Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het manufacturiers- en kramersgilde in Rotterdam

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld gilde en klik op ENTER




Het manufacturiers- en kramersgilde in Rotterdam

De naam van dit gilde is afwisselend: manufacturiers- (ook wel manufactuurs-) en kramersgilde, kramersgilde alleen en in de derde plaats, zijde-, lakenkopers- en kramersgilde. De laatste naam kan aanleiding geven tot verwarring, daar de lakenkopers niet tot het gilde behoorden, terwijl ook de naam kramersgilde zonder meer het ressort van het gilde teveel uitbreidt, aangezien niet alle kramers er deel van uitmaakten.

De houtkramers bijvoorbeeld, de handelaars in Neurenburger houtwaren, stonden er geheel buiten. Reeds in 1775 wezen de hoofdlieden van het gilde erop in een rekest aan schout, burgemeesteren en schepenen van Rotterdam, hetwelk geheel in het resolutieboek is afgeschreven. Zij beroepen zich daarin op een keur van 1 november 1687, waarin onder artikel 1 een specificatie van meer dan een gehele bladzijde lang wordt gegeven, wat onder "zijde, lakenen ofte kramery" verstaan moet worden. Deze keur, gewijzigd en vermeerderd 25 september 1693, schijnt niet bewaard te zijn gebleven. In de ordonnantie op het gilde, vastgesteld 26 januari 1720, wordt evenwel in heel wat minder woorden in artikelen 1 en 3 omschreven, wie dan eigenlijk lid van het gilde waren.

Art. 1. Onder het kramersgilde behooren alle de gene die met de elle uytslyten of verkoopen.

Art. 2. Dog de gildebroeders van het lakenverkoopersgilde, geen andere stoffen uytslytende of verkoopende als lakenen, carsaeyen en baeyen, zijn niet genootsaeckt sig onder dit gilde te begeven.

Art. 3. Wyders behooren onder dit gilde alle de gene, die neringe doen in eenige waren, die gewoonlijk onder de naem van kramerye werden begrepen en onder geen ander gilde behooren, gelijk ook de zeyl- en vlaggemakers. Mocht hieromtrent eenige onzekerheid rijzen, dan zullen de heeren burgemeesteren beslissen. Dan volgen in de ordonnantie weer de gewone bepalingen over het "winnen" van het gilde, het inkomstgeld, de vereisten om lid te worden enz.

Art. 10 verbood aan alle gildebroeders en gildezusters om met enige waren, tot het gilde behorende, aan de huizen of schepen te venten, op verbeurte van de waren ten behoeve van het weeshuis, terwijl in art 11 werd voorgeschreven, dat vreemdelingen alleen zouden mogen verkopen, als zij zich tevoren bij de hoofdlieden van het gilde hadden aangemeld, hun logement hadden opgegeven en een permissiebiljet voor zes stuivers gekocht hadden. Dit biljet was acht dagen van kracht. In die tijd mochten zij de winkeliers uitnodigen om bij hen hun inslag te doen en slechts bij uitzondering werd toegelaten, dat de goederen buiten het door hen gehuurde huis te koop gepresenteerd werden. Stalletjes, stoelen of banken waren streng verboden. De markt bleef natuurlijk vrij, maar ook hier hadden de gildebroeders de voorrang. Welke plaats op de markt aan de onderscheiden kramen werd toegewezen en wat daar zoal niet verkocht werd, kan de weetgierige lezer vinden in de gedrukte ordonnantie op het kramersgilde van 25 november 1620.

Het bestuur van het gilde bestond uit vier hoofdlieden, van wie jaarlijks twee aftraden, terwijl de twee aanblijvende de administratie van het gildefonds voerden. Deze moesten binnen veertien dagen na de verkiezing van nieuwe hoofdlieden rekening en verantwoording van hun beheer doen. Werd tegen deze ordonnantie misdreven, dan waren de hoofdlieden, de gildeknecht en ook de stadshellebaardiers gerechtigd om een bekeuring te geven.

De vergaderingen van de hoofdlieden hadden sinds 1745 plaats de eerste dag van de maand, in de wintermaanden om vijf en in de overige om zes uur. Verzuim in het bijwonen werd onmiddellijk met boete bestraft: "Op alle vergaderingen", zo luidt het besluit van 15 oktober 1745, "zal op 't uur, dat de vergadering belegt is, met 't slaen van de Grootekerksklok een lopertje gekeert worden van een quartier uers, en die na 't uytlopen van 't zelvde op de vergadering komt, zal verbueren vijf en halve stuiver en die geheel afblijvd elf st., welcke boete bij gesamentlyke hoofdluyden zullen werden verteerd, en ofschoon iemand derzelvde buyten de stad was, zal 't hem egter de boete niet bevryden". Zelfs ziekte was maar ten dele een vrijbrief, in elk geval moest ook dan bij afwezigheid de eerste maal boete worden betaald. Alleen werd 5 december 1775 voor de hoofdlieden, die om "affairens" uitstedig waren, in zoverre een uitzondering gemaakt, dat zij voor extraordinaire vergaderingen geen boeten verschuldigd zijn, indien zij voor het rondzenden van de convocatiebiljetten reeds uit de stad geweest waren.

De vergaderingen werden gehouden op de gildekamer boven het Boterhuis, die ook door deken en hoofdlieden van het goud- en zilversmidsgilde voor hun bijeenkomsten gebruikt werd. Het was op deze gildekamer, dat hoofdlieden waakten voor het heil van het gilde, zoals het enig bewaard resolutieboek van 1745-1799, dat pas in 1881 door het Gemeentearchief (nu Stadsarchief) verworven werd, op tal van bladzijden uitwijst. Vooral het weren van de concurrentie van de langs de huizen ventende joden en niet minder die van de stadsvendumeester was meermalen het onderwerp van hun beraadslagingen. Zo rapporteerde in de vergadering van 3 maart 1767 de gildeknecht, dat hij die middag een Duitser ontmoet had, die langs de huizen enig goed veilde, dat onderhorig was aan het gilde. Hij had hem dit afgenomen en hem toegevoegd, dat hij, indien hij hiertegen wat in te brengen had, 's avonds om zes uur op de gildekamer moest verschijnen. De Duitser, genaamd Johannis Muller, verscheen 's avonds dan ook en bekende zijn vergrijp, het veilen van twee stukjes servetwerk, volmondig, maar voerde tot zijn verontschuldiging aan, dat hij niet geweten had daarmee iets ongeoorloofds te doen. Niettemin werd het servetwerk ten behoeve van het weeshuis verbeurd verklaard, maar de boete van 25 gulden hem voorlopig kwijtgescholden.

Het gilde bleef intussen niet buiten de politieke beroeringen. De 31ste maart 1788 moesten alle gildebroeders de eed afleggen tot instandhouding van de oude constitutie en enige jaren later, 31 maart 1792, bevalen burgemeesteren zelfs, dat geen nieuwe leden tot het gilde mochten toetreden, als zij de eed niet gedaan hadden en dat hun een lijst van alle gildebroeders ter hand moest worden gesteld.

Maar enkele jaren later was de toestand weer geheel anders. In de extra-vergadering van 21 januari 1796 van afgevaardigden van alle gilden in de stad, gehouden in het Groot Schippershuis op de Spaansekade, werd reeds verslag uitgebracht van het verhandelde op de bijeenkomst te Leiden, die belegd was met het doel om middelen te beramen tot instandhouding der gilden. Vanwege het manufacturiers- en kramersgilde waren de hoofdlieden Govert Spanjaert en Bernardus Ledeboer aanwezig. Dezen rapporteerden weer aan hun committenten in de vergadering van 26 januari daaraanvolgend, waar ook de hoofdlieden van het lakenkopersgilde aanwezig waren. Samen besprak men toen de twaalf opgegeven vragen, waarvan de eerste luidde, welke gronden er waren op te geven voor het behoud van de gilden. Namens beide gilden afzonderlijk gaf men toen schriftelijk antwoord hierop en in het laatst van 1797 werd wederom in een gecombineerde vergadering van alle Rotterdamse gilden besloten, om in een adres aan de Nationale Vergadering op het behoud der gilden aan te dringen.

Doch het manufacturiersgilde kan zich niet met dit adres verenigen. De afgevaardigde Hesseling verklaart er bezwaar tegen te hebben en in de gildevergadering van 3 januari 1798 gaan de andere hoofdlieden met hem mee en bericht de president aan de gecommitteerden van de andere gilden, dat zij zich met het adres niet kunnen conformeren en dus van alle verdere medewerking hieromtrent afzien. Jammer genoeg melden zij ons niet de redenen van hun besluit. En toen de andere gilden besloten om nadere rekesten in te dienen tot behoud van hun fondsen, ook toen wilden de manufacturiers daaraan niet meedoen, in hoofdzaak, zoals zij zich uitdrukten, omdat zij daarin zeer veel moeilijkheid zagen, "byzonder daaromtrent, by het verzoek te bepaalen, aan wie de fondsen van het gilde eygenlijk behoorden en wat gebruik by wyze van verdeeling of anders zy zouden kunnen voorstellen, dat daarvan gemaakt behoorde te worden."

Maar enige tijd daarna, 16 oktober 1798, kwam reeds de commissie uit de Municipaliteit de hoofdlieden aanzeggen, dat het uit was met de gilden, waarop zij ontslagen werden uit hun functie, doch voorlopig als commissarissen weer werden aangesteld om het toezicht te houden over alle effecten, gelden, boeken, charters en papieren. Als provisionele commissarissen hebben zij toen het beheer over de gildefondsen behouden. Het waren G. Spanjaert, Hero H. Hesseling, Hendrik Scholte en W.J. Verkamer, die deze metamorfose doormaakten en tot 1803 de administratie voerden. Onder hun opvolgers treft men van 1838 tot zijn dood op 7 april 1866 aan de bekende stadshistorieschrijver G. van Reyn, die reeds in 1814 werkzaam was in de kousen- en stukgoederenhandel van J.L. Nierstrasz en later zelf zich als koopman in manufacturen vestigde.

Het manufacturiers- en kramersgilde was zeer uitgebreid, het telde in 1798 meer dan 400 leden. Ten dele kwam dit door het wijd openstellen van de toegang tot het gilde. Zo besloten de hoofdlieden 3 april 1753, dat zij voortaan de joden, die burgers waren, in het gilde zouden opnemen. Deze liberale maatregel hield echter niet altijd stand: 24 maart 1772 werd bijvoorbeeld de jood Aron Samuels, die zich als kandidaat-gildelid aanmeldde, door de hoofdlieden met eenparige stemmen afgewezen en werd geresolveerd, "om geene van de Joodsche natie in dit gilde in te nemen". Ook later nog, in 1798, toen reeds enkele ander gilden de joden toegang verleend hadden, stelden de hoofdlieden weer tevergeefs voor, om voortaan de joden het lidmaatschap te verlenen.

Het gilde zal een aantal leden verloren hebben, doordat in 1805 de zeilmakers zich afscheidden en bij keur van 7 oktober van dat jaar een afzonderlijk gilde oprichtten.

Met het groot aantal leden ging, zoals vanzelf spreekt, een uitgebreid gildefonds samen. En de manufacturiers en kramers konden zich met alle gerustheid de weelde veroorloven op ruime schaal aan goede werken bij te dragen. Hetgeen zij dan ook deden. Behalve de jaarlijkse toelage van drie gulden en verbeurd verklaarde goederen aan het weeshuis, gaven zij in 1774 een gift van f 275,- voor de oprichting van de diaconiescholen en voegden hier in 1776 nog f 150,- aan toe, in 1780 lenigden zij de nood van hen, die door brand te Gemert alles verloren hadden, in 1784 brachten zij hulp aan hen, die door de overstroming van hun landen zware schade hadden geleden, terwijl zij in 1794 deelnamen in het fonds tot ondersteuning van de weduwen en wezen van in 's Lands dienst gesneuvelde militairen. Verder bedachten zij ook meer dan eens de zieken en gekwetsten in het pesthuis op Feijenoord.

Maar ook te eigen bate dorsten de hoofdlieden de kas wel aanspreken. Menigmaal werd de gewone bijeenkomst met een oestertje gesloten en de entree van nieuwe hoofdlieden met een vriendelijke maaltijd gevierd. Te hunnen ere moet gezegd worden, dat zij soms ook hun vrouwen lieten deelnemen aan de feestmaaltijd in het Fonteyntje bij Leiden of aan de Wyckerbrug of op de Gildekamer of in Den Doel gehouden. Van het archief van het gilde is weinig bewaard gebleven. Nog in 1800 werd voor een registerboek voor de namen der gildeleden 5 gulden 18 stuivers uitgegeven, maar zelfs dit is verdwenen. Het eveneens in 1700 door de boekhouder aangelegde gildeboek en ook de meermalen genoemde gildekist, waarin het archief bewaard werd zijn niet meer aanwezig. In het Stadsarchief berusten behalve enkele losse stukken alleen het resolutieboek, waaruit veel van het bovenstaande geput is, en het rekeningboek 1761-1878.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

23 Januari 2020