(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Molen en klik op ENTER
Rotterdamse molenaars en grutters in de Gouden Eeuw
1645
Zilveren beker van het molenaarsgilde Rotterdam
Molenaars moesten f 4,- intreegeld betalen om opgenomen te worden in het gilde. Wanneer zij vreemdelingen waren f 8,-, een tarief dat ook voor de knechts gold, behalve als zij voor een molenaarsweduwe maalden. Zij, die een nieuwe molen oprichtten, hadden f 6,- of f 10,- in een gildekas te storten, naar gelang zij Rotterdamse burgers of vreemdelingen waren. Alleen als zij een nieuwe molen bouwden in plaats van een, die door brand verwoest was, waren zij hiervan vrijgesteld.
De molenaars mochten geen meel verkopen of schenken, "al waar het onder de naam van vaeghsel of stof". Het was hun niet toegestaan voor gemeenschappelijke rekening te malen en evenmin elkaar zijn klanten te ontfutselen en om bij zijn eigen klanten in het gevlij te komen door "hun dienst of vermack aen (te) doen met hun paerden". Het maalloon, dat door bakkers en meelverkopers aan hen betaald moest worden, was vastgesteld op zes en halve stuiver per zak tarwe of rogge. Voor de koekenbakkers, die fijn meel gebruikten, bedroeg het tien en een halve stuiver, doch de armhuizen genoten een tarief van zes stuiver. Met de inning daarvan waren de accijnsmeester van het gemaal of zijn collecteur belast. Zij moesten het maandelijks onder aftrek van het "collectloon" à één duit per zak aan de molenaars uitkeren.
Het gruttersgilde werd bestuurd door een viertal hoofdlieden, gekozen uit de grutters, die een molen in eigendom bezaten. Het intreegeld varieerde al naar gelang men eigenaar of huurder was van zijn molen en of men al dan niet bij een Rotterdamse grutter in de leer geweest was, van f 30,- tot f 7,- en de bijdrage in de armenbus van f 10,- tot f 3,-. Zij, die alleen grutterswaren verkochten zonder de grutterij te beoefenen, behoefden slechts zes stuivers te betalen.
De verkoop van boekweitmeel en -grutten moest geschieden naar zetting van de burgemeesteren. Boven of beneden die vastgestelde prijs mochten de grutters niet leveren binnen de kring van 300 gaarden buiten de stad, zolang het daar tenminste niet krachtens het privilege van graaf Willem van Beyeren verboden zouden worden. Mocht het echter blijken, dat een der daar wonende winkeliers grutterswaren voor hogere of voor lagere prijs verkocht, dan zou dit hem zijn nering kosten. Om een goede uitvoering van de zetting te waarborgen, was aan de pondgaarders opgedragen, wekelijks behalve de prijs van de tarwe en rogge ook die van de boekweit aan burgemeesteren op te geven. De zetting werd op dezelfde wijze bekendgemaakt als die van het brood. Bovendien moest de gildeknecht iedere week bij de secretaris gaan informeren, of de zetting was gehandhaafd, verhoogd of verlaagd. Was ze gewijzigd, dan moest hij daarvan aan alle gildebroeders een gedrukt biljet ter hand stellen, waarvan de kosten door het gilde gedragen werden. Verkoop van grutterswaren elders dan ten huize of op de molen van de grutter was verboden, alleen dinsdags mochten ze op de Groote Markt worden verkocht. Het cadeaustelsel werd tegengegaan door de bepaling, dat grutters geen "vereering", noch in geld, noch in natura mochten geven aan kramers, die grutterswaren verkochten.
Het Gilde der Kruideniers van Rotterdam
Hieronder volgt een aantal samenvattingen van oude notariële akten in chronologische volgorde betreffende molenaars en grutters in de 17de eeuw, die bewaard zijn gebleven in het stadsarchief van Rotterdam.
1665
Links achteraan de Schiedamsche Poort, rechts de Nieuwe Wester (haven) Poort
incl. v.l.n.r. De Eerste Zaagmolen, Molen De Valck, De Loodwitmolen, De Pelicaan, De Volmolen en De Oranjeboom
1818
Goudsesingel bij de Blauwe Molen met op de achtergrond de Hofpoort en de Delftse Poort
1650
Molen de Noord op het Bolwerk bij de Oostpoort
- Op 30 november 1624 leggen Gabriël Pietersz van Goutsweert, 33 jaar, molenaer op de molen de Valck, staande buiten de Schiedamsche Poort en Bartel Adriaensz, knecht van voornoemde Goutsweert, 21 jaar, een verklaring af op verzoek van Andries Adriaensz, brouwer in het Hart op het uiteinde van de stad. Voornoemde Goutsweert verklaart dat Pieter Jansz, moutmolenaer op de Noort Molen, staande op het oostende, vroeg of hij drie of vier dagen voor hem wilde malen. Voornoemde Adriaensz was getuige.
- Willem Gijsbertsz van Veen, medestander van de impost op het gemaal en Jan Hetsinsson of Hutchinson, toeziender en tolder in de Delfsepoort, verklaren op verzoek van de officier alhier op 8 maart 1633 dat Van Veen met Arien Woutersz Roos naar de molen van Joris Walichsz, meulenaer, is gegaan. Daar werd een zak tarwe bewaard, waarvoor de deurwaarder moest komen. Zij zagen dat Joris Walichsz met zijn maats NN en Jan Jacobsz van Beuckelsdijck, die de zak tarwe aanging, met de molenaar van de watermolen van Cool en zijn zoon op de Saechenmeulen stonden te praten op de Meulenwerff. Nadat de deurwaarder Dirck Troost de zak gewogen had, is hij met Roos en Jacobsz weggegaan. De watermolenaar heeft daarna een snee in de zak gemaakt waardoor de tarwe er uit liep. Van Veen belette dit door het gat dicht te willen binden, maar de zoon dreigde de zak van de molen te gooien. Ook dit belette van Veen, waardoor de tarwe in de molen viel.
- Adriaen Fransz Pieck, 42 jaar, Jan Fransz Pieck, 40 jaar, Alewijn Damen van Nijedeck, 35 jaar, Joost Jacobsz, 30 jaar, Claes Carelsz of Kaerelsen, 28 jaar en Arien Willemsz van Balckeneijnde, 29 jaar, allen grutters, verklaren de 19de januari 1634 op verzoek van Pieter Dorsman, grutter uit Amsterdam en alle andere grutters, dat de prijs voor het malen van boeckweijt tot grutte is vastgesteld door de Staten van Holland. De grutters te Dordrecht hanteren dezelfde regels. De akte is opgemaakt in de Boom van Jessen in de Lombertstraat.
- De 8ste september 1635 verklaren Pieter van Wijck, expediter van de gemeene lantsmiddelen en Cornelis Barlees, roedrager, dat zij tijdens peilingen van het gemaal, bij de molen van de Roo Leeu, twee zakjes tarwe vonden die voor een kwart gevuld waren. De molenaar Hendrick Govertsz zei dat er niets anders op de molen was. Boven in de molen werden echter nog twee zakken met tarwe gevonden. Volgens de molenaar was dit rode tarwe voor eigen gebruik, maar bij controle bleek dat het om witte tarwe ging. Er werd alsnog bekeurd.
N.B.: Cornelis Barlees tekent als Cornelis Barleus.
- Rijck Mathijsz van der Gijp, 70 jaar, Jan Jansz, linnewever en Claes Cornelisz, backer, 38 jaar, verklaren op 15 april 1641 op verzoek van Dirck Barentsz, grutter, dat zij respectieveiijk buren zijn, of naast of achter de grutmolen van de laatste wonen, aan de oostzijde van de Westewagenstraet en dat zij in het minst geen hinder ondervinden van het gaan van de molen en ook nooit gerammel of geraas horen, ondanks het feit dat de gemeenschappelijke muren maar één steen dik zijn.
- Op 5 september 1647 is Boudewijn Smit te Amsterdam gemachtigd om bij de Staten een kwitantie te verkrijgen van een betaling op 18 mei 1646 op de molens gelegen in de jurisdictie van Blommersdijck, Beuckelsdijck en de landen van Cool. De machtiging is gedaan door Jan Jansz en Jan Bartelsz, eigenaars van de molen "De Valck" en Claes Reijmertsz Mulder, eigenaar van de molen "De Papagaij", zij handelen als voogden. Louis Cornelis van der Schans, eigenaar van de molen "De Haes", als borg voor Damnis Jansz, petserbrouwer (?) in de molen "De Witte Leeuw" en Christiaen Christiaensz van der Lelij, hij vertegenwoordigt zijn moeder en broers, allen, als erfgenamen van een zaagmolen genaamd "De Lelij".
- Sijmon Ooms, gerechtsbode en Gijsbrecht van Rossum, deurwaarder van den Hove van Holland, leggen de 14de oktober 1647 een verklaring af op verzoek van Anthonij Leenmans, pachter van de impost van 't gemaal van de lopende termijn. Zij hebben heden met David Suster, medestander van 't gemaal, gepeild bij enige inwoners, o.a. bij Dirck Barentsz, grutter in de Westewagenstraet. Zij doen daar onderzoek in de molen, waar zij warm meel vinden. Zij zien dat Suster meel uit een bak schept en Van Rossum ziet dat later nogmaals. Als Van Rossum op last van Suster naar de substituut-schout gaat om het meel weg te laten slepen, grijpt de grutter Suster bij het lijf en smijt hem tegen de trap. Aanwezig zijn ook Gerrit Assuerisz, schrijnwerker en Frans Maertensz, brandewijnbrander, die de grutter helpen Suster nogmaals tegen de trap te gooien. Suster gaat daarna vrijwillig weg.
- De 5de december 1650 wordt bij notaris Bartholomeus Roose een machtiging opgesteld. Hierin machtigen Adraen Ewouts, voogd over de kinderen van Dirck Ewouts, zaliger en Rijck Hendricx, man van Leentgen Willems, Adolph Gommelraet, notaris en procureur, om bij Jan Arijens, molenaer aan het sluijsgen bij de Oostpoort, 800 gulden te innen, die deze hem schuldig is.
Molen de Hoop op de ons bekende Coolsingel, gesloopt in 1920
Tot 1911 Molen De Roomolen geheten
- Lambrecht Jans Schoonhout, exploitier van de gemeene middelen en Teunis Gerrits, telder van het gemael aan de molen "De Hoop", leggen op 4 oktober 1651 een verklaring af op verzoek van de pachters van het gemael. Zij verklaren dat de vrouw van Arien Ariens de Boom een zak goed naar de molen bracht, waarvan zij zei dat het mesting was.
- De 20ste juni 1652 verklaren Mathijs Jansz en Pieter Bancke, oud 30 jaar, (beiden zeer ervaren molenaars op de Coolsche watermolens buiten deze stede) op verzoek van Dirck Dircksz Romeijn, wonende buiten de Delfse Poort, dat zij nooit hebben kunnen malen bij een uit het zuid-oosten komende wind bij zwaar weer.
- Jan Lourensen van Gent, korenmolenaar op "De Papegaij" te Cool, buiten de Delftse Poort, verhuurt op 4 november 1664 aan Claes Cornelissen van der Lucht de helft van de voornoemde molen voor 1 jaar en wel voor 22 gulden per maand.
- Op 8 augustus 1690 verhuurt Cornelis van Issel, molenaar op de molen "De Valck" aan Jan Jacobsen van Royen de helft van de molen "De Keet", gelegen aan de Salmhaven bij de Schiedamsche Poort te Rotterdam. Een en ander met toebehoren, voor de duur van 2 jaar en ingaande per 1 november 1690 voor de prijs van 24 gulden per maand. De huurder zal het bedrag, met nog 3 duijten aan de verhuurder, maandelijks bij het comptoir van het meelaccijns moeten voldoen. Eventueel kan de huurtermijn na afloop verlengd worden met 4 jaar, met een opzegtermijn van 3 maanden. De huurder zal de molen met toebehoren, zoals paard en wagen, behoorlijk moeten onderhouden.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|