vlaggen in de haven nog voortdurend toe, hetgeen niet alleen een mooi schouwspel was - dit is het, vooral in een vreemde haven altijd - maar ook werkte het vooral bemoedigend en droeg er bovendien niet weinig toe bij om het moreel der bemanning, waarop overigens niet het minste aan te merken was geweest, op peil te houden. Het waren alle oorlogsschepen, die uit Nederland hadden weten te ontkomen, toen zij niets meer tot redding van het vaderland hadden kunnen bijdragen, en wier zware taak thans in de toekomst lag. De berichten, welke wij omtrent het verloop van de strijd in het vaderland ontvingen, werden inmiddels weer somberder en met grote ontroering werd op de 14de mei 's avonds de mededeling omtrent het bevel tot onze capitulatie aangehoord. Onmiddellijk werd door alle aanwezigen spontaan het Nederlandse volkslied aangeheven, en ik geloof niet, dat dit ooit tevoren zulk een indruk op ons gemaakt heeft. Na een nacht, waarin ten gevolge van de emotie weinig geslapen werd, bracht de dag de blijde tijding, dat nog vier Nederlandse onderzeeboten, te weten de "O 9", de "O 10", de "O 23", en de "O 24" uit Nederland ontkomen waren.
De eerste twee waren in dienst en kwamen uit Den Helder, de laatste twee waren nog in Rotterdam in aanbouw geweest en hadden slechts op het nippertje kans gezien te ontsnappen. En dit was nog niet alles, want in de loop van de volgende dag kwam feitelijk pas de grote stroom Nederlandse oorlogsschepen, waaronder ook deze boten, de Engelse Marinehaven binnenlopen, zodat wij tenslotte als één grote Marine-familie bij elkaar waren. Bovendien werd ons gemeld, dat er nog één Nederlandse onderzeeboot op komst was. Hiervan begrepen wij echter niets; immers Hr Ms "O 8", "O 11" en "O 12" waren in Den Helder vernietigd, de "O 25" had in Rotterdam hetzelfde lot ondergaan, terwijl de "O 26" en "O 27" nog op de helling in aanbouw waren. Het raadsel werd echter opgelost, toen bleek, dat het geen onderzeeboot was, doch Hr Ms motortorpedoboot 51, die tot het laatst toe zo dapper bij de Rotterdamse Maasbruggen had gestreden en niettegenstaande de Duitse overmacht toch nog de dans ontsprongen was.
Daar van de zeven, thans in Portsmouth aanwezige onderzeeboten, alleen de kleinsten met een volledige bemanning waren vertrokken en de rest slechts een kernbemanning had gevoerd, was het eerste probleem waarvoor wij gesteld werden, deze zo spoedig en zo goed mogelijk voltallig te maken. Gelukkig bleek, dat ook enig reservepersoneel van de Onderzeedienst uit Den Helder met bovenwaterschepen weggezonden was, terwijl zich op verschillende schepen nog officieren en leden van de bemanning bevonden, die vroeger bij de Onderzeedienst gevaren hadden. Zo konden de schepen in betrekkelijk korte tijd op volledige sterkte gebracht worden, en was dus ook het probleem, dat zich eerst ernstig had laten aanzien, op zeer bevredigende wijze opgelost. Maar ook de verzorging van schepen wat het materieel betreft, vereiste nog heel wat hoofdbrekens. Vier grote, nieuwe onderzeeboten waren zonder torpedo's en zelfs zonder kanonmunitie vertrokken. Maar ook hier was het geluk ons dienstig; uit IJmuiden waren twee kustvaarders ontsnapt, die men nog in allerijl met torpedo's en munitie volgeladen had. En met hun gevaarlijke lading aan boord hadden deze schepen Engeland veilig en wel weten te bereiken, een prestatie der bemanning, welke zeker alle lof verdient.
Een derde schip, waar aan boord de organisator van dit prachtige transport was ingescheept, had de haven van IJmuiden niet meer kunnen verlaten, daar de sluizen juist onbruikbaar gemaakt werden. In ieder geval hadden wij het aan deze schepen te danken, dat wij ons konden bewapenen. Nu hadden wij nog een groot tekort aan gereedschappen en aan inventarisgoederen, doch dit werd met gulle hand uit de Britse magazijnen aangevuld, terwijl de Marinewerf te Portsmouth het werk aan de boten, waaraan men in Nederland niet meer toegekomen was, voltooide. Aan de "O 24", welke naar zee was vertrokken zonder zelfs ooit een proeftocht gemaakt te hebben, was echter meer te doen en zij vertrok dan ook spoedig naar de grote werf van de firma Thornicroft in Southampton, waarheen ook de "O 23" voor een kleine reparatie gezonden werd en tevens om de afwerking van haar zusterschip, de "O 24", als voorbeeld te dienen. Intussen ging de oorlog in razende snelheid over Europa; de Duitse opmars bleek niet tot staan te brengen, en na de verrassende doorbraak in Frankrijk bereikten de vijandelijke troepen al spoedig de kust van het Kanaal. Op stille avonden en in stille nachten konden wij reeds het doffe, sombere geluid over de watervlakte horen aanrollen. Aan een algehele nederlaag der Geallieerden geloofde echter niemand van ons; want zolang Duitsland de zee niet beheerste, bezat zij ook het land niet, zelfs al werd dit door miljoenen van zijn soldaten platgetreden.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|