(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
Rotterdam anno 1908
De motorboot door C.N. en W.M. Williamson
Phyllis en ik (Nell van Buren) bevonden ons op de rivier de Maas, die haar lachende mond wijd opende, om zo onze boot binnen te laten. Maar het duurde niet lang of zij was zo druk bezig met haar dagelijkse arbeid, dat zij vergat te glimlachen en er op zijn best uit te zien voor vreemdelingen. Zij zagen haar in het bruine werkpak, water gevende aan lelijke fabrieken en een heirleger dragende van grote schepen, zwarte kolenschuiten en breedgebouwde boten, die krampachtig hoestten, terwijl zij snel en flink hun weg vervolgden. Hun ademhaling geleek op het gehijg van een automobiel en ik begreep dat het motorboten moesten zijn. Mijn hart begon voor ze te kloppen. Zij schenen opzettelijk uitgezonden te zijn, om ons toe te roepen: "Uw genot zal beginnen!"
Eindelijk waren wij voor Rotterdam, langzaam doorstomende tussen twee rijen deftige kaden, versierd met bomen en ouderwets gebouwde, veelkleurige huizen vertonende - blauw en groen en roze. Enkele daarvan bogen naar voren, andere leunden achterover. Sommige gevels vormden een driehoek; er waren er ook gekromd als een zwanenhals, andere wederom waren trapsgewijze uitgesneden, zodat zij een grote verscheidenheid opleverden en er bijna iets Chinees lag in de architectuur van die vreemde woningen. Er lag niets in, dat men fraai kon noemen; maar het maakte alles een grootse indruk en was zeer belangwekkend, omdat het zo geheel verschillend was van het ons bekende deel der wereld. Een reusachtige spoorbrug van ijzeren traliewerk tekende zich tegen de hemel af; een enkel hoog wit gebouw dat aan een New-Yorkse wolkenkrabber deed denken, stak ver boven de dicht op elkander leunende daken der stad uit en overal tussen de huizen zag men bruine zeilen en masten van schepen; waterwegen en straten zijn onafscheidelijk dooreen gevlochten. Het gegons van leven - een zonderling, uitheems leven - vervulde de lucht; een onbeschrijfelijk opwindend geluid, veroorzaakt door het gefluit van de wind door het touwwerk van zeewaarts gaande schepen, de roepstemmen van aan het werk zijnde lieden, het geklots van de rivier tegen de ijzeren wanden der stoomboten. Wolken bruine rook tekenden zich scherp af in het heldere zonlicht; een trein ratelde over de ijzeren traliebrug; en het gegil van een sirene overstemde alle andere geluiden. De "Batavier" werd met kabels naar de kade getrokken en ik zei bij mijzelf: "De ouverture is ten einde. Het stuk zal beginnen."
Phil en ik verlieten de boot met de overige passagiers, die er uitzagen als wisten zij precies waarvoor zij waren gekomen, waar zij heengingen en wat zij het eerst zouden doen. Maar nauwelijks waren wij aan wal gestapt op een zonderlinge plek, die er uitzag alsof mooie bomen en huizen eensklaps uit een dijk waren verrezen, of alle geregelde gedachten werden uit ons brein verjaagd door al wat wij zagen en hoorden. Vrienden ontmoetten elkaar en praatten druk in iets, dat op geen enkele bekende taal geleek. Portiers omsingelden ons, om ons de hoedanigheden van met elkaar wedijverende hotels op te dringen; mannen in blauw katoenen kielen smeekten om onze bagage en wij werden overweldigd door een springvloed van Hollanders en Hollands. Ik weet nog niet goed hoe er eindelijk weer orde in zulk een chaos kwam; maar toen ik weer adem kon halen, viel het mij in dat wij tijdelijk onze koffers aan hun lot konden overlaten en ons, met onze reistassen in de hand, een weg door de menigte banen, om een ouderwets huurrijtuig in beslag te nemen.
Alvorens in te stappen, bleef ik stilstaan en poogde na te denken om onze plannen uit te werken. Ofschoon het mooie schouwspel van de Boompjes en de gedachte dat wij, Phyllis Rivers en Nell van Buren, aan de Boompjes stonden, ons hoofd op hol bracht, slaagde ik er toch in het adres van onze boot te vinden en ook de naam van de man, die met het toezicht daarover was belast. Wij hadden beide adressen op losse reepjes papier geschreven en behoefden dus slechts een daarvan aan onze pokdalige koetsier te tonen, om te worden gebracht naar "Jan Paasma", dit heerschap de brieven van de notaris (misschien wel een afschrift van het testament) te laten zien en daarna konden wij, zo wij dat verkozen, onze intrek nemen aan boord van ons eigen vaartuig, totdat wij iemand gehuurd hadden, om het gedurende onze reis te "besturen". Gelukkig hadden wij koffie en broodjes gehad aan boord van de Batavier, en behoefden wij ons niet om een ontbijt te bekommeren, zei ik blijmoedig tegen Phyllis. Maar het scheen dat Phil een ontbijt geenszins als last beschouwde. Zij meende dat het noodlottig met ons af zou lopen, indien wij niet eerst thee en eieren hadden gehad en iemand vonden, om ons raad te geven.
"Wij moeten naar een hotel gaan alvorens de boot te bezichtigen," sprak zij vastberaden. "Maar wie zou ons raden in een hotel?" vroeg ik, minachtend. "O! dat weet ik niet, de eigenaar." "Eigenaars van hotels zullen niet gewoon zijn jonge dames raad te geven ten opzichte van motorboten." "Welnu, dan een - kelner." "Een kelner!" "Wij zouden het de Oberkelner kunnen vragen. In elk geval zou het een mán zijn." "Lieveling, hebben wij sedert vaders dood ooit van een man afgehangen?" "Wij waren nog nooit in moeilijkheden behalve toen wij onze étage huurden. - oh, en toen ik mijn schrijfmachine kocht." "Ik kan ook onmogelijk alles doormaken wat ik zal moeten doorstaan, zonder een kop thee te hebben gehad." Dat besliste de zaak. Wij klauterden in ons rijtuig en ik opende ons Hollandse woordenboek, dat ik te Londen gekocht had. Ik wenste uit te vinden welk hotel het dichtst bij onze boot was gelegen; maar in dat ogenblik van verwarring vond ik geen andere volzinnen dan: "Ik wens terstond een geneesmiddel tegen zeeziekte", en haastig de bladzijde omslaande: "Ik heb mijn lievelingskat verloren". Werktuiglijk begon ik enkele woorden Duits te stamelen, die sedert jaren vreedzaam in de stoffigste hoeken van mijn brein hadden geslapen. "Och hemel, hoe zal ik mij aan hem verstaanbaar maken?" kermde ik, terwijl mijn zenuwen trilden onder de medelijdende blik van de koetsier en Phils martelaresgezicht.
"Dat moet je mij niet vragen," antwoordde zij ijskoud. "Jij hebt mij naar Holland willen brengen en ik zou geen Hollands spreken, al kon ik het." "I spik Eengleesch," verkondigde de koetsier. Ik had mij aan zijn borst kunnen werpen, die, ofschoon met stof en vetvlekken versierd, zeker een edel hart moest verbergen. Maar ik stelde mij tevreden hem mijn vertrouwen te schenken, zeggende dat wij een motorboot bezaten en een hotel wensten, dat zo dicht mogelijk bij de boot gelegen was; daarna liet ik hem het tweede reepje papier zien en hij knikte uit al zijn macht, waardoor zijn hoge hoed, die veel had van een stuk verroeste kachelpijp, bijna op mijn neus viel. "Stap maar in mijn rijtuig en ik zal u brengen waar u zijn moet," antwoordde hij geruststellend, op de bok klauterend en een voetenbankje van onze handbagage makende. Gehypnotiseerd door zijn zelfvertrouwen, gehoorzaamden wij en eerst toen wij al over de keien ratelden, dacht Phil aan een gewichtige bijzonderheid. "Wacht eventjes, vraag hem of het wel een goed logement is, waar hij ons heenbrengt." Ik stond op, greep mij vast aan de bok en gilde mijn vraag boven het gedruis der wielen uit. "Ik breng u naar de geschiktste plaats," verklaarde de man en ik herhaalde die volzin aan Phyllis. "Dat is geen antwoord. Vraag hem of het er fatsoenlijk is. Wij kunnen er anders niet heen. Vraag hem of het er duur is."
"Ik breng u over een poosje naar het hotel. Eerst moet u Rotterdam zien." "Maar wij willen Rotterdam niet eerst zien. Wij willen eerst ontbijten en daarna Rotterdam zien." "U doet beter eerst Rotterdam in mijn rijtuig te zien, dames." Een plotselinge schok wierp mij op mijn bank terug. Ik stond weer half op om de strijd te hervatten; maar een blik op die onverbiddelijke Hollandse rug deed mij onbestemd begrijpen, hoe zulk een kleine natie als Nederland het trotse Spanje uitputte en versloeg. Ik zag in, dat het niet zou baten weerstand te bieden aan zulk een rug. Als wij niet uit het rijtuig wilden springen, moesten wij Rotterdam zien en het was maar beter ervan te genieten. Dit trachtte ik Phil aan het verstand te brengen, terwijl ik haar haar krenterigheid verweet geen Baedeker te kopen, die had sterretjes bij de voornaamste hotels gezet, en duidelijke kaarten om ons te wijzen, waar die te vinden waren, en nog honderd andere dingen. Ik ben overtuigd, dat weinig lieden, die jaren achtereen in Rotterdam hebben gewoond, zoveel van de stad te zien kregen als wij op die mooie heldere morgen. In het begin schenen de inlichtingen van de rug-eigenaar ons slechts een belediging te meer toe. Hoe durfde hij ons uitleggen wat hij ons tegen wil en dank noodzaakte te zien? Maar eindelijk begon zelfs Phyllis te lachen en haar kuiltjes zijn ten opzichte van haar humeur wat een regenboog voor onweersbuien is - als zij zich eenmaal vertonen, zijn de donderslagen voorbij.
"Het is mij alsof ik exemplaren van heel Holland heb gezien en dat wij gereed staan naar onze vreedzame woning terug te keren," zei zij, nadat zij door lange winkelstraten, langs schaduwrijke kanalen, veelkleurige miniatuurhuisjes tussen bloementuinen, vijvers met bloemeneilandjes, grote parken en plechtige draaiende windmolens gekomen waren en in de verte weiden met witte en zwarte koeien hadden bewonderd. "Wij konden best naar huis gaan en met kennis van zaken over Holland meepraten." Ik sloeg geen acht op die woorden en eindelijk hielden wij tot onze opluchting stil voor een ouderwets, laag gebouwd hotel, dicht bij een park. Voor zover wij konden oordelen lag het mijlenver van alles af; maar wij waren te dankbaar voor het voorrecht uit te mogen stappen, om kritiek uit te oefenen. Het huis zag er zo stil en ordentelijk uit, dat dit Phil goed deed en zonder tegenstribbelen liet zij toe, dat men onze bagage van de bok nam. Toen het aankwam op betalen, bleek het dat onze koetsier ons niet uit louter edelmoedigheid met alle geheimen van Rotterdam had bekend gemaakt. Wij zagen ons genoodzaakt te scheiden van bijna alle door ons aan boord voor Engels geld ingewisselde guldens en Phyllis zag ze met wanhoop gaan. "Op deze manier zullen wij spoedig in het Armenhuis zijn," zuchtte zij. "Als het zover met ons komt, kunnen wij in verschillende plaatsen met onze boot aanleggen en aalmoezen gaan vragen," zei ik. Alles welbeschouwd had "de Rug" toch enige methode in zijn waanzin; want toen wij Paasma's adres aan de portier toonden, bleek het dat de man slechts tien minuten lopen van het logement woonde.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|